men hem niet houden, want niemand, die bekend was met de Surinaamsche wouden, zou hebben kunnen denken, dat een enkel blank soldaat een baantje op zich zou willen nemen, dat hem onvermijdelijk tien kansen van om te komen moest leveren, tegen één om er heelhuids af te komen.
Mijland vertelde openhartig alles, dat hij eene wandeling in de vrije natuur had willen doen en dat hij op die wijze al verder en verder gedwaald was.
- Ja, massera onderofficier, dat is ook geen werk voor een blanke, zeide de neger. Zeg ons maar eens, welke plannen de kolonel heeft.
- Daar weet ik niets van, gaf Mijland ten antwoord.
- Niets? vroeg de neger, terwijl hij Mijland doordringend aankeek.
- Neen, niets, daarvoor moet men officier zijn om dat te weten, en dan zou men er nog niet op kunnen rekenen; want de kolonel is gewoon soms plotseling geheel anders te handelen dan hij zich heeft voorgenomen.
- In alle geval, zeide de neger, zal hij aftrekken.
- Aftrekken? vroeg Mijland verbaasd, waarom?
De neger glimlachte.
- Wij zijn beter ingelicht dan gij, zeide hij. Waarom de kolonel ons met rust zal moeten laten? Wel, omdat hij aan alles gebrek heeft, en in de eerste plaats aan kruit en levensmiddelen. Bovendien zijn uwe soldaten, behalve de negerjagers, die schelmen, te zwak om ons nog langer te vervolgen. Gij Hollanders wordt allen ziek en sterft hier in de bosschen.
Mijland zweeg, hij wilde door nuttelooze tegenspraak deze negers niet plagen of sarren, tot misschien nog