bleek niemand anders te zijn dan Cesar. Hij had, toevallig wakker zijnde, den tijger zien sluipen en was hem voorzichtig gevolgd.
Binnen weinige oogenblikken was de tijger, na een verwoed gevecht, afgemaakt, niet echter zonder onzen dapperen zijne geduchte klauwen te hebben laten voelen, zoodat de litteekenen voor hen blijvende herinneringen zouden zijn aan deze ontmoeting.
Verscheidene officieren en soldaten waren ontwaakt door het gerucht van deze worsteling. Eenigen vloekten en raasden, dat men hen in hunne nachtrust stoorde en wenschten alle puma's in het moeras.
- Wij zullen nu toch tot alle zekerheid onze hangmatten ophangen, zeide Driessen, toen Mijland hem verteld had, hoe hij door den tijger gewekt was. Een volgende mocht eens niet zoo beleefd zijn je eerst te wekken.
Zij heschen hunne hangmatten op en werkten zich er in. Maar Mijland lag nog nauwelijks of hij sprong met een vloek er uit, terwijl hij te gelijkertijd een zwart voorwerp wegslingerde.
- Wat duivel is er nu weer? riep Driessen, insgelijks er uit springend.
- Ik weet niet welk dier ik daar voelde, ik heb het daar neergeworpen.
Maar Cesar, die nog niet weg was gegaan, doch zich verlustigde met de beschouwing van den dooden puma, had het dier reeds gegrepen en toonde nu onzen vrienden de Surinaamsche reuzenspin.
Het was een afschuwelijk dier, welks lichaam zoo groot was als een hoenderei en dat met uitgestrekte