- Ik begrijp er niets van, zei Mijland, tenzij.... drommels!
- Nu wat? vroeg men.
- Tenzij hij eene bevordering krijgt, zeide Mijland.
- Sakkerloot, zou het dat zijn? klonk het.
Men verdiepte zich in gissingen.
Eindelijk verscheen Driessen alleen; hij liep snel en met den glans van genoegen op het gelaat naar zijne kameraden toe.
- Wel, riep Mijland, wat is er toch aan de hand?
- Ik ben bevorderd! riep Driessen.
- Tot wat, tot onderofficier?
- Neen, ik ben conducteur van de negerjagers geworden!
- Duivels! riepen er een paar, dat is een gelukwensch waard!
- Dus nu staat ge zelfs boven mij in rang, zeide Mijland, lachend; nu, van harte geluk gewenscht!
- Ik zal nooit vergeten, Mijland, dat jij degeen was, die mij moed hebt ingesproken, toen ik op het punt was alle hoop op bevordering te laten varen, zei Driessen met bewogen stem. Als jij mij toen niet had laten beloven mijn best te doen, en als je mij niet evengoed geholpen had als de luitenant, dan was ik nu nog even ver geweest als toen.
- En dat in nog geen half jaar tijds, zeide Mijland, het is waarachtig de moeite waard. Vóór een half jaar nog soldaat en nu den rang van vaandrig; 't is mooi. Komaan, heer vaandrig, laten wij eens op uwe gezondheid drinken.
Men begrijpt, dat Driessen dien nacht geen oog dicht deed van vreugde