- Goed, zeide de commandant, ga je gang.
- Hier zijn we, wegloopers, wat moet ge van ons? riep Driessen.
- Gij hebt onze woningen en onze velden verwoest, riep dezelfde stem, als gij vechten wilt, vecht dan als mannen!
- Dat zouden wij gaarne gewild hebben, maar gij waart er niet, om uw eigendom te beschermen! riep Driessen. Gij waart op een rooftocht uit, niet waar schelmen. Maar de gouverneur heeft u gestraft, zooals gij gezien hebt. Geef u liever over inplaats van hier te staan schelden.
- Overgeven? hahaha! klonk de stem hoonend lachend, kom ons maar halen, honden! en wij zullen u ontvangen. Wilt gij liever man tegen man in het bosch, bepaal dan zelf de plaats en wij zullen komen.
- Gij zult er evenmin zijn als gij er heden waart, schreeuwde Driessen. Waarom beschermt gij uwe hutten niet en uwe velden, in plaats van menschen te overvallen, die zich niet verdedigen kunnen. Zelfs uwe vrouwen en kinderen laat ge onbeschermd achter, zoodat wij ze gevangen namen.
- Ha, ha, ha! klonk het terug, die hebt ge niet eens kunnen houden! En een gelach uit twintig kelen begeleidde dit hoonend lachen.
- Hel en duivel, barstte Driessen uit, onze gevangenen zijn weg!
Inderdaad was er van de negerin en het kind geen spoor meer te zien. Ze hadden de gunstige gelegenheid waargenomen om te ontsnappen.
Het duivelachtig gelach daar buiten hield nog steeds