XIV.
Terwijl Cesar met een paar negers, die waren medegenomen als dragers, op de plaats waar men zich aanvankelijk tot rusten had gezet, achterbleven, met opdracht om daar te wachten en intusschen iets gereed te maken voor het maal, trok de commandant met zijne soldaten verder om nog een onderzoek in te stellen.
Het terrein veroorloofde dit nu beter dan vroeger en zoo drong men nog een aardig eind door.
Plotseling wierp Driessen, die de voorste was op een smal boschpad, zich snel in het dichte groen ter zijde van den weg en stelde zich, terwijl hij snel omkeek en de anderen toewenkte, achter een zwaren boom op.
De commandant, die terstond begreep dat Driessen eene ontdekking moest hebben gedaan, gaf zacht en snel bevel zich in het groen verdekt op te stellen en in een oogwenk was de geheele troep verdwenen.
- Wat hebt ge gezien? vroeg de commandant, die op handen en voeten naar Driessen gekropen was.
- Kijk hier langs den boom, commandant, recht voor ons uit, dan zult ge een dorp ontdekken.
De commandant deed dit en kon een uitroep van verbazing niet weerhouden.
Dáár voor hen zagen zij werkelijk de hutten van een