De commandant van de negerjagers. Historisch verhaal van de krijgstochten tegen de boschnegers in Suriname, 1772-1778
(1890)–Johan Hendrik van Balen– Auteursrecht onbekend
[pagina 65]
| |
XI.Dien avond bleef het vaartuig op eene plaats voor anker liggen, waar men den volgenden morgen aan land zou gaan, om eene kleine expeditie te maken. De commandant was van meening, dat hier ergens de Boschnegers moesten huizen, die tweemalen eene poging tot overrompelen hadden gedaan, en daar men te water tot heden niets van hen bespeurd had, wilde hij de expeditie te land voortzetten in de richting van de post La Rochelle aan den Boven Cottica. Des nachts zette Driessen zijn verhaal omtrent de Boschnegers op verzoek van Mijland voort. - De vrede van 1762 werd wel gestand gedaan, aldus begon hij, doch, tengevolge van het schandelijk gedrag van een aantal, ik kan wel zeggen de meeste, slavenhouders, ontstond dezelfde toestand van voren af aan. Door vreeselijke mishandelingen, te veel om te vertellen, daar ik telkens in herhalingen zou moeten vervallen, tot wanhoop gebracht, begonnen weder een aantal slaven te vluchten. Zij vereenigden zich spoedig en liepen tot benden vereenigd het land af, overvielen en plunderden de plantages, en overrompelden zelfs nu en dan de militaire posten. Men nam natuurlijk terstond maatregelen om hieraan | |
[pagina 66]
| |
een eind te maken; de militaire posten werden versterkt en uitgebreid en rondom het bebouwde gedeelte der kolonie werd een militair cordon getrokken. Ook richtte men een korps van vrije negers en mulatten op. Eindelijk ging men ook tot het plan van den gouverneur Nepveu over, namelijk om een korps op te richten van slaven, die door de regeering waren vrijgekocht van hunne meesters. - O, dat zijn onze negerjagers, zei Mijland. - Juist, zeide Driessen. In Juli van het vorig jaar is dat korps pas opgericht. De slaven zijn allen van hunne meesters gekocht en moeten hunne vrijheid verdienen. Zij krijgen f9.- per maand salaris, zoolang zij dienst doen. Buiten dienst moeten zij zelf den kost zien te verdienen, maar krijgen daartoe voor niet een stuk grond om hierop eene woning te bouwen en bananen en andere vruchten te teelen. - Er werden bij de oprichting 300 man aangenomen. De arme drommels waren zóó in hun schik, dat zij de lucht deden weergalmen van hunne donderende hoera's. Gij weet, dat zij onder de bevelen van blanken staan.... - De conducteurs, zei Mijland. - Ja, zei Driessen, de conducteurs, die in rang gelijk staan met een vaandrig bij ons, hunne onderofficieren zijn echter negers, zij noemen die kapitein en zoo'n kapitein vindt men bij elke tien man. - En nu ben ik gekomen, waar ik zijn moet, zeide Driessen. Verleden jaar heeft de regeering de hulp van den PrinsGa naar voetnoot1) ingeroepen en het gevolg daarvan is ge- | |
[pagina 67]
| |
weest het uitzenden van de krijgsmacht van 800 man, waarvan gij er één waart. Mijland lachte. - Ja, daarvan ben ik er een, zeide hij, en wie de bevelhebber is, die ons hierheen heeft gebracht, weet ge zeker ook beter dan ik; ik weet slechts, dat het kolonel Fourgeoud is. - Dat is ook zoo; hij is dezelfde, die zich zoo verdienstelijk heeft gemaakt met het dempen van den opstand der slaven in Berbice. Hij is een Zwitser, nogal ruw, maar een dapper en onvermoeid soldaat. Daarom reken ik er op, dat de veldtocht tegen de boschnegers van langen duur zal zijn, want hij zal het niet spoedig opgeven, daarvoor staat hij bekend. - Zoo is het nu en de hoofden der Boschnegers zijn ook geen kinderen, maar geduchte tegenstanders. Zij heeten Baron, Joli-Coeur en Bonni. Baron was slaaf geweest bij den heer Dahlberg, een Zweed, die in Suriname zijn fortuin had gemaakt. Reeds in zijne vroegste jeugd scheen Baron eene meer dan gewone vatbaarheid te bezitten. Zijn meester was met hem ingenomen; hij deed hem onderwijs in lezen en schrijven geven, van welk onderwijs de leergierige jongeling een goed gebruik maakte; vervolgens liet hij hem een ambacht leeren en nam hem op eene reis naar Holland mede. Baron, opgetogen over veel, wat hij in Holland zag, leerde bovenal aldaar het onwaardeerbaar voorrecht, de vrijheid, hoog schatten, en niets verheugde hem meer dan de belofte van zijnen meester, dat hij hem, bij zijne terugkomst in Suriname, met de vrijheid zou begiftigen. | |
[pagina 68]
| |
Dahlberg komt met zijn bediende in Suriname terug doch Dahlberg doet zijn woord niet gestand; hij verkoopt Baron aan een Jood. Hoezeer was de vurige jongeling teleurgesteld Met hoogheid door zijn nieuwen meester behandeld, wilde hij zich niet buigen, waarop de nieuwe meester, om Baron tot onderwerping te brengen, hem onder de galg liet afstraffen. Het hierdoor beoogde doel, Baron te temmen, de roede te doen kussen, werd niet bereikt: Baron ontsnapte en werd weldra een van de voornaamste aanvoerders der wegloopers. Joli-Coeur, mede vroeger een slaaf, ontving het eerste levenslicht op de plantage Rodebank. De Jood Schultz, berucht door de mishandelingen, zijnen slaven aangedaan, was Directeur van die plantage. Op zekeren avond mishandelde Schultz weder eene slavin. De man merkte dit op en snelde zijne vrouw ter hulp. Die man echter was een slaaf en werd, na die vruchtelooze poging tot ontzet, door den Directeur aangeklaagd, en - eene strenge geeseling volgde weldra. Een knaap was getuige van deze strafoefening en die knaap was Joli-Coeur, de slavin zijne moeder en haar verdediger, die zoo folterend moest boeten, zijn vader. Baron, de bedrogene en mishandelde, Joli-Coeur, de gehoonde en getergde; stelden zich in betrekking met zekeren Bonni, een zoon der wildernis. Bonni was een Mulat, zijn vader was een blanke, zijne moeder diens slavin. De blanke had de slavin liefgehad, doch weldra verkoelde die liefde en ging zelfs tot diepen afkeer over, hij mishandelde en sloeg de toekomstige moeder van zijn kind zoodanig, dat zij naar | |
[pagina 69]
| |
het bosch vluchtte en aldaar het leven schonk aan een jongen, die, man geworden, brandde van begeerte, om het lijden zijner moeder te wreken. Deze Mulat, in het woud geboren en opgevoed, stelde zich aan het hoofd der weggeloopen slaven, onder welke hij eene krijgstucht wist te bewaren, die hen tot geduchte vijanden der kolonie maakte. Gevreesd om zijn despotisme, geëerbiedigd om zijne mannelijke kloekmoedigheid en bemind om zijne onomkoopbare rechtvaardigheid, werd er zelden een opperhoofd gevonden, dat een zoo krachtigen invloed op zijne manschappen uitoefende. Aan een langen en geduchten proeftijd onderwierp hij den deserteur der plantages; was deze doorgestaan, dan werd de slaaf gewapend en onder Bonni's troepen opgenomen, die alzoo eene uitgelezen keurbende vormde. Zoodanig is het drietal, dat tegenwoordig aan het hoofd van den opstand staat. Ge zult erkennen, dat het niet te verachten of gering te schatten tegenstanders zijn, aldus eindigde Driessen. |
|