De Boschnegers zijn gevaarlijke en niet te verachten vijanden; het zijn wanhopende menschen en die, volkomen bekend met de bosschen, u veel werks zullen geven. Is het zoo niet? vroeg zij, zich tot haar vader wendend.
- Ja, zeide deze, het is een gevaarlijk en ondankbaar werk tegen de Boschnegers strijd te voeren. Reken er op, dat ge, zoo het niet bij verrassing geschiedt, er geen een te zien zult krijgen.
- Geen een te zien krijgen? vroeg Mijland verbaasd.
- Neen, zij houden zich goed verborgen, maar daarentegen zullen zij u op alle denkbare manieren afbreuk doen: zij zullen trachten u te overrompelen in den slaap of op eenig ander oogenblik; als gij ze ver van u waant zijn zij in uwe onmiddellijke nabijheid; bij de vervolging zullen zij u trachten op een dwaalspoor te brengen en u zoo diep in de bosschen of in de moerassen voeren, dat ge er niet meer weet uit te komen. En als ge dan uitgeput, ter dood toe afgemat zijt, dan zullen zij u op het onverwachts aanvallen.
Allen zwegen en in het oog van het meisje glinsterde een traan van medelijden. Terwijl zij Mijland meewarig aanstaarde, was er eene lichte trilling van hare rozenroode lipjes te bespeuren.
- Eén ding wil ik u echter op het hart drukken, zeide de heer Van Berckel, zorgt er voor, dat ge nimmer levend in hunne handen valt.
- Komaan, zeide de luitenant, ge zoudt ons waarachtig week maken, beste vriend, en misschien nog bevreesd ook. Naar den drommel met die sentimentaliteit, die geen kloek soldaat past. Wij zullen onzen plicht