| |
| |
| |
[XI]
In het dorp verwekte het verbaal van Steef groot opzien. Eindelijk had die koddebeier dan toch zijn slag kunnen slaan, maar ze waren diep verontwaardigd over de manier, waarop het hem was gelukt om zijn vijand ten onder te krijgen. Niet Reier had Steef klein gekregen, maar een ongeluk, dat iedereen in het duin kon gebeuren. En dat die hellezoon hem in het duin aan zijn lot had overgelaten, dat ging toch tegen alle menselijkheid in. Een gewond konijn gaf je nog een genadeslag om hem uit zijn lijden te halen. En die lijfeigene van den baron liet een evenmens machteloos liggen met een kapotte voet en in de regen. Dat schreeuwde om vergelding!
‘Jullie zoeke de verkeerde’, zei Ome Hannes op de beurs. ‘Die Raier is maer een knechie. 't Is de baron, die er achter zit. Hai is van den doivel bezeten. Raier kan niet anders. Die mot z'n verbaeltje geve, as ie een stroper in het doin antreft, ook al lait ie machteloos!’
‘En most ie 'm dan as oud voil laete legge!’ protesteerde Schorretje verontwaardigd. ‘Is dat kerelswerk? An repen gesneje most ie worde!’
‘'t Is de vraeg of Steef Paauwels wel door 'm geholpe
| |
| |
had wille worde’, zei Hannes kalm. ‘Oordeelt niet opdat gai niet geoordeeld worde!’
Schorretje spuwde verwoed voor zich uit en riep verwaten:
‘En ik oordeel wél en 't kan me niet verrekke of ze main óók oordele!’
Ome Hannes haalde de schouders op over zoveel hovaardij.
's Middags gingen er een paar van die jonge binken het duin in en in het kroegje van den Otter dronken zij vele glaasjes bier. Ze zaten met de koppen bij elkaar, aanvankelijk ernstig, maar al gauw in een staat van steeds vrolijker opgewondenheid. En toen zij tegen d'n eten in het dorp terug kwamen, zongen zij luid, dat zij toffe jongens waren en dit wilden weten....
Schorretje was de leider van het ploegje. Hij deed geheimzinnig op de beurs, gaf olijke knipoogjes aan zijn kameraads en als de anderen aandrongen om toch te zeggen, wat er loos was, dan grinnikte hij van binnenpret en zei, dat ze 't wel gewaar zouden worden, als 't zover was. Iedereen voelde, dat er wat werd uitgebroed en ze begrepen ook wel, dat het in verband stond met het gebeurde tussen Steef en Reier. Allen gunden den opziener van harte een afstraffing en zij waren dodelijk nieuwsgierig, al lieten zij er niet zoveel van merken.
Alleen Ome Hannes haalde er de schouders over op. Hij was de enige, die het incident wijsgerig bekeek. Vroeg of laat moest het immers tussen die twee harde koppen tot een botsing komen? Alles nam altijd een weg, die je met je kleine menselijke middelen niet kon afbakenen. Hij wist, dat Steef van Onzelieveheer een sterker karakter had meegekregen dan Reier. Steef zou het in 't end wel winnen en dat was goed ook, want Steef stond aan de kant van het recht, zoals ze dat
| |
| |
aan de kust opvatten. Duinen en zee waren er om je brood te verdienen en om er in te sterven, als 't Gode beliefde....
Een ander nieuwtje hield de gemoederen bezig. Reder Arends hing onder de geboden. Die zou gaan trouwen met die dikke huishoudster van 'm en z'n dochter was het huis uitgelopen. Was je dat effe wat? Een lamme, ouwe vent, die een veel jonger wijf tot vrouw nam en z'n enige dochter de deur uit liet gaan? En iedere heiden moest toch wel aan een Voorzienigheid gaan geloven, dat Onzelieveheer het net zo had uitgepikt, dat Steef met z'n zere poot onder één dak met Fraukje Arends woonde! Dat kon een mooie beweging worden....
Natuurlijk zou de baron getuige zijn, dat kon je op je vingers natellen. Soort bij soort, duivel bij duivel. En de tweede getuige zou wel de koddebeier zijn, want in heel het dorp had Arends geen vrienden, die dit als een eer zouden beschouwen. Daar moesten ze toch eigenlijk een lolletje van maken!
Toen ze daar Schorretje, die altijd de pienterste was als het om een gebbetje ging, over spraken, haalde die bink de schouders op en zei weer, dat ze wel zouden merken, wat hij in de zin had....
Reier legde zijn beste pak klaar, omdat hij door den baron was opgevorderd om als getuige te dienen bij het huwelijk van meneer Arends. Met den huisknecht had hij den verlamden reder in en uit het rijtuig te tillen, had Crijnssen gezegd.
De baron was de laatste dagen iets minder stuurs geweest, nu het eindelijk was gelukt om Steef Paauwels aan zijn gerechte straf te helpen. Reier had even geaarzeld, of hij de honderd gulden wel kon aannemen,
| |
| |
die hem als beloning waren toegezegd. 't Kwam hem eigenlijk niet eerlijk toe en bovendien was 't Judasgeld. Als 't niet voor het spaarbankboekje van Bregje was geweest, zou hij vast hebben geweigerd. Maar geld stinkt niet en hij had er toch maandenlang voor gewerkt.
Dat getuigen bij het trouwen van Arends vond hii een beroerd karwei. Arends was een schooier, die mensenlevens op zijn geweten had, alleen om er zelf beter van te worden. Al zagen ze hem nooit op het dorp, iedereen vervloekte hem. Zijn naam werd op de beurs alleen met afgrijzen uitgesproken en de vissers, die op een van zijn trawlers voeren, beklaagden zich bitter over het onrecht, de schraapzucht, de onmenselijke behandeling. Als ze ergens bij IJsland zaten, dan kon de schipper zo vreemd, zo huiverig doen en dan wisten zij, dat die lamme duivel op Zandwijk aan boord was. En om nou met zo'n kwade geest iets te doen te hebben, dat stak Reier. Daar was hij nog niet voldoende koddebeier voor, voelde hij zich toch nog te veel verwant met het dorp, waar hij eens als vrij man had geleefd.
Hij hing zijn broek keurig in de vouwen over de stoelleuning. Sinds enige tijd droeg Reier op Zondag een confectiepak. Bregje had een echt damesmanteltje gekregen en daarmee zat ze dan in het invalidewagentje als een echte jongejuffrouw. Iedereen keek ze dan na en Reier, in zijn herencostuum, liep zonder om te zien de hele boulevard af. Hij genoot van de jaloersheid der anderen.
Op zijn kousevoeten zat hij nu bij de kachel, makkelijk in zijn hemdsmouwen. Behagelijk voelde hij zich evenwel niet. Klunder, de veldwachter, met wien hij nog wel eens een woordje sprak, had hem vanmiddag spottend gefeliciteerd met zijn succes. ‘Als ik mijn arrestan- | |
| |
ten zo netjes thuisbezorgd kreeg, was ik al lang majoor bij de rijksveldwacht geweest!’ had hij gesmaald. Klunder wist van den huisknecht, dat de baron hem honderd gulden gratificatie had gegeven en dat zou nu ook wel in het dorp bekend worden. En toen Reier naar de Borchhoeve was gegaan om den slomen huisknecht zijn vet te geven, had die met een valse grijns gezegd, dat de baron hem zelf verlof had gegeven om dat van die honderd gulden verder te vertellen.
Wat was die Crijnssen toch voor een man! Deed hij dat om het dorp tegen hem op te zetten? Reier voelde zich soms, of hij in het net van een giftige spin zat, machteloos overgeleverd aan de wreedheden van zijn broodheer, die al het land in de omtrek bezat, het zeebad beheerste, het bij Arends voor het zeggen had en op die manier iedereen kon maken en breken. Nou had hij zijn zin! Steef zou een maand de pot ingaan, de ergste stroper moest er eindelijk eens voor opdraaien. Met zijn eigen mond had hij tegen Reier gezegd, dat die nou eindelijk eens getoond had, wat hij waard was. Maar achter zijn rug stookte hij het dorp tegen zijn eigen koddebeier op. Over zoveel kwaadaardigheid in een menselijke ziel zat Reier bij de kachel te piekeren... Een steen ging rinkelend door de ruit. Vlak daarna wéér een en toen nog een derde.
Glas vloog door de kamer.
In het rolgordijn kwam een grote scheur.
Bregje begon angstig te huilen en zijn nicht Anne gilde luid.
Buiten hoorde Reier lachen en zonder zich te bedenken, stortte hij zich naar buiten, in het duister.
Op zijn kousevoeten en in hemdsmouwen.
Wat er met hem gebeurde, toen hij de deur uit wilde vliegen, wist hij niet. Er sloeg iets slaps in zijn gezicht.
| |
| |
Zijn handen tastten in een onwezenlijke weerstand. Zijn voeten raakten verward. In het aarddonker struikelde de koddebeier. Hij had het gevoel, of hij van de wereld verdween....
Wild sloeg hij om zich heen, maar iedere beweging verstrikte hem meer.
Toen hoorde hij een fluisterende stem gebieden:
‘Trekken....!’
Toen begreep Reier van 't Hof in één beklemmende seconde, dat hij terecht gekomen was in het kuileind van een trawl-net. Hij was er blindelings in gerend. Voor zijn deur hadden zij het gespannen, terwijl hij bezig was met zijn Zondagse pak. Als een stomme vis was hij overgeleverd aan de ongenade van zijn verbitterdste vijanden. Hier was geen ontkomen meer aan. Wat in de trawl zit, komt er alleen uit om afgemaakt te worden.
Reier hoorde Anne in het huisje nog te keer gaan en ‘moord!’ roepen. Even klonk nog het stemmetje van Bregje, die naar hem riep. De nieuwe hond blafte hol, maar zijn grommen eindigde in een pijnlijke huil.
Ruw pakten onzichtbare mannen het net beet. De koddebeier werd door elkaar gehusseld en neergesmeten. Klein bonden ze het net dicht, zodat geen armbeweging meer mogelijk was.
Reier kon geen geluid maken. Hij had het gevoel, of hij stikte. Kurkdroog waren keel en mond. Dreunend joeg het bloed in zijn slapen.
Het laatste, dat de koddebeier merkte was, dat enige mannen hem optilden en ruw-weg ergens neersmeten. Toen de bakfiets van Schorretje over het duinpad met den jachtopziener wegreed, had het slachtoffer van de wraaklust der stropers zijn bewustzijn verloren....
Hij hervond zichzelf pas door een nijdig gegrom, dat
| |
| |
vlak bij zijn gezicht klonk. Een hond besnuffelde hem. Het was heel donker om hem heen. Alleen door een deurreet kierde wat licht. Gedempte stemmen drongen tot hem door, maar verstaan kon Reier niets. Al zijn ledematen deden hem pijn. Het net snoerde nog rond zijn lichaam, dat als oud vuil op de grond was gelegd. Zwaar ademend bleef de koddebeier wachten, wat er verder met hem zou gebeuren.
Niet lang daarna ging de deur open. Tegen het helle licht van de andere kamer tekende zich een gestalte af, maar wie dat was viel niet te onderscheiden.
Een paar zwijgende mannen namen hem op. Weer werd hij in de bakfiets gedragen. Zijn overweldigers brachten hem naar het dorp en legden hem op de stoep van het raadhuis.
Toen verwijderden zij zich snel....
Reier had geen woord tot zijn belagers gesproken. Hij begreep, dat hij weerloos aan hen was overgeleverd, wist niet eens, wie ze waren. Het had geen zin, zich met woorden te verzetten tegen de felle wraakgierigheid van de stropers. Hun meedogenloze triomf zou er nog heviger door geworden zijn. Dit was de schamelijkste nederlaag, die hij kon lijden.
De torenklok sloeg zes uur. Over een uurtje zou het licht worden. Dan kwamen de eerste mensen op straat en die zouden hem vinden, hulpeloos saamgebonden bij het gemeentehuis. En dit zou de vernietiging van zijn bestaan zijn. Hij meende den baron goed genoeg te kennen om te begrijpen, dat deze hem op staande voet zou wegtrappen, nu de stropers zo'n volkomen victorie over hem hadden behaald.
Zou Steef hier achter zitten....? ging het door Reier heen, toen hij daar verkleumd en gebroken terneer lag. Hij was in huis bij die meid van Arends, maar dat zei
| |
| |
niks. Hij kon de anderen hebben opgestookt om dit schandstuk te bedrijven. In ieder geval was hij de overwinnaar geworden, vlak nadat hij eindelijk tegen de lamp was gelopen. De daders kende Reier van 't Hof niet. Alleen wist hij, dat Steef Paauwels zijn vijand was. Op hem alleen zou hij zich kunnen wreken.
Een ogenblik ging het door zijn versufte kop om nu al alarm te maken. Niet doen - mijmerde hij dadelijk daarna. Als hij schreeuwde en de mensen wakker maakte, zouden zij er nog meer lol van hebben. Hij moest maar wachten.
Als een beest, dat geslacht zou worden....
|
|