| |
| |
| |
[IV]
Dokter Hagens stond na het spreekuur zijn handen al te wassen, toen Hilletje kwam waarschuwen:
‘Fraukje van den reder is net binnengekomen dokter en of ze u nog effe mocht hebbe....’
De dokter knikte alleen maar van ja, droogde zorgvuldig zijn grote, harige handen en keek pas op, toen Fraukje Arends de consultkamer binnenliep.
‘Zo Lorelei van Zandwijk, ben je ziek?’ vroeg hij met zijn diepe, gebarsten stem.
Onder de borstelige wenkbrauwen door nam hij zijn bezoekster spottend op. Een toonbeeld van gezondheid was ze. Hoog en krachtig op de slanke benen, struis en slank, het blonde haar achteloos om het blozende, fijne gezicht. De dorpsheid van de Zandwijkse meisjes miste zij ten enenmale. In kleding, gestalte en spraak onderscheidde zij zich van alle anderen. Zonde dat zo'n meid moest vermuffen in een van God verlaten vissersnest....
‘Nou, wat zal 't zijn Fraukje?’ bromde de dokter. ‘Je komt zeker weer voor je vader hè?’
Fraukje Arends ging nonchalant half op de helptafel zitten.
‘Ja, vader heeft weer eens hoofdpijn. De hele ochtend
| |
| |
lag hij al te zaniken, dat u moest komen. En om van 't gezeur af te wezen, ben ik maar even naar u toegekomen.
't Is geen uithouwen met hem!’ barstte zij plots fel uit. ‘Met de dag wordt het erger! De Godganse dag ligt ie alleen aan zichzelf en z'n kwaaltjes te denken. Onverdragelijk is ie! Als 't een hond was, zou je 'm pijnloos laten afmaken, maar dat kan je met een mens nou eenmaal niet doen!’
‘Ik moet zeggen, dat je vol tederheid over je vader praat’, schamperde dokter Hagens. ‘Schaam je je niet?’ ‘Nee!’
Het meisje schudde resoluut het hoofd, zodat de blonde kuif over haar ogen viel.
‘Houwen doe 'k niet van 'm. Dat weet u. Een man, die eerst je moeder in het graf heeft geholpen en nou bezig is mijn leven te verzuren, daar kan 'k nou eenmaal geen zacht gevoel voor hebben.
U bent de enige, tegen wien ik eerlijk durf te zijn. Ik haat m'n vader en het zou een zegen voor iedereen zijn, als ie vandaag nog stierf. Wat doet ie voor goed....? Van z'n bed uit leidt hij de rederij, koeieneert ie z'n drie schippers, zet ie de matrozen af, konkelt ie door de telefoon met Jan en alleman.
En zo gaat het nou al sinds z'n beroerte. D'r is geen mens, die met 'm te maken heeft, of hij gunt 'm z'n verlamming van harte....
Ach dokter, zeg nou maar niet, dat dit geen taal is voor een dochter en dat ik m'n ogen uit m'n hoofd moest schamen, omdat ie me zo'n goeie opvoeding heeft gegeven. Wát opvoeding! Wat doe ik er mee in dit gat! Als ik een gewone vissersmeid was gebleven, dan was ik er beter aan toe dan nou! Ik stik hier! M'n jaren gaan voorbij! Ik voel me zo ellendig dokter....!’
| |
| |
Dokter Hagens stak een zware sigaar op, zorgvuldig en langzaam. Het leek, of hij al zijn aandacht had bij zijn rooktuig.
‘Voor wie kom jij eigenlijk?’ vroeg hij toen. ‘Voor je vader of voor je zelf?
Ik zal je es wat vertellen meissie. Dat je vader een liefertje is, zal je uit mijn mond niet horen. 't Is een echte reder en daar is al veel mee gezegd. Al die tijd ligt ie verlamd op z'n bed. Da's voor een man als hij erger dan de dood, erger zelfs dan ziekte en pijn. Dat moet je begrijpen, meid! Je vader was één stuk activiteit in z'n goeie jaren. Een donderhond, maar een kerel, die zich van matroos tot reder heeft opgewerkt....’
‘Als je maar niet vraagt hóe!’ viel Fraukje hem in de reden.
‘Dat kan je maar an heel weinig mensen vragen, die meer verdienen dan ze voor een stuk brood nodig hebben. Hij heeft zich naast de grote rederijen op de poten weten te houden en daar heb ik toch wel respect voor. Verdorie nog toe - wie was de eerste, die een trawler tot boven de zestigste graad stuurde tot tegen Spitsbergen aan....?’
‘Steef Paauwels as je 't weten wil!’
‘Wie riskeerde zijn kapitaal? Oók Steef?’
‘Wie riskeerde z'n leven? Vader soms?’
‘We kletsen langs elkaar heen. Je vader is een man met lef en ondernemingsgeest, je kan kleppen wat je wil!’
‘Ja - lef had ie! Dat moest u aan de dojen van de “Horoscoop” kunnen vragen. Daar zijn twee man bij gebleven, Krijn van Dieuwertje en de ouwe Piet. Dat was natuurlijk niet de bedoeling. 't Ging er alleen om, een halfroeste schuit op te brengen, omdat de verzekering meer betaalde dan de sloper!
U praat van lef hè? Wéét u, wat ik “lef” vind....?
| |
| |
Lef had Steef, die het gloeiend vertikte om dat vuile werk op te knappen! Heeft u dat litteken boven vader z'n linkeroog wel eens gezien? Eigenaardig, dat ie niet met die wond naar u is toegelopen. Maar dan zou u allicht hebben gevraagd, waar die inktvlekken van kwamen. Steef had hem namelijk de inktpot naar z'n kop gegooid, toen hij hem voorstelde om de “Horoscoop” ergens te laten zinken. En toen m'n ondernemende vader hem voor z'n raap wilde schieten, heeft hij hem door z'n kantoor heengeslagen en de revolver uit het raam gesmeten. Er was geen stuk meubel heel....!
Nou is Steef stroper. Bij de visserij geen kans meer. 'n Wonder! Als je je van God gegeven reder aanklaagt en dan nog ongelijk krijgt, omdat je niks kan bewijzen en al die laffe honden dwars tegen je in getuigen - dan maak je weinig kans om weer als schipper op een trawler te komen....’
Opgewonden liep zij de dokterskamer op en neer. Hagens kon zijn ogen niet van haar afhouden. Godallemachtig, wat een meid! Wat een Brunhilde met die vonkenschietende ogen en die felle bloedkleur in haar gezicht!
Vlak voor den dokter, die zwijgend zijn sigaar rookte, bleef zij staan.
‘Weet u’, fluisterde zij hees, ‘wie de eigenlijke schuldige is van Steef z'n ondergang....
Dat ben ik!’
‘Jij....?!’
‘Ja ik.... En dat vreet me op, dat laat me geen rust! Ik heb dat gesprek 's avonds op kantoor afgeluisterd en Steef Paauwels wéét dat! Hij is me in de gang voorbij gerend. “Ga je vader maar oplappen, die is beschadigd!” heeft ie me nog toegeroepen.
Ik had gedacht, dat ie me als getuige zou laten dag- | |
| |
vaarden en dan had ik de waarheid gezegd. Uit eigen beweging durfde ik niet. Voor moeder niet. Die is een week na de uitspraak gestorven, weet u nog wel? Ik kón het dat goeie mens niet an doen....
En nou zal ik u meteen vertellen, hoe vader an z'n beroerte gekomen is. Dat heeft ie aan mij te danken..’ ‘Meid je bent krankzinnig! Wat haal je je in je zotte kop! Een man van over de zestig....’
‘Zonder mij zou hij er later wel een gekregen hebben. Maar ik heb hem verteld, hoe ik over hem en z'n lieve practijken dacht. Op de avond van moeder d'r begrafenis, toen we samen alleen bleven en hij zich zat te beklagen, omdat er nog geen zacht woord over m'n lippen was gekomen. Ja ja.... Toen heb ik het hem even verteld. Hij is weggelopen, het huis uit. Zeker bang, dat ie me zou vermoorden.... Schuurmans, de veldwachter, heeft hem een paar uur later gevonden. Vlak bij het kerkhof.... Ha! Is het niet om te huilen van 't lachen, dat er nog mensen zijn, die denken, dat ie van aandoening om moeder ineengestort is?
Je zou het wel willen uitgillen, maar je houdt je mond. En onderwijl loopt Steef als een zwerver rond. Die houdt óók z'n mond. Als ie één kik had gegeven.... Met geen oog kijkt ie me an, als ik hem toevallig eens ontmoet. Denkt natuurlijk, dat ik onder één hoedje speel met m'n vader. Allicht! Ik heb er wel eens over gedacht om naar 'm toe te gaan en hem alles uit te leggen, maar ik.... ik....’
‘Ik hou van 'm....!’ sprak dokter Hagens rustig uit. Zij viel neer op een lage stoel, het hoofd in de handen. Nerveus groeven zich de vingers in het weelderige haar. Zo bleef ze een tijd zitten.
‘Ik weet het niet, ik weet het niet’, klonk het dof. ‘Ik kan uit mezelf niet wijs....
| |
| |
Dokter - help me toch! Ik voel me zo rampzalig....!’ De smartkreet ging over in een wild gesnik.
De dokter liet haar uithuilen.
Toen het meisje zich wat hersteld had, sprak ze toonloos:
‘Drie jaar geleden leek alles zo goed. Steef was schipper en vader mocht hem wel, al liet hij hem er niks van merken. Tegen moeder heb ik hem horen zeggen: “Als ik nou zó'n zoon had, dan kon ik er uitscheiden en de rederij veilig aan hem overlaten!” Hij probeerde hem tot zijn vertrouwde te maken en als Steef er voor te vinden was geweest om aan zijn schurkerijen mee te doen, dan zou ik me hier niet als een gek zitten aanstellen. Dan was ik met hem getrouwd geweest.
En nou....?
Steef is de enige man, voor wie ik respect heb. U mag dat gerust weten, u vertel ik alles. Maar hij....? Hij heeft zich teruggetrokken in het duin. Stroper en jutter is hij geworden en hij denkt natuurlijk, dat ik.... dat ik....’
Stom bleef zij voor zich uitstaren.
Een beetje onhandig legde dokter Hagens zijn grote hand op haar hoofd. Wat kon hij haar zeggen? Het ging hem door zijn ziel om die trotse meid, die door het hele dorp als de ongekroonde koningin van Zandwijk werd beschouwd, waar geen vissersjongen naar durfde opzien en die zelfs door de notabelen als een onbereikbaar wezen werd aangezien - de mooie dochter van een gefortuneerd reder! - om Fraukje Arends hier als een armzalig hoopje mens met behuild gezicht en God zulke ongelukkige ogen bij zich te hebben. Hij wist, dat hij wat voor haar betekende. De meid had het moeilijk. Een tyrannieke vader, die nu al ruim een jaar verlamd was na een beroerte en zijn omgeving tot een hel maakte
| |
| |
door zijn boosaardige heerszucht, kon zijn oude machtspositie niet laten varen. Drie trawlers bevoeren de zee, moderne schuiten, waarmee hij tot bij Nova Zembla viste. Had Arends tot het slag van grote reders behoord, dan zouden zijn manieren zich niet van de gebruikelijke hebben onderscheiden. Maar hij had zich een positie veroverd tegen kapitaalkrachtige concurrenten in, hij, de gewezen matroos! Steeds was hij zijn rivalen een neuslengte voor geweest. De eerste trawler naar de IJszee was van zijn onderneming. Voortdurend had hij zijn kleine vloot gemoderniseerd, tot hij drie eerste klas uitgeruste, snel varende schepen in de vaart had.
Weinig kieskeurig waren de middelen geweest, waarmee hij dit bereikt had. Zijn beste schipper Steef Paauwels, de man, die zijn opvolger zou worden en voor wien zijn enige dochter was bestemd - dat wist iedereen in Zandwijk! - was met grote herrie verdwenen. Geen woord had hij gesproken over de oorzaak van het conflict. Maar toen twee maanden later de ‘Horoscoop’, het oudste schip, op zee bleef en negen van de elf man maar terug kwamen, toén was een heet gemompel door het dorp gevaren.
‘Opgebracht....!’
Waarom was anders Jaap Vet, de ergste zadladder van Zandwijk, een schipper, die al jaren op de wal was, omdat geen reder hem gebruiken kon, de opvolger van Steef geworden? Een trawler verging immers nooit op open zee? In eens was die schuit gaan zinken en hoe de Raad voor de Scheepvaart ook had gevorst, de waarheid was niet aan het licht gekomen.
Steef Paauwels had een zeer bezwarend getuigenis afgelegd. Hij stond alleen. De schipper, de meester en de stuurman getuigden dwars tegen hem in. Een
| |
| |
machinedefect, een paar zware zeeën over en het was gebeurd.... De oude ‘Horoscoop’ was vervangen door een sterke, snelle trawler. Een IJmuidenaar werd schipper. Jaap Vet was aan de dijk gezet.
Er had vreugde geheerst in Zandwijk, toen Arends kort daarna door een beroerte was getroffen. De star Gereformeerden prezen Gods gerechtigheid, die geen bloedschuld ongewroken liet. En de dominé hield een duidelijke preek op de tekst: ‘Ik zeg u, dat Hij hun haastelijk recht doen zal’. Niemand zag reder Arends meer, doch allen voelden zijn aanwezigheid. De schipper, die in de Barendszee door een storm werd overvallen en toch het uiterste uit zijn mannen haalde, vis liet strippen, een beschadigde trawl liet maken ondanks de ijskoude stortzeeën, terwijl anderen rustig de hoge golven afreden en op beter weer wachtten, deed dit, omdat hij zich bespied voelde door den verlamden heerser in het honderden mijlen verre Zandwijk. De zaakwaarnemer in IJmuiden wist zich gehaat door allen, die met hem te doen hadden. Hij was een meester in het uitdenken van drogredenen en listigheden om de bemanningen op hun aandeel in de besomming te beknibbelen, leveranciers af te persen en een trawler binnen de kortst mogelijke tijd weer uit de haven te jagen. De verlamde man in Zandwijk bestierde zijn handelingen. En of de duivel zelf zijn satelliet begunstigde: Arends voer gelukkig, maakte weinig averij, ving meer dan anderen en kwam meestal ter markt als de visprijzen hoog waren.
Weinig mensen werden aan zijn bed toegelaten. Slechts één was er, die niet met zakelijke doeleinden bij hem kwam.
Baron Crijnssen.
Twee vereenzaamde mensenhaters hadden elkaar gevonden....
| |
| |
‘Nou’, zei dokter Hagens, nadat Fraukje en hij geruime tijd hadden gezwegen, ‘ik loop even bij je vader aan. Laten we samen maar de weg uit gaan.’
‘Vindt u het niet erg, dat ik dat allemaal tegen u gezegd heb?’ vroeg het meisje met een flauwe glimlach. ‘U bent nou eenmaal mijn biechtvader. Als je helemaal niemand zou hebben om je hart eens uit te storten, dan zou je er gek van worden.’
‘Je komt maar, zo vaak je wil. Ik hoop, dat ik nog eens wat voor je doen kan’, zei de dokter. ‘Hier, drink een glas water en was je snoet. Je ziet er uit als een verzopen kat....’
Toen Fraukje naast dokter Hagens door het dorp stapte, voelde zij zich een stuk opgelucht. Het gevoel, niet volkomen alleen in de wereld te staan, gaf haar steun en rust.
‘Wat gaat u nou met vader doen?’ vroeg zij. ‘Die hoofdpijn is natuurlijk onzin. Gek is dat voor zo'n ijzervreter! Bij het minste kwaaltje maakt hij zich als een kind zo angstig....’
‘Bang voor de dood’, zei de dokter. ‘Hij heeft het gevoel, dat alles uit is wanneer hij eenmaal gehaald wordt, zijn rederij, zijn levenswerk, alles. Je vader zou zich even bang maken, als hij met onverzekerde schepen zou vissen.’
Zij gingen de villa binnen, die aan het eind van het dorp op een duin lag. In de bovenkamer, die aan drie zijden uitzag op zee en duin, lag de reder Arends in een bed, dat op verende wielen verreden kon worden. Hij had de koptelefoon aan en scheen in gesprek met IJmuiden, waarmee hij met een directe lijn was verbonden. Al sprekende maakte hij notities.
‘De “IJsland” met drie duizend manden schelvis en twaalf honderd gemengd....?’ schraapte zijn stem.
| |
| |
‘En nou al op de thuisreis?.... Zo, geeft de “Barends” dat door?.... Is die vent nou bedonderd om met zo'n prutszoodje al naar de haven te komen? Betaalt hij soms m'n kolen?!.... Je bent helemaal belazerd Mossel! Noem jij dat een mooie vangst?! Ik noem het een rotbeetje! En bericht 'm nou maar, dat ie as de verdommenis naar IJmuie mot komme, nou die karhengst toch onderweg is. Alles uit z'n schuit hale, nou de prijze stijge! En je kan 'm gerust uit mijn naam zegge, dat ie op z'n flikker krijgt en niet zo'n heel klein beetje! As ie twee dage had doorgevist, was ie vol geweest!.... O, had ie prijsrapporte gekrege....? Wie maakt er Goddome nou uit, wat goeie prijze zijn, een schipper of een reder! Je geeft de boodschap wel door hé....?’
Dokter Hagens onderging weer de sensatie, als zag hij een grijze, giftige spin in het midden van zijn wijdvertakte net. Drie telefoontoestellen stonden rond het bed, dat vol kranten en blocnotes lag. Overal was sigaren-as gemorst. Blauw stond de kamer van de rook. Duffe warmte belemmerde het ademen.
Met een dik potlood, dat met een kettinkje aan een achterspijl van het bed verbonden was, voerde de reder snel een berekening uit. Zijn vale, ongeschoren gezicht vertoonde een harde grijns. Sluike, grauwe haren hingen hem om de slapen. De dunne lippen bewogen zich mummelend.
‘Zo, da's klaar!’ zei Arends ten slotte en hij legde de koptelefoon af. ‘Ik mocht wel effe, hè dokter? Zaken gaan voor gezondheid. 't Is niet slecht gevangen van die eigenste schipper, twee en dertig honderd manden vis! En dat in een tijd van schaarste....!’
‘Ik dacht, dat het zo'n “rotbeetje” was’, merkte dokter Hagens ironisch op.
| |
| |
‘Een schipper mot nooit denke, dat ie flink gevangen heb. Naast God is ie schipper van z'n schip, maar ik alléén ben de baas van de rederij! Ze zouwe me in minder dan geen tijd op m'n kop zitte, een ouwe, zieke man met lamme pote! Maar ze zalle merke, dat m'n verstand nog goed loopt en dat 't 'm alleen in m'n bene zit....!’
‘Hoe is 't met de hoofdpijn?’ informeerde de dokter.
‘Nog al zielig, zou 'k denken....’
‘Vanmorge kookte me harses, maar 'k heb effe een tukkie gedaan en daar ben ik wel van opgeknapt. As ik maar wat meer lucht kon krijge....!’
‘Hier heb je lucht!’
Dokter Hagens smeet een raam open. De rook walmde er uit. Fris speelde de wind met de gordijnen.
Verschrikt trok Arends de dekens tot aan zijn keel toe op.
‘Je smait me de dood op me laif....!!’ riep hij uit en zijn angst was zó hevig, dat hij er Zandwijks van ging spreken. ‘Doe dicht dat raem! Mot ik een longontsteking kraige....!’
‘Eerst moet die stank er uit!’ hield dokter Hagens vol. ‘Ben jij poddome een kerel! Je ligt hier in een oven met verpeste lucht en die stinkstokken van je maken het niet beter. Mankeren doe je niks. Allemaal jongemeidenklachten....’
Giftig keek Arends boven zijn deken uit naar Fraukje, die er met een glimlach bij stond.
‘Lach jij niet!’ siste hij. ‘Nou heb je lol, hè? Nou je vader machteloos op z'n bed ligt en zich niet kan verweren! Iedereen is tegen me, m'n eige dochter voorop! Vanmorge nog heb ze me een grote smoel gegeve, terwijl ik lag te barsten van de koppijn. Lach niet, stuk sloerie.... Dáár!!’
| |
| |
Woedend smeet hij een telefoonboek naar zijn dochter, die er kwiek onderuit dook.
Kalm sloot dokter Hagens het raam. Hij ging voor het bed staan, de grote handen in de zij, en keek hoofdschuddend naar het grijze, woedende kopje, dat nu langzamerhand uit het hol der dekens opdook.
‘Eigenlijk had je mij dat boek naar m'n kop willen gooien, maar dat durf je niet, hè?’ klonk de zware stem. ‘En nou zal ik je es wat vertellen: Als je nog één keer het lef hebt om dergelijke schooljongens-streken uit te halen, dan kom ik hier niet meer. Dan kan je een dokter uit de stad laten komen, begrepen? Ben jij een haartje bedonderd? Ben jij poddome een vent? Kwijlebabbel dat je bent!’
Arends begon kleintjes te jenken.
‘Iedereen is m'n vijand!’ jammerde hij. ‘Dertig gezinnen geef ik te vreten, bij mekaar tweehonderd mensen danken hun brood an me. As ik er vandaag de boel bij neerdonder, staan ze op straat! Wie is er me dankbaar voor! As ze durfden, zoue ze me op m'n bed vermoorde! M'n eige dochter zeker! Dan had je de cente, hè? Dan kon je de madam spelen van het geld, waar je vader krom van gelege heeft. M'n hele leven heb ik gezwoegd! Van niks af begonne! En wat heb ik bereikt....? Lam op m'n bed, een dochter, die m'n bloed kan drinke en volk in dienst, dat het schurft an me heb. En daar staat zo'n meid dan bij te lache!
Twee mense op heel de wereld zijn er, die wat voor me voele. Da's de baron en da's Nelie, m'n huishoudster.
En nou zal ik jullie es wat vertellen....’
Arends richtte zich op de ellebogen op. Zijn ogen verrieden een boze vreugde, toen hij zijn dochter aankeek. Zachtjes bevochtigde hij de litteken-dunne lippen. Onverschillig doorstond Fraukje zijn blik.
| |
| |
‘Doe nou maar niet, of het je niks kan verrekke’, zei hij vals. ‘Want je zal er effe van opfrisse. Eerst wou ik het nog een posie onder me houwe, maar het mot er toch eens van komme.
Ik mot er eerlijk bijzegge, dat het idee van m'n vrind den baron is, zie je....
En wat zou het nou wel weze, hè m'n hartje....?’
‘Je gaat met Nelie trouwen’, sprak Fraukje rustig. ‘Wel gefeliciteerd.’
Een fel kleurtje kwam op zijn grauwe wangen. Zelfs dit zorgvuldig gekoesterde wraakmoment werd hem vergald door die verdomde hooghartige meid. Zijn stem sloeg gillend over, toen hij schreeuwde:
‘Ja! Ja! Ja! Ik ga trouwe met Nelie! Dat had je niet gedacht hè? Dat kost jou de helft van je cente! Ik.... ik.... zal....!’
‘Geeft u m'n vader nog hoofdpijnpoeiers dokter?’ vroeg Fraukje.
|
|