Even scheen Pantertje geneigd om hem na te zetten, maar hij keerde zich met een ruk om en snelde langs Reier weer het duin op.
Daar moest Steef dus zijn....
Met zijn stok voor zich uit, klom Reier naar boven.
Steef!....
Daar lag ie!
Roerloos, borst en hals één rode vlek, mouwen en broek donker besmeurd. Dood? Kapot geschoten? Door wie in Jezus' naam. De baron....?
Met een schok ging het door Reier heen:
Als ze hem hier zouden vinden, hoe kon hij dan bewijzen, dat hij de moord niet gepleegd had? Hij, zijn doodsvijand? Alleen in het duin met het lijk? Hij moest hier weg! Dadelijk naar den veldwachter!
‘Smoel houwe Pantertje!’ schreeuwde hij zo gebiedend, dat de hond werkelijk zijn geblaf staakte.
Maar toen hij op Steef toeliep - hij móest toch weten, hoe die er aan toe was - vloog de hond hem vals naar de benen.
‘Weg kreng....!’
Hij gaf Pantertje een harde slag met de stok, maar het diertje liet niet af en besprong hem nog eens. Hij voelde de scherpe tanden in zijn dij, waar de hond zich als een roofdier had vastgebeten.
‘Verdomd nog toe, ben je belaezerd hond!’
Wild sloeg Reier naar het kleine beestje, maar kon het niet raken. Dan maar boven op hem vallen, dan moest dat ondier wel loslaten.
Pantertje schoot op het laatste ogenblik onder het vallende lichaam uit, maar deed meteen een sprong naar Reier's keel. Het scheelde een haar! Nog net kon de koddebeier een afwerende beweging maken en nu had hij de hond bij het ruige vel, zó, dat de tanden niet bij