| |
| |
| |
8. De lexicografie in de zestiende eeuw
F. Claes
8.1. Van schoolboekjes naar woordenboeken (± 1514-1570)
In het begin van de zestiende eeuw werd een groot aantal woordenlijsten gedrukt die als schoolboek gebruikt werden; hierin bestonden nog verscheidene genres, maar vrijwel alle waren ze gericht op het leren van een andere taal. In de loop van de eeuw groeiden deze woordenlijsten uit tot echte woordenboeken, vooral onder invloed van de Latijnse humanistische lexicografie, met als voornaamste exponenten het Dictionarium (1502) van de augustijn Ambrosius Calepinus (Ambrogio de Calepio) en het Dictionarium seu Latinae linguae Thesaurus (1531) van de Fransman Robert Estienne.
| |
8.1.1. Twee- of meertalige schoolboekjes
Duidelijk voor schoolgebruik bestemd waren enige Latijns-Nederlandse woordenlijsten, ingedeeld volgens de Latijnse verbuigingen en vervoegingen, zoals onder andere de Nuclei (Deventer 1514; 56 pp.) van Joannes Murmellius. Het uitvoerigste en belangrijkste werk in dit genre is het Dictionariolum Latinogermanicum (Antwerpen 1556; 232 pp.) van Evaldus Gallus (Ewald Franssen), rector van de Latijnse school in Weert; in de voorrede hierop schrijft de uitgever, Jan de Laet, dat het Latijn uit het Dictionarium van Calepinus komt; vermoedelijk was Gallus voor het Nederlands vrij oorspronkelijk.
Enige voor het onderwijs bestemde vertaalwoordenboeken bevatten hoofdzakelijk lange reeksen Latijnse synoniemen, zoals de verschillende malen herdrukte en aangevulde Nederlands-Latijnse Synonymorum Sylva ('s-Hertogenbosch 1537; 192 pp.) van de Bossche wilhelmiet Simon Pelegromius.
Reeds in de middeleeuwen werden vreemde talen aangeleerd door middel van gesprekboekjes, met gesprekken over allerlei onderwerpen uit het dagelijks leven. Het eerste gedrukte gesprekboekje met een Nederlandse tekst was het Vocabulair pour apprendre Latin, Romain et Flameng (Antwerpen 1495; 132 pp.). Het best bekende en meest verspreide is echter wel het Vocabulare (vgl. p. 33) van de Antwerpse onderwijzer Noël van Berlaimont, waarschijnlijk afkomstig van Velaines bij Doornik. De eerste uitgave hiervan, een Nederlands-Franse, verscheen omstreeks 1530 te Antwerpen, maar is op enkele bladzijden na verloren gegaan; de tweede uitgave, uit
| |
| |
1536, telt 84 pagina's. Tot in de achttiende eeuw zagen van dit gesprekboekje nog meer dan 140 verschillende uitgaven en bewerkingen het licht, de meeste met vier tot acht talen, waaronder al dan niet ook Nederlands. Bij zijn gesprekboekje had Van Berlaimont ook een, zij het beknopte, woordenlijst gevoegd.
| |
8.1.2. Systematische woordenboeken
Als schoolboekje opgevat was een van de meest verspreide woordenboeken met een systematische of zakelijke indeling, de Latijns-Nederlandse Pappa puerorum (Deventer 1514; 68 pp.) van Joannes Murmellius, die jaren in Munster werkzaam was geweest toen dit leerboek voor gymnasiasten het licht zag; de eerste (Latijns-Duitse) uitgave hiervan verscheen te Keulen in 1513. Tussen 1514 en 1576 kwamen van dit werkje minstens negentien Latijns-Nederlandse edities uit te Deventer, Antwerpen en 's-Hertogenbosch; de Nederlandse tekst werd daarbij steeds aangepast aan de taal van de streek. Op deze Pappa puerorum steunen direct of indirect andere systematisch ingedeelde woordenboekjes: de Latijns-Grieks-Nederlandse Rerum maxime vulgarium congesta vocabula (Antwerpen 1538; 52 pp.) van Petrus Curius, leraar te Sint-Winoksbergen, het Latijns-Frans-Nederlandse Dictionariolum rerum maxime vulgarium in communem puerorum usum (Gent 1544; 92 pp.) van Joannes Paludanus (Jean Desmarez) uit Doornik, en het Latijns Nederlandse Tyrocinium linguae Latinae (Antwerpen 1552; 174 pp.) van Petrus Apherdianus (Pieter van Afferden) uit Wageningen; van dit laatste schoolboekje verschenen tot 1648 minstens veertien uitgaven met een Nederlandse tekst en tot 1653 negen met een Duitse tekst.
Een beknopt veeltalig systematisch woordenboek is de Dilucidissimus dictionarius, waarvan in 1534 te Antwerpen een vijftalige bewerking met Latijn, Nederlands, Frans, Spaans en Italiaans (60 pp.) werd uitgegeven; van dit woordenboek, vooral bestemd voor vreemdelingen die een andere taal wilden leren, verscheen reeds circa 1530 te Augsburg een zestalige uitgave, echter zonder Nederlands. Het werd nog bewerkt tot een zeventalig (Antwerpen 1540; 120 pp.) en een achttalig woordenboek (Parijs 1546) met Nederlands.
Onder invloed van de Dilucidissimus en ook van Paludanus' Dictionariolum staat waarschijnlijk het tweetalige Dictionaire en Franchois et Flameng (Antwerpen 1552; 96 pp.) van de Antwerpse onderwijzer Glaude Luython, afkomstig van Valenciennes.
Verreweg het belangrijkste systematische woordenboek was de Nomenclator omnium rerum (Antwerpen 1567; 656 pp.) van de Hoornse geneesheer én humanist Hadrianus Junius (Adriaen de Jonghe). Deze was vrij uitvoerig voor het Latijn en verwees, in humanistische geest, naar heel wat
| |
| |
klassieke auteurs; voor de Latijnse trefwoorden gaf hij Griekse, Duitse, Nederlandse, Franse, Italiaanse, Spaanse en soms ook Engelse equivalenten. Van deze Nomenclator verscheen ook een ingekorte bewerking voor schoolgebruik, met enkel Latijnse, Franse en Nederlandse alleenstaande woorden (Antwerpen en Leiden 1585; 287 pp.).
| |
8.1.3. Speciale woordenboeken
Uitsluitend in het Nederlands gestelde woordenlijsten of woordenboeken bestonden er in de zestiende eeuw alleen voor speciale categorieën van woorden. Zo verzamelde de Antwerpse schepen en jurist Jan van den Werve uit puristische overwegingen bastaardwoorden, vooral op juridisch terrein, met goede Nederlandse equivalenten ervoor in het Tresoor der Duytsscher talen (Antwerpen 1553; 188 pp.); dit boek kreeg in 1559 als titel Den schat der Duytsscher talen, meer in overeenstemming met de puristische principes in de voorrede erop. Een alfabetische Vocabularius van vreemde termen (32 pp.) voegde de rederijker Jan van Mussem, woonachtig te Wormhout bij Duinkerken, toe aan zijn handboek over Rhetorica (Antwerpen 1553); het is er Van Mussem echter meer om te doen de lezer deze vreemde woorden goed te laten begrijpen zodat hij ze ook goed zal gaan gebruiken, dan om deze bastaardwoorden uit te bannen.
Woorden uit de boeventaal werden verklaard in een alfabetische lijst van drie bladzijden, het eerste hoofdstuk van Der fielen, rabauwen of der schalken vocabulaer (Antwerpen 1563); de bron hiervoor was waarschijnlijk een Nederrijns Liber vagatorum.
| |
8.1.4. De eerste eigenlijke woordenboeken
Het eerste Nederlandse vertaalwoordenboek dat reeds een woordenboek in de moderne zin van het woord genoemd mag worden, is een bewerking van het Latijns-Duitse Dictionarium (Straatsburg 1535) van Petrus Dasypodius (Petrus Hasenfus). Zoals deze in zijn voorrede schrijft, wil hij vooral de barbarismen uit de oudere woordenlijsten vervangen door het echte klassieke Latijn; de volkstaal is voor hem nog bijkomstig. In 1542 bezorgde Antonius Schorus (Anton Schore), afkomstig van Hoogstraten, een Nederlands-Latijnse bewerking ervan (Antwerpen; 360 pp.), die echter onder invloed van zijn Duitse voorbeeld heel wat germanismen bevat. Een vrijere bewerking, met een meer Brabants karakter, is het Latijns-Grieks-Nederlandse Dictionarium triglotton (Antwerpen 1545; 566 pp.) van Joannes Servilius (Jan Knaep), afkomstig van Weert, die zowel het Latijns-Duitse Dictionarium van Dasypodius als de bewerking van Schorus gebruikte. Het woordenboek van Servilius werd tot 1600 nog minstens vijftien maal herdrukt.
| |
| |
Voor het Nederlands en het Duits stond onder invloed van Dasypodius en Schorus ook de Pentaglottos (Antwerpen 1545; 1460 pp.), een ingekorte, maar vijftalige (Latijn-Grieks-Duits-Nederlands-Frans) bewerking van het Dictionarium (Reggio nell' Emilia 1502) van Ambrosius Calepinus, Later verschenen te Basel ook van het uitvoerige Dictionarium van Calepinus uitgaven met Nederlandse equivalenten: een zeventalige in 1570 (2086 pp.), een achttalige in 1584 (1789 pp.) en een elftalige in 1590 (1971 pp.). De volkstalen gaan hier echter verloren in een overvloed van Latijn.
Het eerste eigenlijke woordenboek met het Nederlands voorop was het Nederlands-Franse Naembouck (Gent 1546; 152 pp.) van de Gentse drukker Joos Lambrecht (vgl. p. 23-4). Dit woordenboek komt, wat opzet betreft, met zijn overzichtelijke, duidelijke en toch vrij volledige weergave van de woordenschat meer overeen met de woordenboeken van Estienne dan met de oudere Nederlandse woordenboeken; daarom wordt vermoed, hoewel dit nog niet onderzocht is, dat Lambrecht naar het model van Estienne gewerkt heeft. Het is wel mogelijk dat veel trefwoorden, die een eigen, gewestelijk (Oostvlaams) karakter dragen, werden overgezet uit het Latijn van Estienne. Van het Naembouck verscheen een tweede uitgave in 1562 en een derde, onder de titel Dictionaire Flamen-François, in 1582.
In 1556 bezorgde Jan Gymnick, drukker te Antwerpen, ook een Nederlandse bewerking (332 pp.) van het Duits-Latijnse Dictionarium (Straatsburg 1536) van Dasypodius, weer sterk beïnvloed door het Duitse model. In hetzelfde jaar, maar blijkens de tekst iets vroeger, zag een vrijere bewerking van Dasypodius het licht: het Dictionarium Germanicolatinum (Antwerpen 1556; 336 pp.) van Jan Berckelaer, afkomstig uit 's-Hertogenbosch; het Germanicum in zijn woordenboek is sterk Oostbrabants gekleurd.
Het oudste alfabetische Frans-Nederlandse woordenboek was het Vocabulaire françois-flameng (Antwerpen 1557; 272 pp.) van de Antwerpse onderwijzer Gabriel Meurier (vgl. p. 33), afkomstig van Avesnes in Henegouwen, die het beknopte Frans-Latijnse woordenboek Les mots François van Estienne bewerkte door de Latijnse equivalenten erin meestal gewoon door Nederlandse woorden te vervangen; in 1574 en 1584 kreeg dit woordenboek de titel Dictionaire François-Flameng. In 1563 gaf Meurier een tweede woordenboek uit, het Dictionaire flameng-françois (Antwerpen; 230 pp.), waarvoor hij gebruik maakte van de woordenboeken van Dasypodius, Berckelaer en Lambrecht en van het Dictionariolum puerorum van Estienne.
| |
| |
| |
8.2. Drie woordenboeken uit Plantijns drukkerij (1562-1599)
8.2.0. Inleiding
In het midden van de zestiende eeuw brachten de woordenboeken van Robert Estienne een grondige vernieuwing in de Westeuropese lexicografie. Estienne had eerst de taalschat (thesaurus) van het klassieke Latijn zo volledig mogelijk weergegeven, met ook voorbeelden en zegswijzen (dictiones) uit auteurs, in zijn Dictionarium seu Latinae linguae Thesaurus (Parijs 1531). Daarna bewerkte hij dit woordenboek tot een Dictionarium Latinogallicum (Parijs 1538) en een Dictionaire Françoislatin (Parijs 1539), en vervolgens nog tot beknoptere schoolwoordenboeken: het Dictionariolum puerorum Latinogallicum (Parijs 1542) en het Frans-Latijnse Les mots François (Parijs 1544), in latere uitgaven Petit dictionaire des mots François genoemd. Estiennes moderne, renaissancistische woordenboeken vormen, door bewerking in het Spaans, Nederlands, Engels, Duits of Italiaans, de basis van de moderne lexicografie.
In het Nederlandse taalgebied onderging bijvoorbeeld Meurier reeds invloed van Estienne, maar werd diens methode toch voor het eerst volledig toegepast in drie woordenboeken die bij Christoffel Plantijn te Antwerpen verschenen. Deze bekende drukker schrijft in zijn voorrede op de Thesaurus Theutonicae linguae van 1573 dat hij alle oudere Nederlandse woordenboeken te beknopt vond en daarom uitvoerige Franse en Duitse woordenboeken als model nam voor zijn reeks woordenboeken; hij steunt zo, direct of indirect, hoofdzakelijk op woordenboeken van Estienne.
| |
8.2.1. Het Dictionarium tetraglotton
Het eerste woordenboek met een Nederlandse tekst, dat Plantijn anoniem uitgaf, was het Latijns-Grieks-Frans-Nederlandse Dictionarium tetraglotton (1562; 664 pp. met naar schatting ongeveer 20.000 trefwoorden). Uit Plantijns boekhouding en uit de voorrede op de Thesaurus kunnen we opmaken dat de eigenlijke bewerker van dit woordenboek Plantijns corrector Cornells van Kiel, nu gewoonlijk Kiliaan genoemd, was. Volgens steekproeven komt ongeveer 90 procent van het Latijn, Grieks en Frans in het Tetraglotton letterlijk uit een drietalig woordenboek van de Franse humanist en uitgever Guillaume Morel, Verborum Latinorum cum Graecis Gallicisque coniunctorum Commentarij (Parijs 1558). Morel had zelf als voornaamste bron het Dictionarium Latinogallicum en het Dictionariolum puerorum Latinogallicum van Estienne gebruikt, met daarbij voor het Grieks het Dictionarium van Calepinus.
| |
| |
De Nederlandse tekst van het Tetraglotton volgt over het algemeen vrij getrouw het Frans van Morel, dat zelf weer meestal overgezet werd uit het Latijn van Estienne. In een relatief klein aantal artikelen is het Nederlands in het Tetraglotton geen vertaling uit het Frans, maar werd het overgenomen uit een Nederlands woordenboek of vertaald uit het Latijns-Duitse Dictionariolum puerorum Latinogermanicum (Zürich 1556) van Joannes Frisius die zelf het Dictionariolum puerorum Latinogallicum van Estienne in het Duits bewerkt had.
In 1599, 1612 en 1627 verschenen te Amsterdam en in 1616 te Leeuwarden nog licht gewijzigde anonieme herdrukken van het Tetraglotton. Een aangevulde bewerking door Mathias Martinez de Waucquier, afkomstig uit Middelburg en corrector in Plantijns drukkerij, zag in 1632 te Antwerpen het licht; deze bewerking werd in de zeventiende en de achttiende eeuw nog minstens drie maal te Antwerpen, negentien maal te Amsterdam en twee maal te Maastricht (nog in 1798) opnieuw uitgegeven.
| |
8.2.2. De Thesaurus Theutonicae linguae
Het tweede anonieme woordenboek van Plantijn, de Nederlands-Frans-Latijnse Thesaurus Theutonicae linguae (1573; 568 pp. met naar schatting ongeveer 40.000 trefwoorden) moest volgens Plantijns voorrede de eerste volledige verzameling van de Nederlandse taalschat worden. Hij wilde dat zijn woordenboek ‘se puisse au moins esgaler à ceux des autres nations, qui ainsi de iour à autre ont de longue main amplifié ceux de leur langue’. Om zoveel mogelijk Nederlandse woorden te verzamelen liet Plantijn zijn corrector Andries Madoets niet alleen alle bestaande Nederlandse woordenboeken excerperen, maar ook artikelen in een aangepaste vorm overnemen uit het uitvoeriger Duits-Latijnse Die Teütsch Spraach (Zürich 1561) van Josua Maaler en uit het Dictionaire Françoislatin (Parijs 1564) van Jean Thierry, een aangevulde uitgave van het gelijknamige woordenboek van Estienne. Uit deze laatste twee woordenboeken, die beide indirect steunen op het Dictionarium Latinogallicum van Estienne, werden niet alleen woorden, maar ook heel wat voorbeelden en zinnetjes overgenomen in Plantijns Thesaurus.
Van de Thesaurus verscheen nooit een tweede uitgave. Alleen zag een ingekorte bewerking, zonder zinnetjes en zegswijzen, het licht te Franeker in 1595 onder de titel Trium linguarum dictionarium (368 pp.).
| |
8.2.3. Kiliaans Dictionarium Teutonico-Latinum
Onze grootste lexicograaf, Cornelis Kiliaan, afkomstig van Duffel, maar bijna vijftig jaar (1558-1607) werkzaam ais corrector in Plantijns drukkerij,
| |
| |
had waarschijnlijk eerst het Dictionarium tetraglotton bewerkt. Dit werk had hij echter blijkbaar zonder veel persoonlijke ambitie, in opdracht en voor rekening van zijn werkgever, verricht. Een veel oorspronkelijker bijdrage leverde hij in zijn Nederlands-Latijns woordenboek, dat hij onder zijn eigen naam uitgaf en dat een grondige vernieuwing betekende in de Nederlandse lexicografie.
De eerste uitgave van Kiliaans Dictionarium Teutonico-latinum (1574; 232 pp. met naar schatting ongeveer 12.000 trefwoorden) staat, evenals het Tetraglotton en de Thesaurus, sterk onder invloed van Franse en Duitse woordenboeken. De voornaamste bron en de eigenlijke basis ervoor was waarschijnlijk het Duits-Latijnse Dictionariolum puerorum Germanicolatinum van Joannes Frisius. Daarnaast gebruikte Kiliaan nog het uitvoerigere Die Teütsch Spraach van Maaler, het Dictionaire Françoislatin van Thierry en het Petit dictionaire des mots François van Estienne. Al deze woordenboeken stammen af van het Dictionarium Latinogallicum van Estienne.
Bovendien excerpeerde Kiliaan de voornaamste oudere Nederlandse woordenboeken, inzonderheid die van Lambrecht, Berckelaer en Dasypodius. In zijn voorrede schrijft hij dat hij de Nederlandse woordenschat zo volledig mogelijk, maar tevens bevattelijk en overzichtelijk wil weergeven. Een hem eigen vernieuwing, waar hij sterk de nadruk op legt, is dat hij aan zijn woordenboek een wetenschappelijk voorkomen geeft door Nederlandse woorden te vergelijken met Duitse en Franse equivalenten van dezelfde stam; aanleiding tot deze etymologische vergelijking gaven hem ongetwijfeld zijn Duitse en Franse bronnen.
In de tweede, zeer aangevulde uitgave van zijn Dictionarium Teutonico-latinum (1588; 765 pp. van iets groter formaat dan in 1574) heeft Kiliaan zijn wetenschappelijke taalstudie nog verder uitgewerkt met behulp van heel wat nieuwe bronnen, waaronder veel Latijnse humanistische, encyclopedische of historische werken. Hij geeft nu ook veel etymologische verklaringen van woorden en vermeldt, naast Duitse en Franse, ook Engelse, Saksische, Spaanse, Italiaanse, Griekse en Hebreeuwse equivalenten als verwant met Nederlandse trefwoorden. Bastaardwoorden van Romaanse oorsprong heeft hij nu in een afzonderlijk Appendix achteraan geplaatst.
Voor de lingua Teutonica zelf, voor de volkstaal, neemt Kiliaan zijn eigen Brabants, de standaardtaal van die tijd, als grondslag. Toch wil hij, in tegenstelling tot de meesten van zijn voorgangers, zich niet beperken tot de taal van zijn eigen gewest, maar ook de woorden uit andere streken opnemen; zo kon zijn woordenboek dienst bewijzen in heel Germania inferior. Ongetwijfeld was ook de geslepen zakenman Plantijn zeer ingenomen met deze mogelijkheid tot ruime verspreiding. Door middel van afkortingen geeft Kiliaan bii woorden uit andere gewesten aan waar ze gebruikt worden
| |
| |
bijvoorbeeld fland., holl., fris., sic., sax. en ger., die hij in zijn voorrede als volgt verklaart: ‘Flandris, Hollandis, Frisiis, Sicambris (Gheldris nempe, Cliviis & Iuliacis) Saxonibus quoque, & Germanis superioribus usitatissimas’. Het Sicambrisch wordt dus gesproken in Gelder en in het Kleefse en Gulikse gebied, en het Saksisch en het Hoogduits rekent Kiliaan blijkbaar toch slechts in ruimere zin tot het Teutonicum, want deze zijn ook bij de vreemde talen waarvan hij equivalenten geeft na de Latijnse synoniemen, opgenomen. Hij breidt zijn aanduidingen uit tot bepaalde steden, bijvoorbeeld Gand., Lovan., Gorck. (Gent, Leuven, Gorkum) en geeft verouderde woorden aan met vet. of vetus [oud].
Kiliaan kwam waarschijnlijk tot het aanbrengen van gewestelijke aanduidingen, wat typisch is voor de Nederlandse lexicografie, onder invloed van de Nomenclator van Junius. Kiliaans aanduidingen blijken over het algemeen vrij betrouwbaar te zijn, al zijn veel woorden te eng begrensd en komen ze ook buiten het bepaalde gebied voor; vaak noemt hij woorden ten onrechte verouderd. Een speciale aanduiding geeft er in feite alleen vrij grote zekerheid over dat het geen Brabants woord was.
Opnieuw bewerkte Kiliaan zijn woordenboek voor een derde uitgave, die bij Jan Moretus, Plantijns schoonzoon en opvolger, verscheen onder de titel Etymologicum Teutonicae linguae sive Dictionarium Teutonico-latinum (1599; 764 pp. met meer tekst per bladzijde dan in 1588 en naar schatting ongeveer 40.000 trefwoorden). De nieuwe titel toont hoeveel belang Kiliaan hecht aan de etymologie van de woorden; hieraan heeft hij ook twee nieuwe bladzijden in zijn voorrede gewijd. Hij verdedigt dat hij soms uitvoerige etymologieën geeft die alleen maar waarschijnlijk en niet helemaal zeker zijn: de oorsprong van veel woorden is immers moeilijk te achterhalen en heel wat woorden werden uit een andere taal overgenomen. Verder wijst hij op de verwantschap van een aantal Franse, Italiaanse en Spaanse met Germaanse woorden, ten gevolge van het verblijf van Germanen, Franken en Goten in Gallië, Italië en Spanje. Achteraan heeft hij nu ook een lijst van aardrijkskundige namen en een lijst van Germaanse voornamen opgenomen.
Vooraan in het Etymologicum vinden we een lijst van 99 geraadpleegde auteurs, waaronder theologen als Erasmus, classici als Lipsius, historici als Guicciardini, aardrijkskundigen als Mercator en Ortellius, plantkundigen als Dodoens, zelfs een dichter als Boccaccio, maar slechts weinig lexicografen; van de hierboven genoemde auteurs van woordenboeken vermeldt Kiliaan alleen Murmellius, Pelegromius, Paludanus, Apherdianus, Junius, Estienne en Frisius, hoewel hij er zeker veel meer geëxcerpeerd heeft. Zijn lijst is dus niet volledig; in de tekst van zijn woordenboek zelf verwijst hij trouwens nog naar verscheidene auteurs die niet in zijn lijst voorkomen. Ongetwijfeld heeft Kiliaan de auteursnamen niet bedoeld als een eigenlijke
| |
| |
Bladzijde van het Etymologicum (1599), door Kiliaan bewerkt en aangevuld voor een nieuwe uitgave.
| |
| |
bronvermelding, maar als een verwijzing naar het gezag waarop hij zich beroept; dit doet hij dan vooral wanneer hij een minder gewone betekenis, verklaring of mening weergeeft. Een nieuw geluid in de lexicografie is dat Kiliaan een groot aantal met-lexicografische bronnen excerpeerde.
Door middel van geschreven kanttekeningen in een exemplaar ervan, nu bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, bereidde Kiliaan nog een nieuwe uitgave van zijn Etymologicum voor. Deze kantteke ningen zullen voor het eerst in druk verschijnen in de reeks Monumenta Lexicographica Neerlandica, evenals andere aanvullingen waardoor Kiliaan van het Latijns-Grieks-Franse Promptuarium Latinae linguae van 1591 een nieuw Tetraglotton (vgl. 8.2.1) met het Nederlands als vierde taal voorbereidde. De Nederlandse woorden schreef hij in twee kolommen op witte bladen waarmee een exemplaar van dit laatste werk doorschoten was; dit bevindt zich nu in het Plantijnmuseum te Antwerpen. Na Kiliaans dood gaf Balthasar Moretus, die in 1610 zijn vader Jan als drukker opvolgde, beide aangevulde werken aan de Antwerpse kapucijn pater Anselmus, om ze na te zien en klaar te maken voor een nieuwe druk; in 1616 stuurde deze de boeken echter terug naar Moretus, omdat hij voor dit werk geen tijd meer vond.
Schriftelijke aantekeningen van Kiliaan werden nog in verscheidene andere werken gevonden, wat erop wijst dat hij vaak op occasionele wijze zijn woordenboek aanvulde. Zeer waarschijnlijk niet van Kiliaan is echter een Latijns-Nederlandse omwerking van het Etymologicum, in 1889 door E. Spanoghe uitgegeven onder de titel Synonymia Latino-Teutonica (ex Etymologico C. Kiliani deprompta). Latijnsch-Nederlandsch woordenboek der XVIIe eeuw.
In de zeventiende eeuw zagen in de Noordelijke Nederlanden verscheidene drukken van Kiliaans Etymologicum het licht. Terwijl de auteur nog leefde, bezorgde L. Potter in 1605 te Amsterdam een uitgave (gedrukt te Alkmaar), die hij de Quarta editio noemde; hij nam de tekst van Kiliaan ongewijzigd over en voegde er enkel een Auctarium aan toe, dat bestond uit een appendix met persoonsnamen en een met diernamen. Deze uitgave werd herdrukt in 1613 te Alkmaar, in 1620 te Middelburg en te Amsterdam, en in 1623 en 1632 te Utrecht. In 1642 verscheen te Amsterdam een ingekorte, maar drietalige bewerking (met ook Frans) onder de titel Kilianus auctus seu Dictionarium Teutonico-Latino-Gallicum. In 1777 tenslotte gaf G. van Hasselt te Utrecht het Etymologicum opnieuw uit, voorzien van uitvoerige voetnoten.
In de volgende eeuwen bleef Kiliaans Etymologicum de Nederlandse schrijftaal nog sterk richten naar het Brabants als standaardtaal, vooral door de overwegende invloed die het, samen met de Thesaurus Theutonicae linguae, op de Nederlandse lexicografie heeft uitgeoefend.
| |
| |
| |
8.2.4. Invloed van de woordenboeken uit Plantijns drukkerij
Onder invloed vooral van de Thesaurus Teutonicae linguae en van Kiliaans Etymologicum zien de woordenboeken van het einde der zestiende eeuw er heel anders uit dan die uit de eerste helft van die eeuw: ze zijn veel moderner opgezet, heel wat vollediger en toch tevens overzichtelijker.
Op de Nederlands-Franse woordenboeken werkt de invloed van de Thesaurus Theutonicae linguae het sterkst door. Het Dictionaire Flameng-Françoys (Antwerpen 1576; 512 pp.) van Mathias Sasbout, in 1582-1583 corrector bij Plantijn, is voor het grootste deel een bewerking (zonder Latijn) van Plantijns Thesaurus. Het tweede woordenboek van Sasbout, het Dictionaire Françoys-Flameng (Antwerpen 1579; 944 pp.) steunt gedeeltelijk op zijn Nederlands-Frans woordenboek en gedeeltelijk op het Dictionaire François-Flameng van Meurier, dat bij dezelfde uitgever Jan van Waesberge was verschenen. Deze gaf enige jaren later het Dictionaire ou promptuaire Flameng-Françoys (1587; 464 pp.) en Françoys-Flameng (1587; 508 pp.) van de te Antwerpen wonende Fries E.E. Mellema uit, aangevulde bewerkingen van de woordenboeken van Sasbout; het is niet uitgesloten dat de woordenboeken van Mellema geantedateerd zijn en in feite eerst in 1591 en 1592 te Rotterdam verschenen, waarheen de drukkerij van Van Waesberge in 1589 was verplaatst.
Op de Nederlands-Latijnse woordenboeken is de invloed van Kiliaans Etymologicum het sterkst. Zeer duidelijk is dit in het woordenboek van Martin Binnart, een Antwerpse boekhandelaar en krante-uitgever van Duitse afkomst; van de eerste uitgave, die circa 1620-1625 verschenen moet zijn, berust enkel een defect exemplaar te Cambridge. De oudste volledig bewaarde uitgave van dit Dictionarium Teutonico-Latinum werd in 1635 uitgegeven door H. Verdussen te Antwerpen.
| |
| |
| |
Bibliografische aantekeningen bij hoofdstuk 8
Inleiding
Een bibliografisch overzicht van de Nederlandse lexicografie, gedrukt tot 1600, met een korte bespreking en vermelding van de bewaarplaatsen levert Claes 1971. Een bibliografische lijst van de gedrukte Nederlandse woordenboeken en woordenlijsten tot 1700 was verschenen van de hand van Sermon 1891, terwijl Bouchery 1944 een overzicht gaf van de oudste gedrukte Latijnse lexicografie in de Nederlanden, met daarbij heel wat Latijns-Nederlandse of Nederlands-Latijnse werken. Van den Branden 1956 betrekt de lexicografie uit de zestiende eeuw in zijn beschouwingen, waarbij hij gedeeltelijk steunt op De Vooys 1934b, die ook zeventiende-eeuwse woordenboeken besprak. De Smet 1966 gaf een overzicht van de invloed die Duitse woordenboeken in de zestiende eeuw op de Nederlandse lexicografie hebben uitgeoefend.
De overzichten, genoemd in de bibliografische aantekeningen bij het voorafgaande hoofdstuk, bevatten eveneens informatie over de zestiende-eeuwse lexicografie.
| |
8.1.
Vergelijk voor Murmellius en zijn werk Reichling 1880. Michels 1940 bespreekt in het kort het boekje van Pelegromius en wijst op de invloed die dit had op het woordenboek van Kiliaan. Verdeyen 1925-1935 bezorgde de uitgave van een zeventalig gesprekboekje met woordenlijst uit 1616, dat een bewerking is van het Nederlands-Franse Vocabulare van Van Berlaimont. Verdeyen bespreekt en beschrijft de verschillende drukken van dit werk (tot 1616), alsook de bronnen ervan en de invloed op enige andere woordenboeken.
Een beschouwing over de Pappa puerorum, waarvan tenminste ook nog dertig Latijns-Duitse uitgaven verschenen, elk van naar schatting duizend exemplaren, is te vinden bij Reichling 1880, Bömer 1895 en De Smet 1970. De Tollenaere en Claes bezorgden een heruitgave van het Tyrocinium (1976). Verdeyen 1924 bespreekt enige zestiende-eeuwse Antwerpse uitgaven, inzonderheid het Frans-Nederlandse Dictionaire van Luython. Ditzelfde boek komt ter sprake bij Heeroma 1943, terwijl Rademaker 1967 1968 verscheidene edities van de Nomenclator aan de orde stelt.
Vanderheyden 1952 bespreekt de figuur van Van Mussem en diens Rhetorica. De Meyere en Baekelmans 1914 behandelen onder meer de dieventaal en leveren op p. 9-15 een uitgave van Der fielen vocabulaer, evenals Moormann 1934: 11-14.
Verdeyen 1939 bespreekt het Dictionarium van Dasypodius en de verschillende uitgaven en bewerkingen ervan, inzonderheid de Latijns-Nederlandse, in 1542 bezorgd door Schorus. Verdeyen 1945 bezorgde een heruitgave van het enige tot dan toe bekende exemplaar van het Naembouck uit 1562; ook worden de bronnen ervan besproken, en de invloed ervan op de Thesaurus van Plantijn en het Etymologicum van Kiliaan. Claes bereidt een heruitgave voor van het Dictionarium van Berckelaer. Riemens 1921 levert een bespreking van de oudste Frans-Nederlandse woordenboeken, onder andere van Meuriers werk.
| |
| |
| |
8.2.
Een uitvoerige studie over de drie woordenboeken uit de drukkerij van Plantijn leverde Claes 1970a, waarin ook een overzicht wordt gegeven van de voorafgaande Nederlandse lexicografie. In samenwerking met De Tollenaere en Veerbeek gaf Claes het Tetraglotton opnieuw uit 1972; ook bezorgde hij een reprint met uitvoerige inleiding van de Thesaurus; in het tweede deel van deze uitgave geven De Tollenaere en Veerbeek een alfabetische Nederlandse index: Claes 1972b.
Een reprint van Kiliaans Dictionarium werd bezorgd door Claes 1975, die tevoren het Etymologicum al had heruitgegeven: Claes 1972c; beide edities werden uitvoerig ingeleid. Over de invloed van Junius op Kiliaan leze men De Smet 1958. Fokkema 1935 toonde aan dat Kiliaans dialectaanduidingen veelal te eng begrensd zijn. Over de onbetrouwbaarheid van Kiliaans aanduiding vetus schreef Jacobs 1899 en 1927 en over Kiliaans dialectaanduidingen De Vooys 1944-1945. Tevoren al had Kluyver 1884 zich uitvoerig met Kiliaan beziggehouden. Claes 1973 bespreekt de lijst met aardrijkskundige namen en voornamen achterin Kiliaans woordenboek van 1599. Claes 1974 behandelt eveneens Van Hasselts uitgave van Kiliaans woordenboek. De invloed van Kiliaan op het woordenboek van Binnart wordt aan de orde gesteld door Claes 1972d. Een in de zeventiende eeuw samengestelde ‘omkering’ van Kiliaans Etymologicum tot een Latijns-Nederlands woordenboek werd, voorzien van een uitvoerige inleiding, uitgegeven door Spanoghe 1889-1902.
|
|