Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 5
(1913)–R.C. Bakhuizen van den Brink– Auteursrecht onbekend
[pagina 443]
| |
[pagina 445]
| |
De concept-archiefwet. (1853.)Het was bij overlevering wel bekend, dat Bakhuizen van den Brink, na zijne aanstelling bij het Rijksarchief gedacht had over het voorstellen eener wet voor de Nederlandsche archieven, die de belangen dezer kostbare depots nog beter zou beschermen dan eene regeling, zooals die van het bekende reglement van 1856 alleen zou kunnen doen. Victor de Stuers heeft zelfs, naar wel beweerd is, naar dit merkwaardige document vruchteloos doen zoeken in de archieven van het Departement. Onlangs echter is het gezochte stuk te voorschijn gekomen uit de papieren van Bakhuizen van den Brink, die het dus, naar het schijnt, nog niet officieel aan den Minister zal hebben toegezonden. Wij verheugen ons, dat wij het voor de geschiedenis van ons archiefwezen zoo belangrijke document hier kunnen afdrukken; enkele woorden van toelichting zijn daarbij gewenscht. Over de geschiedenis van het ontwerp blijkt niets met eenige zekerheid. De heer Van Riemsdijk was van meening, dat het stuk wellicht zou dagteekenen van 1857 of 1858, omdat uit de gedachten wisseling tusschen de Regeering en de Tweede Kamer over de staatsbegrootingen van 1858 en 1859 bleek, dat de Regeering toen de indiening eener wet op het archiefwezen overwoog, waarin inderdaad twee onderwerpen, die in dit ontwerp geregeld worden, zouden worden behandeld: de bevoegdheid der rijksarchivarissen tot het afgeven van authentieke afschriften en het recht van den Staat op de oude provinciale archievenGa naar voetnoot1). Met den heer Van Riemsdijk gelooven wij, dat de Regeering toen het oog heeft gehad op het hierbij uitgegeven ontwerp. Maar het is toch mogelijk, dat dit ontwerp niet eerst toen is opgesteld: het kan ouder zijn. En wij meenen dit ook te mogen aannemenGa naar voetnoot2). | |
[pagina 446]
| |
Tot staving van dit vermoeden kunnen wij ons beroepen op eene anekdote, aan een onzer indertijd mondeling medegedeeld door wijlen den bibliothecaris der Koninklijke bibliotheek, Dr. Campbell, die zeide ze van zijn vriend Bakhuizen van den Brink zelven vernomen te hebben. Volgens dit verhaal (dat ons voorkomt volkomen betrouwbaar te zijn) zou Bakhuizen van den Brink in opdracht van den Minister Thorbecke een ontwerp voor de wettelijke regeling van het Nederlandsche archiefwezen hebben opgesteld; het stuk zou Thorbecke wel behaagd hebben en hij zou aan den opsteller beloofd hebben het in te dienen. Doch voordat het zoovèr kwam, viel het ministerie Thorbecke. Gelukkig bleek echter ook Thorbecke's opvolger aan het Ministerie van Binnenlandsche Zaken bereid, het hem opnieuw door Bakhuizen van den Brink voorgedragen ontwerp bij de Staten-Generaal in te dienen; doch hij stelde daarbij ééne voorwaarde: Thorbecke moest beloven, het ontwerp eventueel in de Tweede Kamer te zullen steunen. Vol vreugde snelde Bakhuizen van den Brink naar Thorbecke, van wiens steun hij immers zeker meende te zijn. Doch hij vond zich teleurgesteld: Thorbecke bleek niet bereid, een door de nieuwe regeering voor te dragen wetsontwerp te ondersteunen. Bakhuizen van den Brink stond verslagen: zoo iets begreep hij niet. De Minister, die het noodlottige beding gesteld heeft, zal zeker Van Reenen geweest zijn, die in 1853 optrad. En de dateering van het ontwerp schijnt dus nu met voldoende nauwkeurigheid bepaald te zijn: het zal opgemaakt zijn in den tijd, dat Bakhuizen van den Brink, na het overlijden van den rijksarchivaris De Jonge, met het waarnemen van diens betrekking belast was, - een interim, dat eindigde met zijne benoeming tot De Jonge's opvolger op 20 Januari 1854Ga naar voetnoot1); in 1854 en in 1857/58 zal er van de indiening van het ontwerp sprake zijn geweest. De anekdote schijnt ons ook in een ander opzicht belangrijk: het bericht, dat Thorbecke zijne goedkeuring aan het werk zou hebben gehecht, schijnt ons van bijzonder belang. Nog ééne belangrijke bijzonderheid over de wording van het ontwerp kunnen wij mededeelen. Het handschrift is van de hand van Van den Brink's vriend, den beroemden advokaat (later Minister van Binnenlandsche Zaken) Mr. J. Kappeyne van de Coppello, terwijl de met potlood daarbij aangebrachte kantteekeningen (hierachter in de noten opgenomen) gesteld zijn door Bakhuizen van den Brink zelven. Het ontwerp beantwoordde dus niet in alle bijzonder heden aan de denkbeelden van Bakhuizen van den Brink, maar met de hoofdtrekken is dit stellig | |
[pagina 447]
| |
wel het geval. Zonder twijfel is Bakhuizen van den Brink, niemand anders, de eigenlijke vader van het ontwerp: niemand toch dan hij zou toen zóó heldere denkbeelden over de orga nisatie van het Nederlandsche archiefwezen hebben kunnen uiten, - denkbeelden bovendien, getuigend van een zeldzaam verlichten geest, die zijn tijd in vele opzichten vooruit was. Want met eerbiedige bewondering verdient het geconstateerd te worden, dat, terwijl de Nederlandsche archivarissen in de laatste jaren, na langdurig gemeenschappelijk overleg, over verschillende punten tot klaarheid zijn gekomen, de geniale Bakhuizen van den Brink reeds voor meer dan eene halve eeuw, - in een tijd toen niemand eigenlijk over dergelijke zaken dacht, - geheel alleen met betrekking tot verscheidene zaken gekomen blijkt te zijn tot geheel dezelfde conclusies, die de Archivarissen-vereeniging, onbekend met het werk van den vroegeren Rijks-archivaris, als iets geheel nieuws opnam in het wetsontwerp, dat zij voor een paar jaar aan den Minister toezond. Wij hebben het oog op de bepaling van art. 28, dat de provinciale archieven onderdeelen zijn van het Rijksarchief, - op de daarmede verband houdende, in art. 52 vastgestelde scheiding tusschen wetenschappelijk beheerde en niet-wetenschappelijk beheerde archiefdepôts, - op de door art. 53 voorgeschreven aanstelling der gemeente-archivarissen door den gemeenteraad, - op de bepalingen der artt. 15, 32 en 49 over de bevoegdheid der archivarissen tot het opmaken van authentieke akten, - en vooral op de bepalingen van art. 12 (22 en 40) en 52, waarbij reeds het door de Archivarissen-vereeniging verdedigde en op haar voorstel door den Minister vastgestelde beginsel, dat de archiefdepôts opbouwt op den grondslag van den overgang der rechten en functiën, wordt aangenomen, - terwijl ook art. 52 een logisch uitvloeisel is van het eveneens door de vereeniging aangenomen beginsel, dat een archief een organisch geheel is. Zoo verhoogt dus de kennisneming van Bakhuizen van den Brink's ontwerp zoo mogelijk nog onze ingenomenheid met en onze bewondering voor den buitengewonen man. | |
[pagina 448]
| |
Ontwerp van wet, houdende regeling van het openbaar archiefwezen.Wij Willem III, bij de gratie Gods Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groothertog van Luxemburg enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! Doen te weten: Alzoo wij in overweging genomen hebben de noodzakelijkheid om het openbaar archiefwezen in Nederland te brengen op vasten voet en ook op dat stuk wettelijke voorzieningen vast te stellen. Zoo is het, dat wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk wij goedvinden en verstaan bij deze: | |
Eerste titel.
| |
[pagina 449]
| |
Art. 4. Onder stukken, tot de openbare archieven behoorende door bestemming, worden mede begrepen de zoodanigen die, na oorspronkelijk tot de openbare archieven te hebben behoord, doch wettig in den handel te zijn gebragt, weder in de openbare archieven teruggekeerd en van het in het vorig artikel bedoelde merkteeken voorzien zijn.
Art. 5. Stukken, tot de openbare archieven behoorende, kunnen niet in den handel worden gebragt dan volgens de voorschriften deswege door Ons te geven en na van een door Ons te bepalen merkteeken te zijn voorzien.
Art. 6. Wanneer stukken die, als tot de openbare archieven behoorende, buiten den handel zijn, zich bevinden in de magt van bijzondere personen, wordt op die stukken door den ambtenaar, onder wiens beheer zij behooren, beslag gelegd.
Art. 7. Dat beslag wordt gelegd bij dagvaarding voor de Arrondissements-regtbank, houdende de gronden, waarop het steunt, en den eisch tot van waarde-verklaring daarvan en afgifte der in beslag genomen stukken.
Art. 8. Degene, onder wien het beslag gelegd wordt, is van regtswege bewaarder der in beslag genomen stukken, tenzij hij verkieze ze af te geven aan den deurwaarder. In het laatste geval maakt deze van de overneming in zijn exploit melding en brengt voorts de overgenomen stukken ter griffie van de Arrondissements-regtbank in bewaring.
Art. 9. Degeen, onder wien het beslag wordt gelegd, is verpligt, tijdens de inbeslagneming het bezit der in beslag genomen stukken te erkennen of te ontkennen en, in het laatste geval, die ontkentenis in handen van den deurwaarder met eede te bevestigen. Van deze erkentenis of ontkentenis en beëediging wordt in het exploit melding gemaakt.
Art. 10. Ten opzigte van zoodanige stukken, als zich in de magt van bijzondere personenGa naar voetnoot1) bevinden op het oogenblik van | |
[pagina 450]
| |
de afkondiging dezer wet, blijft, gedurende vijf jaren na dit tijdstip, de bepaling van artikel 6 dezer wet geschorst. Gedurende dit tijdperk kunnen zoodanige stukken worden ingeleverd bij onzen Minister van binnenlandsche zaken, ten einde van het merkteeken, in artikel 5 dezer wet bedoeld, kosteloos te worden voorzien. Zij worden binnen drie maanden na de inlevering, aan den inleveraar teruggegeven en voortaan met wettig in den handel gebragte gelijkgesteld. | |
Tweede titel.
| |
[pagina 451]
| |
of andere wetten, de door Ons ter harer uitvoering te maken bepalingen of zijne instructie, bezitten de kracht van authentieke acten.
Art. 16. De rijks-archivaris maakt, op den eed bij den aanvang zijner bediening gedaan, proces-verbaal op van zijne bevinding ten opzigte der aan zijn beheer of toezigtGa naar voetnoot1) onderworpen archieven en der dienaangaande ter zijner kennis gekomen overtredingen.
Art. 17. De rijks-archivaris dient jaarlijks aan Ons in een verslag betrekkelijk den toestand der onder zijn beheer of toezigtGa naar voetnoot1) geplaatste archieven. Dit verslag wordt door Ons medegedeeld aan de beide Kamers der Staten-Generaal.
Art. 18. De rijks-archivaris en zijne plaatsvervangers, zoo die er zijn, worden door Ons benoemd en ontslagen. Hunne jaarwedden worden door Ons bepaald. Zij aanvaarden hunne betrekking door het afleggen, in handen van Onzen Minister van binnenlandsche zaken, van een door Ons voor te schrijven eed.
Art. 19. De verdere beambten van het rijks-archief worden aangesteld en ontslagen en hunne bezoldigingen geregeld door Onzen Minister van binnenlandsche zaken.
Art. 20. Door Onzen Minister van binnenlandsche zaken worden, zooveel noodig in overleg met de hoofden der andere betrokken Departementen van algemeen bestuurGa naar voetnoot2), vastgesteld: de instructiën voor den rijks-archivaris en verdere beambten van het rijksarchief; de belooningen, die de beambten van het rijksarchief zullen mogen vorderen wegens de diensten, door hen anders dan in het openbaar belang te verrigten; de voorwaardenGa naar voetnoot3), waaronder, behalve in het openbaar belang, van het rijksarchief, als zijnde eene verzameling voorname- | |
[pagina 452]
| |
lijk mede tot bevordering van wetenschappelijke nasporingen bestemd, gebruik zal kunnen worden gemaakt.
Art. 21. De kosten van het rijksarchief worden door het rijk gedragen. | |
Derde titel.
| |
[pagina 453]
| |
Op dezen regel wordt eene uitzondering toegelaten ten behoeve van stukken, die op het oogenblik van de afkondiging dezer wet in de provinciale archieven bewaard worden, doch sedert den 1sten Januarij 1814 uit de fondsen der provincie zijn aangekocht. Ten opzigte van deze stukken kan de provincie van de bepaling van artikel 10 dezer wetGa naar voetnoot1) gebruik maken; en zij zullen in dat geval als haar bijzonder eigendom en niet meer tot de openbare archieven behoorende worden aangemerkt.
Art. 28. Het geschiedkundig archief der provincie Zuid-Holland is plaatselijk en onmiddellijk met het rijksarchief vereenigd. De geschiedkundige archieven in de overige provinciën zijn onderdeelenGa naar voetnoot1) van het rijksarchief, doch gevestigd in de hoofdplaats der provincieGa naar voetnoot2). De tijdelijke verplaatsing daarvan naar elders kan echter om dringende redenen door Onzen Commissaris in de provincie worden bevolen.
Art. 29. In elke provincie, behalve in de provincie Zuid-Holland, waarin zijne werkzaamheden door den rijksarchivaris worden verrigt, is een provinciale archivaris.
Art. 30. Het beheer over de geschiedkundige provinciale archieven wordt, onder toezigt van den rijksarchivaris, door de provinciale archivarissen gevoerd.
Art. 31. De provinciale archivaris is belast met het toezigt over alle openbare, niet-administratieve archieven in de provincie.
Art. 32. De stukken, door den provincialen archivaris opgemaakt binnen den kring der bemoeijenissen, hem aangewezen bij deze of andere wetten, de door Ons ter harer uitvoering te maken bepalingen of zijne instructie, bezitten de kracht van authentieke acten.
Art. 33. De provinciale archivaris maakt, op den eed bij den aanvang zijner bediening gedaan, proces-verbaal op van zijne | |
[pagina 454]
| |
bevinding ten opzigte der aan zijn beheer of toezigt onderworpen archieven en de dienaangaande ter zijner kennis gekomen overtredingen.
Art. 34. De provinciale archivaris dient jaarlijks aan den rijksarchivaris in een verslag betrekkelijk den toestand der onder zijn beheer of toezigt geplaatste archieven. Hij zendt een dubbel van dit verslag in bij Gedeputeerde Staten.
Art. 35. De provinciale archivarissen gehoorzamen de bevelen van den rijksarchivarisGa naar voetnoot1) betrekkelijk de verdeeling der geschiedkundige archieven tusschen het rijksarchief en de verschillende geschiedkundige provinciale archieven en tusschen deze onderling.
Art. 36. De provinciale archivarissen worden door Ons benoemd en ontslagen. Hunne jaarwedden worden door Ons bepaald. Zij aanvaarden hunne betrekking door het afleggen, in handen van Onzen Commissaris in de provincie, van een door Ons voor te schrijven eed.
Art. 37. De verdere beambten van het geschiedkundig provinciaal archief worden aangesteld en ontslagen en hunne bezoldigingen geregeld door Gedeputeerde Staten, behoudens goedkeuring door Onzen Minister van binnenlandsche zaken.
Art. 38. Behoudens goedkeuring door Onzen Minister van binnenlandsche zaken worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld: de instructiën voor den provincialen archivaris en verdere beambten van het geschiedkundig provinciaal archiefGa naar voetnoot2); de belooningen, die de beambten van het geschiedkundig provinciaal archief zullen mogen vorderen wegens de diensten, door hen anders dan in het openbaar belang te verrigten; de voorwaarden, waaronder, behalve in het openbaar belang, | |
[pagina 455]
| |
van het geschiedkundig provinciaal archief gebruik zal kunnen worden gemaaktGa naar voetnoot1). Deze voorwaarden zullen zijn ingerigt volgens de grondslagen, aangenomen voor het rijksarchief.
Art. 39. De kosten der geschiedkundige provinciale archieven worden gedragen door het Rijk. | |
Vierde titel.
| |
[pagina 456]
| |
en Wethouders overgebragt ter plaatse, waar het geschiedkundig gemeente-archief wordt bewaard. In het vervolg geschiedt dergelijke schifting om de vijfentwintig jaren.
Art. 45. Het administratief gemeente-archief wordt beheerd overeenkomstig de bepaling van artikel 103 der Gemeentewet.
Art. 46. Het geschiedkundig gemeente-archief bestaat uit de gemeente-archieven, die geen deel uitmaken van het administratief gemeente-archief.
Art. 47. De gemeenteraad beslist, of het geschiedkundig gemeente-archief met het geschiedkundig provinciaal archief of, in de provincie Zuidholland, met het rijksarchief zal worden vereenigd. In geval die vereeniging heeft plaats gehad, kan daarop later niet worden teruggekomen. In geval die vereeniging niet heeft plaats gehad, gelden de volgende bepalingen van dezen titel.
Art 48. Het geschiedkundig gemeente-archief is gevestigd in de gemeente, doch kan, om dringende redenen, op last van Burgemeester en WethoudersGa naar voetnoot1) tijdelijk worden verplaatst. Het beheer daarover wordt, behoudens het toezigtGa naar voetnoot2) van den provincialen en den rijksarchivaris, door den gemeente-archivaris gevoerd.
Art. 49. De stukken, door den gemeente-archivaris opgemaakt binnen den kring der bemoeijenissen, hem aangewezen bij deze of andere wetten, de door Ons ter harer uitvoering te maken bepalingen of de uit kracht daarvan te maken plaatselijke verordeningen, bezitten de kracht van authentieke acten.
Art. 50. De gemeente-archivaris maakt, op den eed bij den aanvang zijner bediening gedaanGa naar voetnoot3), proces-verbaal op van zijne | |
[pagina 457]
| |
bevinding ten opzigte der aan zijn beheer onderworpen archieven en der dienaangaande ter zijner kennis gekomen overtredingen.
Art. 51. De gemeente-archivaris dient jaarlijks aan Burgemeester en Wethouders in een verslag betrekkelijk den toestand der onder zijn beheer geplaatste archieven. Hij zendt een dubbel van dit verslag aan den provincialen-archivaris of, in de provincie Zuid-Holland, aan den rijksarchivaris.
Art. 52. Indien het blijkt, dat in het geschiedkundig archief eener gemeente zich bevinden stukken, die uit hunnen aard behooren te worden bewaard in het Algemeen rijks-archief of een der geschiedkundige provinciale archieven of het geschiedkundig archief eener andere gemeente, of indien het blijkt, dat in het Algemeen rijks-archief of in een der geschiedkundige provinciale archieven zich bevinden stukken, die uit hunnen aard behooren te worden bewaard in het geschiedkundig archief eener gemeente, geeft de rijks-archivaris hiervan kennis aan den gemeente-archivaris en deze aan Burgemeester en Wethouders. In geval Burgemeester en Wethouders in het gevoelen van den rijks-archivaris berusten, magtigen zij den gemeente-archivaris tot de afgifte of tot de overneming der bedoelde stukken. In geval Burgemeester en Wethouders in het gevoelen van den rijks-archivaris niet berusten, onderwerpen zij de zaak aan de beslissing van Gedeputeerde StatenGa naar voetnoot1).
Art. 53. De gemeente-archivaris wordt door den gemeenteraad benoemd en ontslagen. Zijne jaarwedde, zoo hij eene jaarwedde geniet, wordt door den gemeenteraad bepaald. Hij aanvaardt zijne betrekking door het afleggen, in handen van den Burgemeester, van een door Ons voor te schrijven eed.
Art. 54. Bij plaatselijke verordening worden vastgesteld: de instructiën voor den gemeente-archivaris en verdere beambtenGa naar voetnoot2), zoo die er zijn, van het geschiedkundig gemeentearchief; | |
[pagina 458]
| |
de belooningen, die de beambten van het geschiedkundig gemeente-archief zullen mogen vorderen wegens de diensten, door hen, anders dan in het openbaar belang, te verrigten; de voorwaarden, waaronder, behalve in het openbaar belangGa naar voetnoot1), van het geschiedkundig gemeente-archief zal kunnen worden gebruik gemaakt; al wat wijdersGa naar voetnoot2) ter behoorlijke huishoudelijke regeling van het geschiedkundig gemeente-archief wordt vereischt.
Art. 55. De kosten van het geschiedkundig gemeente-archief worden gedragen door de gemeente. | |
Vijfde titel.
| |
[pagina 459]
| |
volgens de voorschriften, deswege in de reglementen van het waterschap te geven, onder beheer van het waterschaps-bestuur.
Art. 61. De geschiedkundige waterschaps-archieven worden, op last van Gedeputeerde Staten, overgebragt in Zuidholland in het rijks-archief en in de overige provinciën in het geschiedkundig archief der provincie. Indien het waterschap in meer dan ééne provincie ligt, wordt de last, na verhoor van de Gedeputeerde Staten dier verschillende provinciën, verstrekt door Onzen Minister van binnenlandsche zaken. | |
Zesde titel.
| |
Zevende titel.
| |
[pagina 460]
| |
Art. 66. Het beheer harer archieven wordt door ieder der beide Kamers der Staten-generaal als huishoudelijke zaak geregeld.
Art. 67. Het beheer der archieven van den Raad van state wordt door Ons geregeld.
Art. 68. De archieven der overige Hooge kollegiën van staat zijn tweeledig: administratief en geschiedkundig. Het administratiefGa naar voetnoot1) blijft onder het beheer van het kollegie; het geschiedkundig archief wordt, op lastGa naar voetnoot2) van het hoofd van het kollegie, in het Algemeen rijks-archief overgebragt. Door administratief worden verstaan zoodanige stukken, wier verblijf aan het departement of kollegie in het belang der dienst noodzakelijk isGa naar voetnoot3).
Art. 69. De eerste schifting tusschen de stukken van administratief en van geschiedkundig belang wordt voltooid binnen vijf jaren na de afkondiging dezer wet. In het vervolg geschiedt dergelijke schifting, zoo vaak het hoofd van het betrokken kollegie het beveelt. | |
Slotbepaling.Art. 70. Deze wet verbindt op het oogenblik harer afkondiging.
Lasten en bevelen, dat enz. |
|