Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 5
(1913)–R.C. Bakhuizen van den Brink– Auteursrecht onbekend
[pagina 425]
| |
[pagina 427]
| |
Anna Visscher's christelijke zinnebeelden. (1854.)Het kleine opstel, dat hier volgt, is, voorzoover wij weten, nooit uitgegeven. Het belang van den inhoud zou, althans na zoo langen tijd, den druk daarvan stellig niet rechtvaardigen. Maar toch doen wij het stukje, dat wij onder de papieren van Bakhuizen van den Brink aantroffen, zonder aarzeling hier afdrukken. Want het treft door de zeldzame bevalligheid en elegantie van den vorm, die thans, na meer dan eene halve eeuw, nog niets van hare charme verloren heeft. | |
[pagina 428]
| |
Anna Visscher.Honderd christelijke zinnebeelden, naar Georgette de Montenay door Anna Roemers Visscher. Uitgegeven naar het oorspronkelijk handschrift door A.D. Schinkel. Niet in den handel. Gedrukt in honderd vijfentwintig exemplaren. 1854. Voor de beschrijving van zulk Japansch porcelein in de boekenwereld moet men de pen van Ch. NodierGa naar voetnoot1) hebben. Helaas! zij is op zijn graf gebroken. De onze is veel te grof (dan) dat zij met een fijnen trek een bevallige krul zou kunnen vlechten om den naam des mans van studie, smaak en middelen, die ten minste de beste curiosa zijner verzameling honderd vijf en twintig maal vermenigvuldigt, opdat zijn honderd vijf en twintig vrienden - de bescheidene heeft hun getal te laag gesteld! - het genot, dat hij van het bezit heeft, met hem deelen. Van kind af, sedert ik den Bijbel leerde lezen, heb ik nooit met de wijze maagden veel opgehad. In mijne voorstelling waren zij altoos tien jaren ouder dan hare miskende gezusters. Evenzoo is het mij met Anna en Tesselschade Roemers gegaan. De tegenstelling, mij sedert mijne kindsheid uit het boek van ScheltemaGa naar voetnoot2) tusschen beider afbeeldsels bijgebleven, de tegenstelling bij mij met de jaren ingeworteld tusschen Cats en Hooft, maken mij onverbeterlijk. ‘Anchises lam en stram op 't einde van zijn dagen,’
zoo begint de paspoort, die de raadpensionaris aan Anna naar de nakomelingschap heeft afgegeven. | |
[pagina 429]
| |
‘Mingodt, streng van heerschappy,
Ziet ge wel die maaght aan 't Y?’ enz.
zoo luidt de paspoort van Hooft ten behoeve van Tesselschade. Neem eens dergelijke indrukken weg bij douanen, zelfs zulke, die zich kunstregters heeten! En daarom, laat de lieve zusters thans in den kring, waar zij behooren; laat ons weten, hoe zij gedanst en gespeeld, hoe zij gedicht en op roemers geschreven hebben, hoe zij bij sommige onzer groote mannen een droom van meer dan Arcadisch geluk hebben opgewekt. Wel gevonden was de gedachte van den Heer Schinkel, slechts 125 personen op de honderd strophen van Anna Roemers uit te noodigen. Liefst echter zonder inleiding van Dr. (thans Prof.) van Vloten, waarbij vergelijkenderwijze de verdiensten van Anna en Tesselschade worden gediscuteerd, - ik voor mij heb het aardige glasversje van Anna voor den President RooseGa naar voetnoot1) even lief als Tesselschade's prijsvers: ‘De beste tong die stemmen smeedde.’ Liefst zelfs zonder de inleiding van den Heer Schinkel, waar de regtgeloovigheid van Anna Roemers ter toetse gebragt wordt. Is het omdat de Heer Alberdingk Thym en ik met gelijk genoegen zijne kunstbeschouwing zouden kunnen bijwoonen? Maakt Alberdingk Thym mij op de doorhalingen der strophe over het vagevuur opmerkzaam, ik zal hem vragen, of Anna ten gevalle harer absolutie niet als dichteres diep gevallen is, toen zij het vers van Georgette: ‘Pour maintenir ce qui farcit sa panse’
vertaalde door ‘Hoeseer sy woeden om te moogen houden staen
Haer kettery.’
En derhalve, om tot mijn aanvang terug te keeren, wenschte ik de beide zusters te mogen houden voor hetgeen zij zijn: Japansch porcelein op de étagère van het huis te Muiden en van Zorgvliet: Japansch porselein, dat beschaving bij de gastheeren, en bij de gasten een fijnen smaak, een fijnen vinger, een fijn oog, een zekere behoefte van onschuldige weelde vertegenwoordigt, dat ons wel- | |
[pagina 430]
| |
doet in de deels pedante, deels ruwe krijgsmanseeuw, zelfs van Frederik Hendrik. Het is allerliefst van den Heer Schinkel, dat hij ons gerekend heeft onder de uitverkorenen, wier borst voor dergelijke gevoelens niet verstaald is. |
|