Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 4
(1877)–R.C. Bakhuizen van den Brink– Auteursrechtvrij
[pagina 357]
| |
Tesselschade RoemersGa naar voetnoot1).Met opregt genoegen kondigen wij dit werkje over Tesselschade Roemers en hare vrienden aan. Er is vooruitgang, sedert Scheltema onze oude dichteressen, Roemers dochters, tot zijn onderwerp koos. Het ontbrak dien man aan grondige studie, aan geest, aan smaak; maar hij bezat ijver en volharding zoo als weinigen. Zoo het hem gelukte zich zelven eenen naam te vestigen en onmiskenbaren invloed op de beoefening van vaderlandsche taal- en letterkunde te oefenen, het was deels aan die eigenschappen te danken - maar deels ook aan de middelmatigheid en eenzijdigheid van het tijdvak, dat hij met zijne boeken overlaadde. Onder zijne pen werden Roemer Visschers dochters zwevende gestalten: vriendinnen van Hooft en van Cats, tot wier lof alles bijeengezameld werd, wat door die beiden en beider aanhangers uit zeer uiteenloopende beginselen was bijeengebragt: eene apotheose dier Nederlandsche Muzen, waarbij veel huishoudelijks en nietigs gebeuzeld werd, zonder dat de kloof tusschen den stralenkrans der geafgodeerden en de huik, waaronder zij in het dagelijksche leven rondliepen, werd aangevuld. Tesselschade - eene Muze, eene nymfe, eene halve godin, | |
[pagina 358]
| |
eene Sappho of Corinna! - Wij hebben het hare vroegere en latere lofredenaars nagegalmd, en uit dat standpunt ons zelven opgedrongen, dat, wanneer wij al hare verzen niet even mooi vonden, zij er betere gemaakt moest hebben, die de lofspraken van Hooft, van Barlaeus, van Huygens en van Vondel rechtvaardigden. Het boekje van den heer Van Vloten (eene voorrede uit Leiden, V. geteekend, kan van niemand dan van hem zijn, al maakte ook hier de sprake den Galileër niet openbaar) heeft die onkritische dweeperij voor het vervolg onmogelijk gemaakt. Hij heeft Tesselschades poëzy in verband met haar leven, met de vrienden die haar omgaven, voorgesteld: de dichteres heeft verloren wat de vrouw won; de geschiedenis der dichtkunst telt misschien eene parel minder; de galerij van Nederlands vrouwen telt een sieraad meer. Het is eigenaardig aan de periode van Hollands schoonste ontwikkeling, dat, terwijl de meest afgetrokken en dorre studiën op het diepzinnigst werden beoefend, het hart gevoel en de geest inspanning overhield voor alles, wat tot opsiering des levens en tot veraangenaming des maatschappelijken verkeers kon bijdragen. Universaliteit bij zeer ontwikkelde Specialiteit is in die dagen een karaktertrek der beschaving in het algemeen; maar zij zou dit niet in het algemeen hebben kunnen zijn, zoo die gelukkige vereeniging van beide eigenschappen niet bestaan had bij de individus, die zich onder de menigte onderscheidden. Waar vindt ge anders dan toen een stijf regtzinnig predikant, die zeekaarten teekent en een nieuwen weg wijst naar 't Magtig Chine en rijken van Cathay zoo als Plaucius?Ga naar voetnoot1) Waar een staatsman, die als hoveling | |
[pagina 359]
| |
en gezant boven zijne tijdgenooten staat en een boersche vrijaadje tot zijn onderwerp neemt, zoo als Huygens dat behandeld heeft? Waar een vernuft, verzot op en vatbaar voor alles wat de nieuwe mode uit Frankrijk en Italië aanbrengt, en zoo streng om zich zelven in de vormen der grondig bestudeerde klassieke oudheid te dwingen zoo als Hooft? Waar zooveel praktische kennis, in alle opzigten, vereenigd als bij vader Cats? Waar een genie zoo als Huig de Groot, die zich met eenen sprong aan het hoofd aller apologeten plaatst, - opdat de Hollandsche zeeman, wanneer hij in afgelegen oorden komt, rekenschap van zijn geloof kunne geven en anderen daartoe bekeeren? Wij schijnen van ons onderwerp af te dwalen, maar wij wilden eer wij daartoe terugkeeren, vaststellen, dat die mannen, welke wij noemden, door de gedachte schijnen beheerscht te zijn, dat het meer was een ontwikkeld mensch, dan een groot geleerde of schrijver te wezen. In eene specialiteit te schitteren is dikwijls een gevolg van bekrompenheid, of de afwijking van een talent, dat tot grootere dingen in staat was. Ongelukkige, tot krankzinnigheid overspannen geniën weet ik uit den tijd van Frederik Hendrik geene op te noemen. Vondel worstelt met den slechten tijd, dikwijls door eigen schuld; maar is er in zijn levensloop iets tragisch of iets dat gelijkt naar het dichterlijden, door de bedorven romantiek ter wereld gebragt? De kunst, als zoodanig, maakt geene slachtoffers, waar eenheid van geest, hart en handel boven alles staat, en waar het volk en de tijd gezond is. Wij zouden aan dien regel den geheelen Parnas van het Muider Slot willen toetsen, zoo Tesselschade daar niet het eerst onze aandacht trok. In den kring van de mannen, die haar omgeven, ware een speeltuig van geniale grillen, zelfs eene doorgaande savante, even misplaatst, als eene uitsporige dichterlijkheid vreemd is onder Nederlandsche vrouwen. Tesselschade was geen genie | |
[pagina 360]
| |
en gaf zich evenmin daarvan het uiterlijk. Voor haar was de kunst het middel tot veredeling van het maatschappelijk verkeer. Of zij beter dichtte, of beter op glazen bokalen schreef, of zij liefelijker zong of sierlijker borduurde, Hooft geeft het u te raden in zijn bekend huwelijksvers; maar wat hij duidelijk voorspelde had plaats: toen zij als echtgenoot en moeder hoogere pligten leerde kennen, verkoos zij liever de volmaakte dan de beroemde vrouw te zijn, en liet zij al haar speeltuig varen voor beter kraam. In het boekje dat voor ons ligt is Tesselschade het ideaal geworden eener beschaafde, rijk ontwikkelde Hollandsche vrouw uit het begin der zeventiende eeuw. Het kan niet genoeg gezegd worden, welk een bevallig licht die voorstelling werpt over het maatschappelijk leven dier dagen in de hoogere kringen en hoe verdraagzaam men daarbij wordt jegens de pedanterie en overdrijving, welke daarop als vlekken kleven. Het innerlijk leven van Tesselschade is door dit boekje evenzeer geregtvaardigd als haar uiterlijk optreden. De vrouw die uit liefde huwt en, jeugdige en bevallige weduwe, zich met dien sluijer als met hare deugd omhult, de moeder die van hartzeer bezwijkt, als haar laatste eenig overgeblevene dochter haar ontvalt, verdiende zij de liefde niet van mannen als Barlaeus en Huygens? De eerste levert een zonderling kontrast met Tesselschade, en de heer Van Vloten heeft dat punt uitmuntend doen uitkomen. Voor Barlaeus is kunst en wetenschap een afgod: wilt gij het, zijne liefde voor beide is sterker dan zijn karakter: hij gelooft aan de scheppingen der klassieke wereld waarin hij leeft, en aan de hersenschimmen die zijne eigene fantasie daaruit nabootst. Zijne verliefdheid stelt zijne zedigheid aan de kaak, omdat de Latijnsche poezij in die dagen ook het voertuig was van liederlijkheid. Hij is hartstogtelijk naar de regels van den Gradus ad Parnassum en zoo zoetsappig laf als een Arkadische herder. Voor zulk een man paste de verstandige Tesselschade niet. | |
[pagina 361]
| |
Paste zij om haar verstand beter voor Huygens? Uit het medegedeelde door den heer v.V. is hare sympathie voor dezen zeker onmiskenbaar; maar zoo Barlaeus haar weeker wilde, Huygens wilde haar te kloek. Om haar, gewetenshalve, te kunnen huwen, wilde hij haar door klem van geleerde redenen uit het voorvaderlijke Roomsche geloof tot zijne Protestantsche overtuiging overbrengen. Maar zij - schreef Van Baerle - zij stelt dat er maar weinig bepalingen voor het geloof noodig en die der Roomsche kerk naar de wijze en wet der oudheid zijn, en dat de overigen buiten de ‘zorg en het onderzoek van een vrouwenleek liggen.’ Het is, dunkt mij, echt vrouwelijk gesproken en, spijt Huygens, hebben wij er Tesselschade te liever om. Wij hadden wel gewenscht, dat de heer Van Vloten bij het bewerken van zijn boekje, minder op vernuft, dan op duidelijkheid, meer op bevalligheid dan op puntigheid van stijl zich hadde toegelegd. De schrijvers en dichters waaruit hij zijn arbeid zamenstelde hebben zichtbaar op hem afgegeven. Had hij kunnen besluiten zijn boekje nog een maand of wat onuitgegeven te laten liggen, wij hadden dit gebrek niet behoeven op te geven, evenmin als andere fouten, die wij aan overhaasting toeschrijven. B.v. blz. 49 ‘zij (de weduwen) vergeven den raven, maar de duiven kwellen zij met verwijt’, is zeker eene zeer ongelukkige vertaling van het: ‘dat veniam corvis, vexat censura columbas.’ Blz. 78 moet: ‘nos suduare viros sed persuadere maritas’ zeker ‘non suadere,’ blz. 92: ‘Den gans niet afgerecht:’ ‘Ben gans enz.’ zijn. Wij zouden over dergelijke feilen niet vallen, waren het geen onuitgegeven gedichten, die door den heer Van Vloten voor de eerste maal, en welligt voor de eenigste, aan het licht zijn gebragt. Om zijnentwille zonden wij gaarne luid prijzende eindigen, maar de uitgever belet het ons: de vorm der letters is voor zulk een boekje hoogst onbehagelijk. Het wel uitgevoerde portret van Tesselschade ontvangen wij dankbaar omdat er | |
[pagina 362]
| |
een ik en weet niet wat in is, dat ons de gelijkheid waarborgt, maar bij gebrek van dimensie barst het uit zijne lijst.
B.
(Nederlandsch AthenaeumGa naar voetnoot1) 1853, No. 4.) |
|