Een hevige storm volgde op zijn voorstel. De heer Barthelémy Dumortier is de hevigste schreeuwer in de Belgische kamer: hij heeft zich in allerlei staatscommissiën, ja ten onregte zelfs in de Akademie van wetenschappen binnengeschreeuwd: maar overigens staat hij op het standpunt van het clericaal fanatisme van 1830; waar het wonderen in zijne eigene familie geldt, op de hoogte van den tijd, toen onze lieve vrouw van Halle de Fransche kogels in haar schoot ving. Hij barstte in volle woede los tegen den heer Hymans, die protestant en hoogleeraar aan de Université libre is; hij schold zijne redevoering uit voor een protestantsche preek en hem voor een Jood, welke om zijns geloofs wille van al wat Jambon heette een afkeer had. De voorzitter riep hem bij herhaling tot de orde en met waardigheid hervatte Hymans: ‘Ik heb niets gemeen met den kleinen Mortara: Ik ben protestant, het is eene smet, die mij van mijne geboorte af aankleeft; maar noch op de banken der school, noch op die der Universiteit heeft mij iemand daarvan een verwijt gemaakt. De eer om in deze kamer zitting te nemen moest mij te beurt vallen, om voor het eerst van mijn leven te hooren, dat mij een grief gemaakt wordt van het kerkgenootschap, waartoe ik behoor.’
De hevigheid van het tooneel is misschien oorzaak geweest, dat de zaak der Bollandisten nog voor dit jaar gered is. De minister Rogier heeft eenige woorden van verzoening kunnen te pas brengen, waarin hij tevens aan de vaders en aan hunnen arbeid lof schonk. Het voorstel van den heer Hymans is teruggenomen en de toelage toegestaan, onder voorwaarde dat de minister voor een volgend jaar een nader onderzoek over den arbeid zal in het werk stellen en daarvan aan de Kamer rapport doen.
(Ned. Spectator, 1860, No. 7.)