Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 4
(1877)–R.C. Bakhuizen van den Brink– AuteursrechtvrijTwee veilingen van handschriften.Twee veilingen van handschriften en autographen hebben in de laatste dagen plaats gehad, waarvan de uitslag over het geheel voordeelig voor de nationale studiën is uitgevallen; niettemin doen veilingen van dien aard ons altijd pijnlijk aan, omdat hetgeen eigenaardig vaderlandsch is, hetgeen tot de kennis, tot den roem van ons vaderland bouwstoffen bevat, veil gesteld wordt voor den meerderen rijkdom, de meerdere hebzucht, de meerdere curiositeit van vreemden. De eerste in tijdsorde was die, welke bij den heer Bom te Amsterdam op 8 en 9 April plaats had. De verzameling was, zoo men zeide, van een beroemd Nederlandsch staatsman afkomstig en kon gevoegelijk in zes afdeelingen worden gesplitst. De eerste was een briefwisseling met de afstammelingen van het grafelijk huis van Egmont, om juister te spreken, met de kinderen van den beroemden en ongelukkigén Lamoraal gevoerd; de tweede zouden wij de Remonstrantsche mogen noemen: zij bevatte zeer belangrijke brieven van de voornaamste personen, welke zich in de kerktwisten van de eerste helft der zeventiende eeuw hebben onderscheiden: er waren daaronder stukken, belangrijk om het gezag van de schrijvers, | |
[pagina 328]
| |
om de waarde van den inhoud. Proeven: een brief van De Groot aan Joris de Bye, uit Loevestein geschreven, waarin hij uitvoerig zijn gedrag verdedigt en de bewijzen zijner onschuld levert; een brief van Jan Francken aan den boekverkooper Naeranus, over de uitgave zijner herinneringen van zijn onvergetelijken meester, den voortreffelijken Oldenbarnevelt. De derde afdeeling bestond uit meestal latijnsche brieven, maar van staatkundigen inhoud, aan den beroemden Elbertus Leoninus gerigt, voornamelijk sedert den tijd, waarop deze de partij der Staten had gekozen en aan die partij onverdeeld getrouw bleef. De vierde afdeeling zou de verzameling Paets kunnen genoemd worden. Zij bestond uit brieven aan dien bekenden magistraatspersoon te Rotterdam, sedert afgezant te Madrid, gerigt: Willem III, P. de Groot, Van der Dussen, Fagel waren zijne correspondenten. Tot de vijfde afdeeling behoorde eene keurige verzameling brieven meest van geschied- en oudheidkundigen inhoud, door verscheidene beoefenaars der vaderlandsche geschiedenis en oudheden aan den werkzamen en nieuwsgierigen Van Alkemade gerigt. De zesde afdeeling kon welligt de allermerkwaardigste heeten, omdat zij de officiële briefwisseling bevatte van den dapperen Nic. Ruychaver, zoo het heette, ten sterfhuize geligt en onwaardeerbaar voor de geschiedenis van den geuzenstrijd en de vrijwording van Noord-Holland. Elf brieven van den prins van Oranje, veertig van Sonoy, vijf van Jhr. Jacob Cabeljaauw versierden die verzameling. Het viel te bejammeren, dat zes zoo uiteenloopende verzamelingen, die echter waarschijnlijk elk voor zich zelve een geheel hadden uitgemaakt, thans in het belang van den verkoop uiteen genomen waren en perceelsgewijze brief voor brief (helaas, niet altoos juist beschreven) ter tafel werden gebragt. Intusschen de disjecta membra zijn tamelijk wel verzameld, al moet ergens een ivoren schouder worden ingepast om het ligchaam in zijn geheel te herstellen. Voor tamelijke, geenszins dure prijzen heeft de Remonstrantsche boekerij te Rotterdam meest alle | |
[pagina 329]
| |
stukken aangekocht, die tot de kerktwisten van de zeventiende ceuw en de geschiedenis der broederschap betrekking hadden. Voor ƒ 140 werd het provinciaal archief van Noord-Holland de verzameling van Ruychaver meester, welke eigenaardiglijk bij die inrigting schijnt te huis te behooren. Het rijks-archief kocht het meerendeel der aan Leoninus gerigte brieven aan, en een afstammeling der familie Paets ontfermde zich over de staatspapieren zijns voorvaders. De eerste en vijfde afdeeling zijn het meest verstrooid geraakt: gene met te minder schade, omdat zoogenaamde liefhebbers hunnen geeuwhonger aan merkwaardige handteekeningen hebben kunnen stillen: deze kan voor de wetenschap niet geheel verloren worden geacht, omdat bevoegde kenners zoo als de heeren Alberdiugk Thijm en Fr. Muller tot de voornaamste koopers hebben behoord. Over het geheel is deze veiling ten genoegen van koopers en verkoopers en hetgeen meer zegt ten voordeele van de wetenschap uitgevallen. Nog belangrijker was eene andere verzameling handschriften en autographen, welke op den 11en dezer bij den boekhandelaar Martinus Nijhoff te 's Gravenhage werd verkocht. Die verzameling had iets van dat maagdelijke, dat door kunstkoopers op zoo hoogen prijs wordt geschat. In het voorvaderlijke slot had de betooverde jonkvrouw tweehonderd jaren geslapen, tot dat zij onder den hamer des afslagers voor de werkelijke wereld ontwaakte. Museën en archieven zijn zoo jaloersch op het bezit van gouden bullen, dat het niet onmogelijk zou zijn bij die ernstige inrigtingen de stof te vinden voor een heldendicht als Le Lutriu. Maar wie had ooit verwacht dat ergens hier te lande op het erfslot eener bijzondere familie eene gouden bul zou verscholen liggen: van Byzantijnschen oorsprong, van een zoogenaamden keizer van Romanië, maar die gedurende het meeste deel zijns levens het minst van zijn keizerschap en van zijn zoogenaamd rijk had genoten. Niet zonder ophef was op schutblad en titel van eene overigens verdienstelijke Belgische | |
[pagina 330]
| |
publicatie de gouden bulle van Boudewijn van Constantinopel afgebeeld: thans kwam eene gouden bulle van Boudewijn van Courtenay voor den dag, van zoo veel meer waarde als de vorst die haar uitgaf minder dan zijn naamgenoot te beduiden had. Heeft de Quarterly Review onlangs niet zonder grond beweerd dat voor de liefhebbers van boekerijen de prullen van prulschrijvers de duurzaamste waarde behouden, hetzelfde valt te getuigen van munten en zegels, waaronder die van de kleinste despoten en kortstondigste tyrannen den duursten koopprijs gelden. Het is misschien het beste schibboleth, waaruit gekend kan worden, dat zekere gesystematiseerde liefhebberijen, die hare namen even pedant op ie en iek spellen, toch met de ware wetenschap niets gemeens hebben. Om ter zake te komen: de vice-admiraal François van Aerssen, een niet onverdienstelijk, voorzeker moedig zeevoogd, die iets van de stoutmoedigheid zijns vaders, den bekenden gouverneur van Suriname, had overgeërfd, was in het bezit van eenige voorouderlijke bescheiden. Zij waren afkomstig van François van Aerssen, den beroemden gezant in Frankrijk en vijand van Oldenbarnevelt: van Cornelis van Aerssen, den ongelukkigen raadsman van Willem II; van zijn vader, dien wij reeds vermeldden; maar bovendien waren door zijn huwelijk met Marie van Aerssen van Wernhout, eene kleindochter van die mevrouw van Aerssen van Wernhout, welke gij als eene dochter van den te veel geprezen Jacob Cats uit Van Lennep's Elisabeth Musch hebt leeren kennen, eenige stukken overgeërfd van dien dichter, welke als zoodanig in allen gevalle nog meer dan als staatsman te beteekenen had. De nalatenschap van den vice-admiraal was langs de vrouwelijke linie, ook door het geslacht Van der Duyn, afgedaald op den graaf Otto Anne van Bylandt, welke een paar jaren geleden in hoogen ouderdom te 's Gravenhage overleed. Het was inderdaad jammer, dat eene zoo zorgvuldig bijeengehoudene nalatenschap welligt op eene openbare veiling aan de | |
[pagina 331]
| |
gretigheid van den vreemdeling zoude worden prijsgegeven. En zoo het nog meer jammer was, dat dergelijke belangrijke bouwstoffen voor de geschiedenis door de bezitters aan onze letterkunde ijverzuchtig waren onthouden, thans hadden waarlijk de afstammelingen wel over het begraven talent boete mogen doen door het ten beste des vaderlands af te staan. Of was misschien de aanstaande veiling aan de waakzaamheid der regering ontsnapt? had zij weinig belangstelling betoond voor hetgeen der studie onmisbaar was? gedane aanbiedingen welligt met onverschilligheid bejegend, en geaarzeld naar aanleiding daarvan billijke onderhandelingen aan te knoopen?Ga naar voetnoot1). Zoo welligt deze schuld te haren laste komt, haar ten minste komt de eer toe boete te hebben gedaan, boete door de hooge prijzen, waarvoor zij belangrijke oorkonden heeft aangekocht, die haar voor soberder opoffering welligt niet zouden ontgaan zijn. De veiling, welke op Maandag den 11den April heeft plaats gehad, heeft inderdaad in ons land ongewoon hooge prijzen opgebragt. Drie gedeelten der verzameling hadden dan ook buitengewone waarde: ten eerste de verzameling der verbalen van de onderscheidene gezantschappen van François van Aerssen, zooals zij meestal met zijne eigene hand waren opgesteld, en de minuten en kopijen der brieven door hem in die betrekking aan onderscheidene personen gerigt: ten tweede, de stukken rakende Jacob Cats, zijne persoonlijke onderscheidingen, zijn huiselijk leven, zijne bezittingen, vooral in Zeeland en Staats-Vlaanderen; ten derde de prachtige verzameling albums, waarvan in een vori- | |
[pagina 332]
| |
gen jaargang van dit weekblad (1857) verslag werd gegeven en die door den verkooper met welberekend overleg in een overigens zoo schitterend raam waren ingelijst. Holland, Engeland en België waren op de veiling vertegenwoordigd; ook uit Frankrijk waren, zoo zegt men, commissiën ingezonden, maar te laag om mede te dingen. De schrik van de verkooping was de Londensche boekhandelaar Boone, die met ruime hand hetzij uit speculatie over zijn eigene beurs, hetzij ingevolge commissie over die zijner rijke landslieden, scheen te beschikken en wiens mededinging te gevaarlijker was, omdat men niet weten kon, of hij ten behoeve van openbare instellingen, dan wel van particulieren, die den verkregen schat zouden begraven, aankocht. Reeds dadelijk gaf hij den voor den verkooper meest wenschelijken toon aan, door voor ƒ 350 de gonden bulle magtig te worden. Ook op de verbalen en de briefwisseling van Fr. van Aerssen, waarvan vele voorzeker op Engeland zeer naauw betrekking hadden, deed hij stonte aanvallen, doch vond gelukkiglijk een tegenstander in den rijks-archivaris, die het er op scheen gezet te hebben tot elken prijs alles aan te koopen, wat niet op het Rijksarchief voorhanden was. Zoo heeft Nederland het verbaal van Aerssens gezantschap naar Venetie (waarvan Mr. J.C. de Jonge in zijn Nederland en Venetië het gemis had betreurd) met daartoe behoorende minuteele stukken voor ƒ 167 behouden. Voor ƒ 40 werden de kopijen der brieven van onze gezanten in Engeland in 1641 aan den Prins van Oranje, Fredrik Hendrik, geschreven over het huwelijk van prins Willem met de Engelsche kroonprinses aangekocht; voor ƒ 200 de minuten der brieven van Aerssen aan prins Maurits, gedurende zijn gezantschap in Engeland in 1624 en 1625, ter vernieuwing van het oude bondgenootschap en ter vereffening der geschillen over de betrekkingen met Frankrijk en den wedijver over den O.I. handel ontstaan; voor ƒ 90 de minuten der brieven door Aerssen aan de Staten-generaal en den stadhouder geschreven ter gelegenheid van zijne zen- | |
[pagina 333]
| |
ding naar Engeland in 1639 en 1640, vooral om de gerezen moeijelijkheden wegens den slag van Duins en de zigtbare toenadering des konings tot de staatkunde van Spanje te vereffenen. De belangrijkste koop echter was onzes inziens die van zeven lijvige kopijboeken van Aerssen, kennelijk met de hand van zijnen secretaris gedurende zijn gezantschap in Frankrijk geschreven. Zij strekken zich over de jaren 1604 tot 1611 uit en de brieven zijn gericht aan prins Maurits, aan Louise de Coligny, aan Oldenbarnevelt, Van der Mijle, Vosbergen, Caron, Duplessis en andere Fransche grooten. Schoon de rijks-archivaris het waagde daarvoor een prijs van ƒ 500 te besteden, durven wij hem echter met dien aankoop gelukwenschen. Eene verzameling als deze wordt nergens noch in het rijks-archief, noch in Z.M. huis-archief zoo in haar geheel aangetroffen. Gelijk de uitgave der 1e serie van de Archives de la maison d'Orange-Nassau de werkzaamheid onzer geschiedkundigen vooral tot de studie van het eerste tijdvak onzer onafhankelijkheid had geleid, zoo kan het niet missen of de uitgave der 2de serie zal die op het tijdvak van Oldenbarnevelt rigten. Reeds nu en misschien onafhankelijk van de werkzaamheid des heeren Groen van Prinsterer vertoonen zich de voorboden dier rigting in den arbeid van den heer Fruin, in de ijverig voortgezette studiën van den heer Motley over het tijdvak van Prins Maurits, in de opwekkingen welke het groote werk van den hoogleeraar Vreede geeft, in het stellige gerucht dat een jeugdig geschiedvorscher ten onzent eene uitgave der staatspapieren van Oldenbarnevelt voorbereidt. Het kan dus niet missen of eene zoo belangrijke bron als de briefwisseling van Aerssen zal talrijke onderzoekers uitlokken, en door hare openstelling op het rijks-archief is eene behoefte bevredigd, welke eerlang dringend zal worden ontwaard. De verzameling van Jacob Cats is, met uitzondering van de gouden bulle, welke insgelijks daaruit afkomstig was, althans tot dusverre voor ons vaderland behouden. De boek- | |
[pagina 334]
| |
handelaar Frederik Muller heeft de diploma's, waarbij Cats tot ridder van St. Joris en in den Engelschen adelstand verheven werd, voor ƒ 126 aangekocht. Dezelfde kocht de correspondentie van Cats met zijn nicht Jacobina, zijn broeder en anderen voor ƒ 50, zijn keuken- en huishoudboekje voor ƒ 20, eene notariele kopij van zijn testament en den inventaris van zijn boedel voor ƒ 100. Ook de oude kaarten van Zeeland en Staats-Vlaanderen (no. 81) werden tegen niet zeer hoogen prijs door den heer Muller aangekocht. Zoo wij allen lof hebben voor de tusschenkomst van het departement van binnenlandsche zaken in deze veiling, moet het ons te meer bevreemden dat het departement van oorlog deze kans om zijn rijken kaartenschat te vermeerderen ongebruikt heeft gelalen. De albums daarentegen zijn op ééne uitzondering na alle voor vreemde rekening aangekocht. De verkooper bragt ze voor een paar jaren uit Berlijn herwaarts; zij hebben dus hier te lande slechts eene étape gemaakt om de begeerlijkheid te prikkelen van liefhebbers, welke ze liever bekeken dan kochten. Dat van Jacob van Marnix gold ƒ 250, dat van Petrus Hondius ƒ 140, dat van Paulus Demetrius van Frankfort ƒ 100. Het onzes inziens meest keurige en meest belangrijke van Hieronymus de Backere werd voor ƒ 205 opgehouden. Onder de aankoopen voor het rijk gedaan behoorde eindelijk de verzameling van verbalen, orderboeken en scheepsjournalen van den schout-bij-nacht, later vice-admiraal, Fr. van Aersens, vooral zijne togten in de Middellandsche zee en langs de kusten van Spanje van 1699 tot 1729 betreffende. Daarbij waren brieven van den spaanschen koning Karel III en den nederlandschen gezant van der Meer. Deze geheele verzameling werd voor ƒ 100 toegeslagen. (Konst- en Letterbode, 1859, No. 17.) |
|