| |
De ‘Société pour la publication des mémoires relatifs à l'histoire de la Belgique.’
Steller gevoelde zich dezer dagen verrast en vereerd door een schrijven van den secretaris der Société de l'histoire de la Belgique, waarbij hem de eerste vrucht dier vereeniging, de nieuwe uitgave van de Mémoires de Féry de Guyon ten geschenke werd aangeboden en hij tevens op de vleijendste wijze werd uitgenoodigd zich met het doel van dit genootschap te vereenigen en de pogingen om dat te bereiken, naar zijn vermogen te ondersteunen. Mijne lezers zijn hiermede gewaarschuwd, dat ik voor de zaak ben ingenomen en dat, wanneer ik het plan met warmte aanbeveel, ik geacht kan worden een casus pro amico te verdedigen. Maar zoo vast is mijne overtuiging, dat de zaak, welke ik
| |
| |
voorspreek, eene goede, nuttige, wenschelijke is, dat ik het wantrouwen trotseer, hetwelk bij ieder nadenkende wordt opgewekt, zoodra het bekend is, dat iemand bij de zaak welke hij aanprijst een zijdelingsch, zij het slechts zedelijk belang heeft; dat hij er - in één woord - mede gecompromitteerd is.
Zonder nu met een van onze vruchtbaarste schrijvers te willen beweren, dat er voor de geschiedenis van den Nederlandschen vrijheidsoorlog een nieuw tijdvak is aangebroken en dat de teregt beroemde Rise of the Dutch Republic van Motley tot dat tijdvak het punt van overgang vormt, moet ik toch erkennen, dat er in de laatste jaren over die wereldgebeurtenis veel licht is opgegaan. Nieuw licht zou ik zeggen, indien ik daarbij slechts dacht aan de ontdekkingen door Groen van Prinsterer en Gachard in tot dusver geslotene archieven gedaan; maar ik heb tevens inzonderheid het oog op veel dat bekend geweest was, maar langzamerhand in vergetelheid geraakt is, omdat het om- en overgewerkt, nu en dan overschaduwd of overgeslagen is door voornamer en uitvoeriger geschiedschrijvers, die de berigten omtrent enkele feiten, enkele personen, enkele toestanden tot een zamenhangend geheel wisten te vervormen. De schrijvers, voor de Nederlandsche partij: Bor, van Meteren, Hooft en Grotius; voor de Spaansche partij: Strada, Bentivoglio en de te weinig gebruikte Carnero, zijn door lateren met meer of minder kritiek nageschreven, verkort, geëxcerpeerd; maar eerst laat en ten gevolge mede van de ontdekking en uitgave der oorspronkelijke stukken heeft men er aan gedacht de gelijktijdige gedenkschriften op te sporen, welke de hoofdschrijvers hadden geraadpleegd of kunnen raadplegen. Slechts enkele contemporaine gedenkstukken waren aan den vloek der vergetelheid ontsnapt, zoo als de justificatie en de apologie des Prinsen van Oranje, de afgeworpen brieven van Don Juan en Escovedo, ook omdat zij in de verzameling van authentieke stukken bij Bor waren opgenomen; de verdediging van den graaf
| |
| |
van Horne, omdat Foppens daarvan in zijn Supplément de Strada een nieuwen, juist niet zeer aanbevelenswaardigen druk had gegeven; het op zich zelf weinig belangrijke recueil van Hopperus, de Commentarii van Tassis en van Schetz, omdat zij in de vrij algemeen verspreide verzamelingen van Hoynck van Papendrecht en Burman waren bekend gemaakt. Maar hoe zeldzaam had men zich, zelfs hier te lande, waar het tooneel der beschreven gebeurtenissen was geweest, om de zoo gewigtige Commentarios van Don Bernardin de Mendoça bekommerd. Golden niet de boeken van Pontus Payen in onze dagen voor eene nieuwe ontdekking, ofschoon reeds de insgelijks te weinig gekende Buzelin in zijne Gallo-Flandria uitdrukkelijk de belangrijkheid daarvan had aangetoond? Moest niet nog onlangs Fruin de herinnering vernieuwen aan het lang vergeten werk van Dondinus over den veldtogt van Parma in Frankrijk?
Frankrijk had het voorbeeld gegeven in zorgvuldig bijeengebragte verzamelingen de gelijktijdige gedenkschriften voor het algemeen toegankelijk te maken en alzoo den liefhebbers van zeldzaamheden, dat gevaarlijk geslacht van bibliophilen, bibliotaphen en bibliophagen hunne prooi te ontrukken. Tot hoe groot een voordeel voor de geschiedenis van Frankrijk, bewijzen de werken van Mignet, Monteil, Michelet, Martin. Beter aanbeveling van zulk eene onderneming kon er voorzeker niet zijn, dan dat het eene gedachte was van Guizot. Zoo dikwijls wij zijne verzameling en die van Petitot in handen namen, gevoelden wij hoeveel behoefte onze geschiedenis, waarvan belangrijke en zeldzame bijzonderheden in slechts met groote kosten te verkrijgen bouquins verborgen liggen, aan een oordeelkundig bijeengebragt magazijn van dergelijke niet officiële oorkonden en berigten had. Maar wij vleiden ons geenszins met de hoop, dat of hier te lande of in België de boekhandel bij magte zou zijn dien wensch te vervullen. Meer hadden wij verwacht van de zamenwerkende krachten van een gezelschap als het Historisch genootschap te Utrecht.
| |
| |
Schoon wij bij het door dat gezelschap in het licht gegevene meer orde, meer kritiek en strengere keus hadden gewenscht, mogen wij echter niet ondankbaar zijn voor enkele tot dusverre ongedrukte gedenkstukken, door deze vereeniging voor het algemeen toegankelijk gesteld.
Hartelijk juichen wij het dus toe, dat een dergelijk genootschap zich onder den naam van Société de l'histoire de Belgique te Brussel heeft gevestigd. Het stelt zich voor de originele gedenkschriften, kleine boekskens en gelijktijdige berigten in het Fransch geschreven en tot de geschiedenis der zuidelijke Nederlanden betrekkelijk, zoo onuitgegevene als gedrukte, welke zeldzaam zijn geworden, in het licht te geven: evenzoo vertalingen van Vlaamsche of in andere talen opgestelde geschriften met of zonder den oorspronkelijken tekst. Om de middelen te vinden tot uitvoering van dat plan wordt men uitgenoodigd aan die vereeniging deel te nemen en zich voor vier jaren tot eene jaarlijksche toelage van 30 francs te verbinden. Daarvoor ontvangt elk lid een exemplaar der uit te geven werken. Wanneer wij in aanmerking nemen dat de winkelprijs van elk deel der verzameling ƒ 2.25, bij inteekening ƒ 1.90 is, dan kan, bij eenige activiteit van de zijde des bestuurs, de opoffering voor de leden niet zeer groot geschat worden. De raad van bestuur bevat mannen, wier naam een waarborg is voor het uitvoeren van hun plan. Wij rekenen daartoe de heeren Gachard, Alph. Wauters, Renne, Renard, Chalon. Voorzitter is de oud-minister H. de Brouckère, penningmeester de door zijne geschriften over het protestantismus in België gunstig bekende Ch. Rahlenbeck.
De werken, welke het genootschap uitgeeft, zijn deels vroeger gedrukt, deels liggen zij nog in handschrift. Eenige daarvan worden in het programma opgegeven als ter perse zijnde of eerlang zullende verschijnen. Onder de vroeger gedrukte merken wij op de werkjes van Wesembeke: zijne verantwoording, en zijne beschrijving van den staat der godsdienst in de Nederlanden; de Commentariën van Mendoça; het Re- | |
| |
cueil d'Aléthophile, of de verdediging van Champagney over zijn gedrag te Antwerpen tijdens de Spaansche furie. Onder de ongedrukte, die ons beloofd worden, zien wij vooral met verlangen het voor weinige jaren teruggevondene gedenkschrift van den door den bloedraad omgebragten procureur-fiscaal van Doornik, Pasquier de la Barre, en het werk van Pontus Payen te gemoet. Het blijkt voorts uit dit programma, dat niet alleen vele leden van het bestuur zich met de uitgave der verschillende stukken hebben belast, maar dat zij ook de hulp van anderen, wier namen met eere in België genoemd worden, zooals van den heer Pinchart en van den kolonel Guillaume, hebben ingeroepen.
De eerste aflevering van de verzameling ligt op dit oogenblik voor ons: het zijn de Mémoires de Féry de Guyon, écuyer, bailli-général d'Anchin et de Pesquencourt avec un commentaire historique et une notice sur la vie de l'auteur par A.P.L. de Robaulx de Soumoy. Het werkje was in 1664 in quarto in het licht gegeven door een nazaat van den schrijver, maar weinig opgemerkt gebleven en thans zeldzaam geworden. Féry de Guyon was de eerste die moediglijk met de wapenen in de hand den woesten stroom van den beeldenstorm stuitte en het klinkt naief in de eerste uitgave van het werk te lezen, dat God om dit heldenfeit te loonen, gewild had dat eene van 's mans afstammelingen onder de heiligen kon gesteld worden. Die afstammeling echter droeg ongelukkiglijk den naam van den held niet: zij heette Jeanne de Cambry en de vrome vader vergat, dat omstreeks denzelfden tijd, waarop Guyon de kerk redde, de Cambrys te Doornik tot de hoofden der partij van den opstand werden gerekend en zelfs een hunner, Gabriel de Cambry, Sire du Bus, om die reden met den dood gestraft was. Hoe het zij, Féry de Guyon was een dapper krijgsman geweest, die bijna alle veldtogten van keizer Karel V had medegemaakt, die bij den slag van Pavia zoowel als bij die van St. Quentin en Grevelingen was geweest,
| |
| |
die Milaan en Weenen had helpen ontzetten, en Rome, Napels, Florence, Tuuis en Thérouanne belegeren. Hij teekende hetgeen hij gezien en gedaan had op, beknoptelijk, zonder ophef en grootspraak, maar ook zonder zich zelven te kort te doen, en de heer Robaulx heeft in zijne inleiding eenige feiten opgeteekend, die alleenlijk of anders dan bij anderen bij Guyon geboekt staan.
De mannen van het zwaard uit de dagen van Karel V en Filips II waren niet allen ongeletterd, en hadden ook met de pen zekere vaardigheid. Mogen wij roem dragen op Marnix, op Van der Does, op Cornput, de Franschen hadden hunnen Coligny, hunnen Rabutin, hunnen Popelinière, hunnen Monluc, hunnen Lanoue; de Duitschers hunnen Schwendi; de Spanjaarden hunnen Davila en Mendoça. Ook onder de Zuidelijke Nederlanders stonden de wreede Noircarmes, Philippe de Beauvoir, heer van Lannoy, en de graaf van Rennenberg als mannen van letterkundige bekwaamheid bekend. Zeer mogelijk is het, dat, nu eenmaal de aandacht op het uitgeven van gedenkschriften gevestigd is, ook nog tot dusverre ongekende berigten en aanteekeningen gevonden worden van personen, die in de gebeurtenissen zelven eene hoofdrol hebben gespeeld.
Ondanks zijn geschrijf bekleedde Féry de Guyon, noch wat stijl, noch wat keuze van uitdrukking betreft, een eersten rang onder de helden van de pen. De tegenwoordige uitgever heeft de verdienste, zonder trompetgeschal zijne waar ter markt te hebben gebragt. Hij beoordeelt in zijne inleiding zijnen schrijver volkomen juist. Het gedenkschrift van Guyon geeft nevens de historische bijzonderheden, voor welke de verklaring van een ooggetuige altoos van gewigt blijft, de indrukken terug van een Nederlandsch krijgsman uit den tijd der Oostenrijksche regering, ingelijfd in legerafdeelingen, die niet meer den naam van zijnen landaard droegen en strijdende voor belangen, welke niet die zijns vaderlands waren. Gaf De Reiffenberg aan de gedenkschriften van Karel de Croy den
| |
| |
titel: Une existence de grand-seigneur au seizième siècle, wij zouden voor de mémoires van Guyon het opschrift voorslaan: Une existence de soldat au seizième siècle.
Met evenveel lof als van de inleiding moeten wij van de aanteekeningen van den heer De Robaulx spreken. Het blijkt dat het geheugen wel eens den goeden Guyon bij het te bock stellen zijner herinneringen had begeven en vlijtig heeft de uitgever uit erkend goede bronnen de feilen van zijn schrijver aangewezen en getracht te herstellen. Namenstudie is eene liefhebberij, die ook wel eens herwaarts overwaait, maar nergens met zoo belagchelijken ernst gedreven wordt als in België, en de uitgever bewijst zich volkomen op de hoogte van zijn publiek. Zijne ophelderingen zijn juist en niet zonder belangrijkheid. Enkele plaatsen, waar wij in meening van hem verschilden, hebben wij opgeteekend: doch waartoe dergelijke kleinigheden hier medegedeeld? Als eene proeve, dat wij naauwkeurig gelezen hebben, willen wij onze Belgische vrienden raden voor de beteekenis van sommige woorden niet te steunen op Fransche woordenboeken van den tegenwoordigen tijd. Het is zeer mogelijk en misschien zeer juist, dat limaçon volgens Bescherelle is: évolution d'infanterie en usage chez les Suisses et les Bourguignons, maar de reële beteekenis van faire limaçon sur le marché is deze, dat de partij, die het doet, daardoor zich verklaart gewapenderhand meester van de plaats te zijn en als zoodanig eenen staat van beleg aankondigt. Het wordt dan ook, zoo als hier, bl. 147 in verband gebragt met het luiden der klokken, den zoogenaamden klokkenslag.
Het plan is goed en de aanvankelijke uitvoering geeft het regt het beste te verwachten. Zonder aarzeling durven wij het plan aan de belangstelling, aan de ondersteuning onzer landgenooten aanbevelen; want behoeft het gezegd te worden dat een groot gedeelte onzer eigene geschiedenis in de zuidelijke Nederlanden werd afgespeeld en dat inzonderheid gedu- | |
| |
rende het tijdvak, waarover de thans ter uitgave voorbereide gedenkschriften handelen, het lot van noord en zuid als onafscheidelijk te beschouwen is? Maar terwijl wij de zamenwerking onzer landgenooten voor de Belgische onderneming inroepen, willen wij in de onderstelling, dat welligt dit blad naar Brussel overwaaije, onzen vrienden aldaar niet onthouden, wat volgens ons inzigt voor de volvoering van hun plan noodig is, opdat dezerzijds de belangstelling niet fale.
Men wenscht namelijk dat de verzameling mémoires zoo volledig mogelijk zij, en bij de herinnering dat onderscheidene zoogenaamde Sociétés de bibliophiles in België afzonderlijk zeldzaam geworden boeken hebben in het licht gezonden, kan de wensch niet onderdrukt worden, dat met de eigenaars dier uitgaven zoodanige overeenkomst worde getroffen, dat ook deze in de verzameling worden opgenomen. Zoo is, indien wij ons niet bedriegen, de zeer zeldzaam gewordene justificatie van den graaf van Hoogstraten afzonderlijk uitgegeven; en nu, blijkens de voorgenomene uitgave der défense van Wesembeke, de Société zich op het terrein der justificatiën begeeft, zouden wij niet alleen die justificatie in de verzameling opgenomen wenschen, maar ook die van den befaamden Herman Modet, welke bijna nergens meer wordt aangetroffen en die voor de geschiedenis van de eerste jaren der Nederlandsche beroerten en niet minder voor de kennis van den geest der tijden zoovele belangrijke bijzonderheden bevat. Kon van de Déduction de l'innocence du Comte de Horne eene nieuwe uitgave geleverd worden, wat zwarigheid? De oorspronkelijke druk is schaarsch en kostbaar en het Supplément de Strada onvolledig. Maar dan zouden wij herinneren dat onder anderen de stadsbibliotheek van Kamerijk in een handschrift getiteld: Déclaration des gages des officiers des Pays-Bas sous Charles Quint (Leglay, Mémoires sur les bibliothèques du dep. du Nord no. 695) eene uitmuntende kopij der geschrevene verantwoording van den graaf van
| |
| |
Egmont bevat en dat deze, gevoegd bij het uitvoerig advies van den president van Artois, Pierre Asset (deze man sprak met lofwaardige onafhankelijkheid ten voordeele van het slagtoffer van Alva's tyrannij) hetwelk zich onder anderen onder de verzameling kopijen, door den graaf De Wijnandts gemaakt, op het rijks-archief te Brussel bevindt, eene uitmuntende bijdrage zou zijn tot de geheime geschiedenis dier bloedige dagen. Ook de verdediging van Van Stralen en die van den pensionaris Bets behooren tot dezelfde rubriek. Andere stukken zijn op andere wijze, vooral door de Commission d'histoire, afzonderlijk uitgegeven: maar het komt ons voor dat in eene verzameling als deze niet mogen achterwege blijven b.v. het verhaal van Courteville omtrent den veldtogt tegen den Prins van Oranje in 1568, gedrukt in Gachard's Correspondance de Guillaume le Taciturne, het Geusianismus Flandriae Oocidentalis van De Wijnck, het verhaal van den graaf van Lalaing omtrent de gebeurtenissen gedurende den opstand tegen Don Jan, door Gachet in het Bulletin de la Commission d'histoire, an. 1853 p. 336 suiv. medegedeeld.
Wij juichen zeer den herdruk van het recueil d'Aléthophile toe; maar wij moeten opmerken dat van denzelfden Champagney de Bibliothèque de Bourgogne eene uitmuntende in het Spaansch gestelde memorie bevat, welke zoowel om de politieke inzigten des bekwamen stellers, als om de bijzonderheden, welke zij over den togt van Requesens naar Zeeland en de gebeurtenissen, welke de muiterij van het Spaansche krijgsvolk ten gevolge hadden, bevat, allezins waardig is het licht te zien. Evenzoo zou nevens het hoofdwerk van Pontus Payen: Discours en bref des choses mémorables advenues en ees Pays-Bas, de opneming in deze verzameling van het andere werk diens schrijvers over de onlusten, welke te Atrecht in 1570 plaats hadden en den dood van Gosson, ofschoon het, zoo wij meenen, door den graaf d'Héricourt in het licht werd gegeven, geen onwelkom geschenk zijn.
| |
| |
Onder de werken, waarvan wij verder in het bijzonder den herdruk zouden aanbevelen, behooren de Vita Fr. Junii, in Gerdes' Scrinium antiq. uitgegeven; het verhaal van Havensius omtrent de inneming van Roermond in 1572, de Historia martyrum Gorcomensium, en vooral de beide werken van Rolandus Mirteus Onatinus (Mart. Ant. del Rio), Comentarios de las alteraciones de los Estados de Flandes, en de Commentarius rerum in Belgio gestarum a P.H. de Azevedo de Fuentes. Beide zijn, zoo ik mij niet bedrieg, op de koninklijke bibliotheek te Brussel, uit het fonds der voormalige stadsboekerij te vinden.
Er zijn nog enkele werken in HS. voorhanden, waarop wij te dezer gelegenheid gaarne de aandacht van het bestuur der Société gevestigd zouden wenschen. Te Bergen in Henegouwen, zoowel als te Valencijn, zijn onderscheidene handschriften en aanteekeningen voorhanden, betreffende de onlusten in de laatstgemelde stad voorgevallen. Wij herinneren b.v. aan de Histoire particuliere tirée hors de plusieurs escrits à la main et mémoires de plusieurs bourgeois de ceste ville signamment de feux Joachim Goyemans et Jean Raloux, témoins oculaires, waarover zie Leroy, Archives historiques et litéraires du Nord T. II, p. 207. Een met oordeel gemaakt uittreksel uit die handschriften zou niet onbelangrijk zijn. Vooral mag niet langer ongedrukt blijven het werk van den bisschop van 's Hertogenbosch L. Metsius: over de gebeurtenissen van de jaren 1576 en 1577, Wel is het bij stukken en brokken ingelascht in de Annales Antverpienses van Papebroch, doch het verdient in zijn geheel gekend te worden en in zijn zamenhang gelezen. Een goede kopij berust in de Bibliothèque de Bourgogne.
De vereeniging stelt zich voor, Fransche vertalingen mede te deelen van zoodanige stukken, als in andere talen geschreven zijn en laat het van nadere beschouwingen afhangen of
| |
| |
zij den grondtekst al of niet zal opnemen. Wij erkennen dat in enkele gevallen aan dien grondtekst weinig verloren wordt. Wie zou b.v., nu de uitgave der Mémoires van De Pottere aan zulke goede handen als van den heer Wauters is toevertrouwd, er op gesteld zijn het ellendige Vlaamsch van den oorspronkelijken schrijver te lezen. Maar iets anders is het met de commentariën van Mendoca. De oud-Fransche vertaling is bijna ongenietbaar, nu en dan volstrekte onzin, bij zoodanige verminking van plaats- en geslachtsnamen, dat deze bijna onkenbaar worden. Hier komt het ons dus wenschelijk voor, dat men zoo na mogelijk bij den oorspronkelijken tekst blijve en dus het Spaansch mededeele.
Wij hebben naar aanleiding hiervan nog eenen wensch. Een van de voornaamste opbouwers van onze Nederlandsche taal, een van onze oudste en beste stylisten was Dirk Volkertsz. Coornhert; maar diezelfde Coornhert was tevens een van de schoonste karakters uit de dagen van 1566 en 1567. Ook hij ondervond hechtenis, vervolging en ballingschap; ook hij leverde eene verantwoording in, welke om inhoud en vorm even merkwaardig blijft. Wij hebben haar genoten op het rijks-archief te Brussel, waar zij een der paarlen is uit de rijke verzameling Papiers du Conseil des Troubles. Coornhert had een werkzaam deel genomen aan het beleid der zaken in 1566 en het principibus placuisse viris was ook zijne non ultima laus. In zoo verre heeft die apologie ook voor België belang; maar de Noord-Nederlander inzonderheid verlangt dit werk van een van de vaders zijner letterkunde te kennen. Door Coornherts verantwoording in het oorspronkelijke, zij het dan ook met eene Fransche vertaling, mede te deelen, zal de Société de l'histoire den Noord-Nederlanders een pand van welwillendheid geven, dat hen tot het bevorderen dezer schoone onderneming verpligt.
Immers waartoe zou men zich dezerzijds slechts bepalen tot eene geldelijke ondersteuning van het Brusselsche ontwerp? Waarom zouden ook niet, in de overtuiging, dat, althans
| |
| |
gedurende het behandelde tijdvak, de geschiedenis van Noord en Zuid digt ineen geweven zijn, onze letterkundigen aan den arbeid zelven eene behulpzame haud leenen? waarom zouden gedenkschriften, van Noord-Nederlanders herkomstig en inzonderheid onze gewesten rakende, niet in de verzameling mogen opgenomen worden? Wat steller dezes betreft, gaarne en openlijk verklaart hij zich bereid om het zijne daartoe bij te dragen.
R.C.B.v.d.B.
(Konst- en Letterbode, 1858, No. 32.)
|
|