volge van hare afstamming en haar huwelijk leefde, verhinderde niet dat zij eene protestante en zelfs eene der hevigste werd. Haar tweede man, Karel van Aerschot, prins van Chimay, was een tijd lang het slachtoffer van haren geloofsijver. Want zij dwong hem de zaak van zijne familie, van zijne partij, van zijn geloof te verlaten en de dienst der in vollen opstand gekomen staten te omhelzen. Later wreekte zich deze door op eene even geruchtmakende wijze zijne partij en zijne vrouw te verraden en zijne eigene veranderlijkheid te verontschuldigen door aan de nakomelingschap gedenkstukken achter te laten welke sedert door Reiffenberg onder den titel van Une existence de grand seigneur au XIVme siècle in het licht zijn gegeven. Zij vertoonen den prins van
Chimay als den ijdelsten onder de ijdelen van zijn geslacht, en bevatten in de hevige uitvallen welke hij zich tegen zijne verlatene echtgenoot veroorlooft, het bewijs dat deze door bevalligheid of verstandelijke meerderheid vroeger een onweerstaanbaren invloed op hem moet hebben uitgeoefend. In allen gevalle is in die gedenkschriften veel tot haar nadeel te lezen, even als in een merkwaardig artikel van den heer P. Kuipers in de Revue numismatique Belge van 1857 sur les monnaies des Comtes de Megen. Was zij, toen zij in 1605 na een zeer avontuurlijk leven te Luik overleed, in die bisschopstad tot haar voorouderlijk geloof teruggekeerd? Wij weten het niet en hebben reden er aan te twijfelen. Doch wat ons vooral belangstelling inboezemt is de vraag der epigraphiek wat er eigenlijk op de looden doodkist te lezen staat. Wij hebben drie nummers voor ons liggen: de Noord-Brabanter, de Nieuwe Noord-Brabanter en het Handels- en Effectenblad en onze pogingen om uit die alle een behoorlijken tekst zamen te stellen zijn mislukt. Wij geven dienvolgens den Noord-Brabanter, met de varianten:
‘Dame Marie de Brimeu, duchesse de Croye (1) et d'Aerschot (2) princesse du S. Empire, de Chimay (3) portien et