Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 4
(1877)–R.C. Bakhuizen van den Brink– Auteursrechtvrij
[pagina 299]
| |
heer Emile Léonard Jean-Baptiste Gachet, bestuurder van het paleographisch bureau bij het departement van binnenlandsche zaken. Hij bereikte den ouderdom van slechts 47 jaren en toch mogt die leeftijd lang heeten voor iemand, die sedert tien jaren met den dood worstelde en van wien zijne vrienden herhaaldelijk te hartelijker afscheid namen, omdat zij vreezen moesten hem nimmer weder te zien. Te schooner ontwikkelde zich in dat langdurig lijden een karakter, dat nimmer zwichtte voor dien steeds dreigenden genadeslag - het woord vloeit ons uit de pen omdat de laatste jaren van Gachet altijd die eens martelaars waren; - even trouw bleef hij aan zijne historische studien verkleefd, even warm voor die hoogere belangen der menschheid, welke hij met het geloof en de zelfopoffering eens jongelings voorstond. Gachet behoorde tot Belgiës uitstekendste geleerden en keurigste vernuften. De Commission royale d'histoire, waaraan hij van den aanvang af als secretaris verbonden was, leefde en ademde door hem. Geene der belangrijke bronnen, door dit verdienstelijk ligchaam uitgegeven, althans wat de fransche en latijnsche oorkonden betreft, of zij hadden de bewerking, de toelichting, het toezigt van Gachet ondergaan. Zijne rapporten, in de werken dier commissie opgenomen, ook die over zijne paleographisch-historische reizen in Frankrijk en Holland zijn meesterstukken van degelijkheid en fijne opmerking. Bij de uitgave van diens belangrijkste lettervruchten stond hij zijnen vriend Gachard, den te regt hooggeprezen archivaris van Belgie, als trouwe medehelper en raadsman ter zijde. Het was eene billijke belooning voor langjarige verdiensten, zoo vooral ten gevalle van Gachet het bureau paléographique werd opgerigt en altoos heeft het ons bevreemd, dat de koninklijke akademie nimmer hare poorten voor een zoo degelijken onderzoeker en keurigen schrijver heeft ontsloten. ‘Bevreemd’ schrijven wij en toch niet met volle overtuiging. Gachet toch was eene eigenaardige natuur. Hij bezat den ijver, den ernst, de naauwkeurigheid van een ouden Benedictijn; maar | |
[pagina 300]
| |
paarde daaraan eene onafhankelijkheid van geest, die hem als hevig gekleurden republikein dikwijls prijs gaf aan elken schok, die het politieke leven van Europa in de laatste jaren bewoog. Als vlagvoerder van den vooruitgang vond hij zijne natuurlijke tegenstanders in al wat conservatief of clericaal was: hij had nog andere vijanden onder de vlaamsche partij, welke hem te driftiger het scheldwoord ‘Fransquiljon’ naar het hoofd wierp, omdat Gachet, zoo wij meenen, zelf uit het Noorden van Frankrijk geboortig, van zijne franschgezinde rigting nimmer een geheim maakte, en die openhartigheid te dieper de tegenpartij trof, omdat het gewone strijdwapen, het verwijt van oppervlakkigheid, op den doorkundigen Gachet zich bot moest slaan. Daarenboven bezat hij een fijnen smaak en geoefenden kunstzin. De beroemde Eug. Simonis - het behoort tot zijne eeretitels - was Gachets boezemvriend. Die smaak en kunstzin oefenden hunnen invloed op zijn schrijfstijl, die door netheid, soberheid en bevalligheid boven die der meeste fransche schrijvers in Belgie uitmuntte. Ik wil niet met eene optelling eindigen van alles wat Gachet geschreven heeft. Behalve de door hem afzonderlijk uitgegevene Lettres de P.P. Rubens zijn zijne meeste schriften in tijdschriften, dagbladen en comptes-rend us verspreid. De Bulletins der commission d'histoire, door hem met een voortreffelijk register voorzien, vormen voor hem een gedenkteeken, waarnaar hij ieder met de woorden: ‘zie rond’ zou hebben kunnen verwijzen. Het meest deert ons, dat zijne talrijke bezigheden en zijne lijdende gezondheid, die hem het reizen, waar hij wenschte, verbood, hem belet hebben twee werken te voltooijen, waaraan hij sedert jaren werkzaam was: eene door echte oorkonden gestaafde chronologie der middeneeuwen, waardoor tevens alle tijdsbepalingen, in de verschillende charters voorhanden, naauwkeurig opgehelderd en juist zouden toegepast zijn en een Midden-Fransch woordenboek, hem door de Belgische akademie opgedragen, dat zich aan die van Roquefort en Raynouard moest aansluiten en | |
[pagina 301]
| |
vooral het spraakgebruik van charters en kronijken zou opnemen.
(Konst- en Letterbode, 1857, No. 10). |
|