staatsregtelijken aard, zoo als over het voorstel ter grondwetsherziening van 1845, over den Belgischen opstand, over de Histoire de dix ans van Louis Blanc, alle in den echt vrijzinnigen geest geschreven, maar die door de nieuwheid van voorstelling tot opvattingen aanleiding gaven, welke even verre van de bedoelingen des schrijvers waren als overeenkomstig met de kortzigtige ervaring van de meerderheid der lezers.
Het jaar 1848 kwam en De Clercq, de welsprekendste en geestigste woordvoerder van het jeugdig liberalisme, viel der triumferende partij zoo zeer in het oog, dat twee ministers, die van buitenlandsche zaken en die van finantiën, wedijverden, wie hem aan zijn departement zou verbinden; finantiën won het: als referendaris bleek De Clercq een bekwaam ambtenaar, vooral bij het herzien der tarieven, maar inzonderheid maakte hij zich verdienstelijk als verdediger der nieuwe scheepvaartwetten. Over een onderwerp, dat zeer drooge, zeer stoffelijke redenering te vorderen en weinig verheffing toe te laten schijnt, schreef hij op eene wijze, die èn de zaak voordeel deed èn der Nederlandsche welsprekendheid tot eer verstrekte. Sedert is er weinig van zijne hand ons bekend. In 1852 werd hij geroepen tot het secretarisschap der Nederlandsche Handelmaatschappij en wij willen gaarne de lofspraak gehoor geven, aan hem in die betrekking toegezwaaid. Maar zijne vrienden, en, wij durven het zeggen, de meeste dier vrienden waren zijne bewonderaars, bejammeren het, dat het beste deel van zijn schranderen geest, van zijne veelzijdige opmerkingsgave, van de juiste beschouwingen over zijne uitgebreide lectuur, vervloog in de gesprekken van zijnen kring. Het is even onwijsgeerig als onvroom, wrevelig te zijn over een vroegtijdig afsterven; maar toch met iets van dat gevoel valt ons de pen uit de hand, omdat we niet, zoo als hij het voor anderen zou hebben gedaan, met levendige, voelbare trekken kunnen schetsen, hoeveel talent met hem door den dood is te loor gegaan, hoe veel regtmatige verwachtingen zijn te leur gesteld geworden.
(Konst- en Letterbode, 1857, No. 44.)