Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 3
(1876)–R.C. Bakhuizen van den Brink– Auteursrechtvrij
[pagina 478]
| |
J.W. IJntema en de Vaderlandsche Letteroefeningen.Op den 16den Februarij [1858] overleed de heer Jacob Wijbrand IJntema op zijn buitenverblijf bij Arnhem, in den ouderdom van 79 jaren. In de letterkundige wereld waren, zoo men Ah. van den Berg, Anslijn en Tollens uitzondert, weinige namen zoo algemeen over geheel Nederland verbreid als de zijne. Want tot alle oorden des lands - prof. De Vries vergeve ons een stylistische ketterij die door het gebruik bijna is gewettigd, en door de Evangelische gezangen wekelijks wordt gestijfdGa naar voetnoot1) - waren, nevens de bijbelsche vragen, de spel- en rekenboeken en het volkslied, de Vaderlandsche Letteroefeningen doorgedrongen: maar tot een publiek, deftiger en rijper dan waarvoor de eerste bestemd waren. Met de Vaderlandsche Letteroefeningen was de naam IJntema verbonden. De vader van IJntema was peet over die echt vaderlandsche sibylle geweest en van kind af had onze IJntema op haren schoot gezeten. Toen de eene van den ander scheidde, had voor beiden het uur der kwijning geslagen. Zij hadden veel vreugde aan elkander beleefd en ook veel leeds met en om elkander doorgestaan. - Maar onze lezers verlangen eene nekrologie en steller dezes komt er rond voor uit, dat hij daartoe geen kans ziet, zonder tevens de geschiedenis te schrijven van onze oudste en meest respectabele tijdschriften. Er zijn vele verzen door IJntema gemaakt; maar zeker even veel op hem, al zijn zij grootendeels in portefeuille gebleven. De bewondering echter was even onverdiend als de verguizing, waarvan hij het voorwerp was, en zijne werkzaamheid is nog minder vruchtbaar in leering geweest dan zijn lijden, waarschuwend vooral voor redacteurs van kritische tijdschriften, die hun lot en hun belang aan die wisselvallige gunstelingen van den tijdgeest pogen vast | |
[pagina 479]
| |
te schakelen. Zoo er voor die geschriften een tijd is van komen en gaan, in meerdere mate geldt dat voor hunne redacteurs. Wij prediken geenszins het cynisme de l'apostasie, maar wij moeten alle scheppers en onderhouders van een zoogenaamd wetenschappelijk orgaan aanraden dat zij even veel objectief verstand als gemoed tot hunne onderneming medebrengen. IJntema was een deftig burgerman van eene eerlijke overtuiging, die eerst door teleurstelling wat zwartgallig werd, niet zonder beschaving, niet zonder smaak, niet zonder geest, die al de lusten deelde van den tijd zijner ontwikkeling: leerlust, zanglust en genootschapslust. In die dagen was de pedanterie uit de hoogescholen naar het Nut, en uit de raadkamers naar de grondvergaderingen afgedaald; de vrijmetselarij van burger- en boerenstand was ingewijd en de grootmeester vaardigde zijne orakels tot talrijke adepten in alle hoeken des lands uit. De leeringen waren in den geest van welgemeenden vooruitgang, maar die een weinig uit den draf geraakt was; zeer veel doopsgezindheid, zonder eigenlijk rationalisme; warme vaderlandsliefde met Loevesteinsche vlag; vrijheidszucht met Noord-Amerikaansche idealen; ijver voor verlichting, kennis en wetenschap, met een klein gevoel van huivering voor al te streng uitgespannen theoriën, alles overtogen met de kleur der staatsregeling van anno 1801. Na de meer dan zeven vruchtbare jaren kwamen voor IJntema en de Letteroefeningen de schrale: de koeijen, nog wel niet ‘ranck’ van vleesch, maar toch zeer leelijk van gedaante. De personen, welke IJntema en zijn orgaan hard vielen, behoorden tot de meest gevierde op het gebied der letterkunde. Eerst viel de aristocratie der wetenschap, daaronder mannen als Kinker, Wiselius, 's Gravenweert en anderen, hem af en de Recensent ook der Recensenten werd voor hem de eerste bazuin; later kwam de geheele Bilderdijksche school, de tweede bazuin: de Krekelzangen en de Rotsgalmen des meesters, de piqûres van H.W. Tydeman: het pronunciamento van mr. I. da Costa in zijne Bezwaren | |
[pagina 480]
| |
tegen den geest der eeuw, d.i. tegen volksbeschaving, tegen verdraagzaamheid, tegen de Loevesteinsche factie, tegen de schoolwet van 1806 en tegen de vaccine. Toen tierden de Letteroefeningen als bezetenen, in naam van verlichting en burgerdeugd. Derde bazuin: de jongere dicht- en kunstschool. Mr. J. van Lennep en Beets en Potgieter en Ten Kate mogen verantwoorden wat zij IJntema en de Letteroefeningen al hebben doen lijden; na het noemen van namen van zulk erkend gezag, willen wij niet eens van de vuile handschoenen spreken, welke Van der Hoop en markies De Thouars in het Letterlievend Maandschrift hem toewierpen; maar de stelling werd wanhopig, werd, hoe woedend ook verdedigd, onhoudbaar, toen zij aan de Letteroefeningen door Gids en Braga begon betwist te worden. IJntema had lang zijne vrienden bijeengehouden en nieuwe aangeworven, zijne dichtlievende uitspanningen voortgezet, het publiek op de theepoëzy onthaald, waarvoor hij een onmiskenbaren aanleg bezat, dan vertalingen van Langbein, dan van de Grieksche vrijheidszangen van Müller; nu en dan een puntdichtje, meer boos dan geestig. De talrijke lezers der Letteroefeningen werden ingewijd in al de tribulatiën van dat tijdschrift en van zijnen redacteur; tot zelfs wanneer hij van de Bloemmarkt naar de Keizersgracht verhuisde, vernamen zij het. Helaas! hoe ook IJntema zijn talrijk publiek voor het oude vaandel trachtte te verteederen, het oude geslacht was voorbijgegaan; een nieuw was opgetreden. Toen hij afscheid nam, had men regt hem te verwijten, dat hij het zoo laat deed, maar het was onedel hem uit te fluiten. - IJntema is overleden en vrede zij zijner assche: de Letteroefeningen zijn nog niet legaal dood, al komt het ons ook nu en dan voor, dat zij reeds gekist zijn en slechts bij herhaling het deksel opligten om onze bestaande kritische tijdschriften toe te roepen: Hodie mihi, cras tibi. en dit is ook het ὁ μῦϑος δηλοῖ, waarmede wij eindigen.
(Konst- en Letterbode, 1858, No. 9.) |
|