Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren. Deel 3
(1876)–R.C. Bakhuizen van den Brink– AuteursrechtvrijHet verslag der redactie van het Nederlandsch woordenboek.Ga naar voetnoot1)In den loop dezer week is het verslag der redactie van het Nederlandsch Woordenboek omtrent den staat harer werk- | |
[pagina 451]
| |
zaamheden 1852-1854, zoo als het door den begaafden voorzitter prof. M. de Vries op het laatste Congres werd voorgedragen, verspreid geworden. Gaarne huldigen wij in den redenaar zijnen ijver, zijn vertrouwen op zijne zaak, en ongaarne komen wij tegen zinsneden als deze op: ‘het is dubbel aangenaam, indien bij dat terugzien het verledene ons ruime stof schenkt van blijde voldoening, die de hoop en den moed voor de toekomst versterkt.’ Maar de waarheid gebiedt ons te zeggen: behoorden wij in het algemeen niet tot de voorstanders van het Hollandsch-Vlaamsch congres en heeft de laatste vergadering ons in onze bezwaren daartegen bevestigd; behoorden wij tot diegenen die aan De Vries toeriepen: maak zelf uw woordenboek of met behulp van slechts weinigen die gij er toe kiezen zult, - wij moeten, na de lezing van het Verslag, eerlijk bekennen, dat wij niet inzien waar De Vries die blijde voldoening over het verledene, welke hoop en moed voor de toekomst geven zal, heeft geput. Hier hielpen de welsprekende verzekeringen van een voor elke goede zaak, voor elke eerlijke overtuiging zoo ligt opgewonden spreker niet. Achter zijne redevoering staat in statistische tabellen, wat van die redevoering de grondstof uitmaakt, en dan is in ons oog het verblijdendste verschijnsel de ƒ 1000, door de Hollandsche en Belgische regeringen ten behoeve van het woordenboek verstrekt. De vraag: zijn die gelden goed besteed? kan eerst beantwoord worden na een tweede: is de onderneming goed ingerigt? Wij gelooven het niet, nu wij de stukken in handen hebben. De medearbeiders zijn te talrijk zoo als bij den Babelschen torenbouw, en onbeduidende middelmatigheden - ‘Est ardelionum quaedam natio Romae’ - nemen met veel gedruisch het vak in, dat door erkende talenten had moeten gevuld worden. Een enkele reis, voor een restje gedichten van De Decker, zagen wij den naam van Brill genoemd. Maar waar zijn L.Ph.C. van den Bergh, dr. Nassau, Alberdingk Thijm? - Wat de werken betreft, waaruit de taal moet ge- | |
[pagina 452]
| |
put worden, wij zagen door den spreker met leedwezen vermeld, (bit niemand zich voor de studie van O, Z en W. van Haren had opgedaan; maar waarom nam iemand als dr. 'Van Vinten niet de taalkundige studie van de traktaatjes van Paschier de Fijne op zich? waarom betrapte niet iemand de geschiedenis der levende volkstaal in de talrijke schuit- en wagenpraatjes van diezelfde en van latere dagen? waarom ontbreken in de zeventiende eeuw CatsGa naar voetnoot1) en dan Vos? waarom zette zich niemand aan Bredere en Langendijk en aan onzen besten blijspelschrijver, ook in proza, Bernagie? waarom is een geheel vak, waarin onze lectuur een krachtige oorspronkelijkheid behouden heeft, cone oorspronkelijkheid die zich eeuwen achtereen in de volkstaal heeft afgespiegeld, het vak van stichtelij]o literatuur uitgesloten gebleven? Had Alberdingk Thijm lier gijnen Stalpaert van dor Wie 1e moeten handhaven, waarom zorgde Da Costa niet voor de eer van Van. Brakels redelijke g6d.sdienst, voor de gedichten van Lodestein, .Sluiter en Voet? wie dacht er aan Van Alphen? wie aan de soloecismen der Evangelische gezangen, die minstens eiken eersten dag der week langs de tong onzer geloovigen in hun geheugen binnensluipen? wie waagde zich aan het doorpluizen van schrijvers, die niet minder dan de vertegenwoordigde Van Elfen zich aan de deining der volkspraak toevertrouwden om bij het volk gehoor te vinden, zoo als de jufvrouwen Wolff en Deken, zoo als Paulus van Hemeitt, zoo als A. Fokke Simonszoon? waarom zijn de kreten van deze jonggeborene eeuw niet opgevangen uit de schriften van Van Ha.melsveld, Hulsbolt, Ockerse en A. Loosjes Ps.? zijn van de schrijvers onzes tijds die gekozen, wier uitdrukking het oorspronkelijkst, wier woordenschat het rijkst was? waarom dan bier niet van de ouderen Braes, Geel, M.C. van Hall, Lulofs, van de jongeren Potgieter, Alberdingk Tijm, | |
[pagina 453]
| |
de schrijver der Studententypen en de te vroeg overledene A. des Amorie van der Hoeven Jr. P Zooveel ontbreekt er nog aan den omvang van het bewerkte, wanneer men eenmaal dien omvang billijkt, zooveel arbeiders missen wij nog, wanneer men elke ploeg zijne schoft wil laten werken. Maar nu na cone ondervinding van twee jaren mogt wel de vraag ontstaan: is de omvang niet te groot en zijn de arbeiders niet te talrijk? ondanks al het vertrouwen dat ons de redactie inboezemt, zelfs bij haar vreezen ivij voor vriendelijke inschikkelijkheid tegenover met zich zelve ingenomene opdringendiieid. Of zoo niet, zij zal een harden kamp hebben door te staan met ontevreden werklieden. Sommigen zitten misschien nog achter de schermen, die eerlang, even als dr. Halbertsma en met hetzelfde rept, de hand zullen slaan aan de hoofdrol maar ook de moeijelijkste rol der redactie: de bepaling van den zin der woorden. Juist hier achten wij de grootti veelheid der stof voor de onderneming verderfelijk. Op baar standpunt mag de redactie geen vruchtbaar schrijver, geen veelgelezen letterkundigen arbeid ignoreren. Maar hoevole sympathiiin zal zij niet taan zich vervreemden, wanneer zij den staf breekt over uitdrukkingen en woordvoegingen, die zij als oud-Hollandsch, als versleten, ars gemeen zal moeten verwerpen? Waarde De Vries! de band op liet hart: wij hopen dat het congres zijn dood sterven zal en u van verbindtenissen ontslaan die wij u niet tocgewenseht hadden. Wij liepen dat de toevoer naar de bij u opgeslagen woordenschuur langzamerhand zal blijven steken. Zoo als zij is, zal zij voor eenera geest als den uwen reeds niet, onvruchtbaar zijn. Maar dan, vertrouwen wij ook, zal het uur geslagen zijn dat gij zelf, onafhankelijk van anderen, de hand aan het werk slaat en uwen naam verbinden zult aan een Nederlandsch woordenboek, dat den tijd verduurt, ook dan, wanneer het laatste taalcongres zal uitgeraasd hebben, en de Vlaamsehe beweging, bezweken onder een' magtiger mededingster, haar graf zal | |
[pagina 454]
| |
hebben gevonden in een bodem, dien zij te spade en vruchteloos omwoelt.
22 November 1854. v.d.B.
(Konst- en Letterbode, 1854, No. 48.) |
|