De studietijd van R.C. Bakhuizen van den Brink door brieven toegelicht
(1969)–R.C. Bakhuizen van den Brink– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |
Hemelscheberg 25 Februari 1869.Amicissime, Ik wil u niet op antwoord laten wachten, te meer daar uw oogst bij mij schraal zal wezen. Weet, dat ik, bij v.d. Br. vergeleken, aan de Ac. eene jonge bloem was. V.d. Br. behoorde tot de oude jagers; ik kwam eerst tegen 32 aan en was toen 17 jaar. In den beginne leefde ik, ook wegens mijne gezondheid, nog al afgezonderd; eerst later was het, dat ik mij drukker in het studentengewoel begaf. Het eenige wat ik mij herinner is, dat ik op zekeren dag met Hasebroek, die een paar jaar vroeger aan de Academie gekomen was dan ik, maar tot wiens kennis ik al spoedig in mijne hoedanigheid van Leidenaar en autheur gevoerd was, wandelend, een zoo leelijken vent tegenkwam, die ons groette, dat ik Hasebroek vroeg wien dat gelaat toebehoorde. Op dien morgen hoorde ik voor het eerst van mijn leven den naam van Bakhuizen v.d. Brink met het praedicaat: dien knappen theologant. Daarop hoorde ik als een der sterke toeren, die hem werden toegeschreven, dat hij 's avonds in Aristoteles verdiept, wel eens andere lusten in zich voelende opkomen, uitliep, 's morgens - in welken toestand en wat in die tusschenuren al zoo was voorgevallen kan ieder opmaken - zijne kamer weer opzocht en dan de faculteit had terstond, zonder naar bed te gaan, weder zijne studie te hervatten waar hij ze gelaten had in het nog altijd opengeslagen boek. Weldra verliet hij Leiden, zoo het heette om zijne dissertatie te gaan schrijven. Dit schrijven heeft, zooals we weten, jaren geduurd. Hij werd allengs door de verschijning van de Gids enz. even als ik - doch nous suivons ici-bas des routes différentes - een publiek persoon en toen hij eindelijk in 1841 en 42, meen ik, weder te Leiden kwam en ik in de populariteit zwom, die mijne typen en 't Stud.leven mij gaven, kon het niet anders of we moesten omgang met elkander krijgen. Die omgang was de eerste en was niet druk. Zijne persoonlijkheid trok mij niet zeer aan en mijne goede moeder was heel bang voor zijn invloed op mij, waarvoor evenwel geen gevaar bestond, minder althans dan voor Gerrit de Clercq.Ga naar voetnoot437 Ik herinner mij o.a. een toer naar Den Haag, waarop ik de rol van Alice en v.d. Br. die van Bertram bij dien jeugdigen Robert vervulde.Ga naar voetnoot438 Daarop verdween hij van het Academisch terrein en moest weldra het vaderland ruimen. Na zijne ruzige episode te Leiden zag ik hem nooit terug. En ziedaar! In mijne studenten-werken komt hij geenszins voor. - In mijne betrekking tot hem ziet ge dus u vergist te hebben: ik behoorde tot een jonger geslacht. | |
[pagina 216]
| |
Ik lijd tegenwoordig heel veel aan aangezichtspijn, zenuwtrillingen, die alleen door aanraking worden opgewekt en mij dan als duizend speldeprikkeen, eene soort van acupunctuur, door wang en verhemelte varen, waardoor het spreken en eten niet prettiger wordt. Daarbij is het weêr tergend. Adieu. Het spijt mij, dat mijne mededeeling niet belangrijker kon zijn.
T.T. J. Kneppelhout |
|