De studietijd van R.C. Bakhuizen van den Brink door brieven toegelicht
(1969)–R.C. Bakhuizen van den Brink– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
G.E. Voorhelm Schneevoogt aan E.J. Potgieter
| |
Amsterdam 7.11.68Amicissime! Ik dank U voor Uw briefje én omdat het mij altijd zoo aangenaam is zoo'n levensteeken van U te ontvangen al kosten de hieroglyphen mij ook eenigen tijd voor de ontcijfering, én omdat ik waarlijk door de drukte van het verhuizen mijne belofte schier geheel vergeten had. Nu ik er mij intusschen toe zet om Bakkes zijn studentenleven te recapituleeren en wat mijn niet al te trouw geheugen mij daarvan teruggeeft, op het papier te brengen zie ik dat de taak minder gemakkelijk is, dan zij zich zoo oppervlakkig liet aanzien en bemerk ik tevens dat de bouwstoffen, die ik U uit dien tijd kan aanbrengen, slechts luttel zijn. Als ik aan het studentenleven van Bakkes terug denk, dan is de alles overheerschende indruk, dien ik daarvan overgehouden heb, die van ongebondenheid van regelloosheid en gemis aan orde. Zijn verblijf te Leiden werd telkens door langgerekte bezoeken te Amsterdam afgebroken; en, al vertoefde hij ook in Leiden, dan kreeg men hem toch soms dagen achtereen niet te zien, nu eens doordien hij een werkmousson had en voortdurend op zijn kamer zat, dan eens doordien hij langeren tijd door de verlokkingen van Venus en Bacchus (twee voor hem oppermagtige Goden!) absent gehouden werd. Diezelfde regelloosheid heerschte in al zijn doen en laten, in zijn opstaan en | |
[pagina 206]
| |
zijn naar bed gaan, in zijn eten en drinken (nu eens dagen lang bijna niets, dan weer dagen lang veel) in zijn omgang met zijn medestudenten, in alles. Nu eens - wat dit laatste betreft - ging hij eenigen tijd om met hen, die den naam van knap en geleerd hadden, en ijverig werkten, verbaasde ze door de vonken van zijn genie, door zijn veelweten, door zijne scherpzinnigheid, werkte zelfs wel eens enkele avonden met hun; - dan weder zagen deze vrienden hem weken lang achtereen in het geheel niet. Nu eens verdiepte hij zich gedurende langeren tijd in Theologische, dan weder in litterarische studien en de vrienden, met welke men Bakkes zag wandelen, gaven doorgaans de phase aan, waarin hij zich tijdelijk bevond, en zoo kon de een en de ander wel eens met verbazing uitroepen: mijn God! hoe komt Bakkes nu weer aan die kennis! want dan was hij minder door de diepzinnige geleerdheid van Themis' jongeren, of van de beoefenaren der theologische wetenschap (?) of van de klassische oudheid aangetrokken dan wel door de overmaat hunner levenslust, die hen tot strenui milites in campis Veneris et Bacchi geslagen had. Bakkes hield veel van alles wat geniaal, colossaal was; van daar dat hij ook niet ongevoelig was voor de colossale extravaganties, waaraan de jongelui zich wel eens aan de Academie overgaven. 'T moge de reactie geweest zijn tegen de te kleingeestige beperking zijner vrijheid, die hem in het ouderlijk huis ten deel gevallen was; 't moge ook al eene uiting van zijne genialiteit geweest zijn; of aan zijne praedilectie voor de schilderstukken uit de reëele school van Jan Steen, Ostade, zelfs Jordaens toegeschreven moeten worden - maar Bakkes hield veel van eene openbaring van kolossale zinnelijkheid. Als hij haar bijwoonde, als hij ervan vertelde kreeg zijn gelaat eene uitdrukking van diabolisch genot. Dezelfde wanorde, die hij in zijn dagelijksch leven aan den dag legde, openbaarde zich ook in zijne kamers en zijn huis. Op een lange tafel die op schragen langs de muur gezet was, lagen allerlei boeken van allerlei inhoud en strekking, in allerlei talen geschreven, tot allerlei vakken behoorende in de bontste wanorde door elkander, geparsemeerd hier en daar met een vuil boordje of een das, met een bord met gerookten zalm en een half broodje, met een flesch Gruau la Rose, half geledigd en toch zonder kurk. Bijna evenveel boeken, als er op zijne tafel lagen, werden ook op den grond gevonden. Niet minder werden er op de stoelen gestapeld, zoodat ook meestal elke bezoeker in de noodzakelijkheid verkeerde den voor hem bestemden stoel van de boeken te ontdoen, die daarna weer in vrede op den grond bleven liggen. Zooals hij zich vroeger en later altijd ten opzigte van zijne kleeding vertoond heeft, zoo was hij ook aan de Academie een der slordigste en vuilste studenten. Het eigenaardige van zijn costuum sprong nog meer in het oog, doordien hij de phantasie had een groote, fluweelen, zwarte baret te dragen. Doch, als ik van deze uiterlijkheden abstraheer en eene andere zijde van zijnen omgang met de andere studenten opzoek, dan komt mij het eerst voor de aandacht zijne énorme belezenheid, zijne groote genialiteit, zijne veelomvattende kennis, waardoor hij zoowel in het gezelschap met de Belletristen, als in dat van de Theologen, als in dat van de Litteratoren, steeds facile omnium princeps was. Zelden | |
[pagina 207]
| |
toch werd in deze kringen eenig onderwerp ter sprake gebragt of Bakkes wist er meer van dan de overigen, en wist hij er ook al tot dusverre niets van, terstond werd het door hem van de geniaalste zijde opgevat en had hij er een oordeel over, dat zooal niet perfect juist, dan toch wezenlijk geniaal was. Daar bij kwam hem zijne stupenden memorie zeer te pas, waardoor hij voor zijne opvatting bij de Litteratoren nu eens eene reeks van citaten uit de classici, en bij de Belletristen dan eens eene serie van aanhalingen en verzen uit de werken der dichters in de meest bekende talen wist te pas te brengen en de Theologanten vaak door zijn Bijbelkennis, door zijne scherpzinnige exegese of door zijne philosophische opvatting verbaasde. - De gemakkelijkheid, waarmede hij werkte, het vertrouwen op de tegenwoordigheid van zijn geest, op de getrouwheid van zijn memorie, en op zijn vaste kennis waren ongeloofelijk en karakteriseerden tevens zijne ligtzinnigheid. Zoo was hij dagen lang vóór dat hij zijne proefpreek moest houden, aan de rol geweest; had die preek in weinige uren misschien ter neder geschreven, zonder er zich ooit ernstig op voorbereid te hebben en toch wist hij dat hij de kritiek van een van Hengel zou moeten doorstaan, van wien hij, dit was hem eveneens bekend, geene indulgentie te wachten had. Den afloop van zijn voorstel herinner ik mij niet regt meer. Een tweede soortgelijke historie had plaats, toen hij zijn Candidaats of Doctoraal examen moest doen. Het uur was daarvoor bepaald. Bakkes had den vorigen avond op eene soirée musicale of bij vrienden vrolijk doorgebragt. 'S morgens ten 11 ure, toen het examen ten 1 ure moest plaats hebben, valt hem in dat hij geen zwarten rok heeft. Hij loopt dus uit naar een zijner vrienden, vraagt diens rok ter leen, en ofschoon deze hem te naauw in den rug en te kort van mouwen was, trekt hij hem aan en gaat er mede naar het Examen, alwaar hij uitwendig met zijn teruggetrokken schouders en benaauwde houding een zoo gek figuur maakte dat Bake zijn lagch niet kon verbergen, maar waar hij tevens door zijn gevatheid en kennis den Professoren bewondering en ontzag inboezemde. Onvergetelijk zal mij de kennismaking met Bakkes zijn. Zij had op de navolgende wijze plaats. Op zekeren avond zat ik met een Medicus en een Theologant aan een tafeltje op de Societeit, alwaar een zoogenaamde soirée musicale gegeven werd. Tegen half-twaalf ure (jam rumor in casa erat) krijg ik van achteren een slag op mijn schouder en zie omkeerende, een groot gezigt met glinsterende pikzwarte oogen en grooten mond, een snuifneus enzv en boven op dat groote gezigt een groot zwart fluweelen baret, dat zoo schuins op het hoofd stond dat het den indruk, dat de drager daarvan eenigszins boven zijn thee was, nog meer versterkte. De slag op mijn schouder werd gevolgd door een schor wijngeluid, waarmede mij gezegd werd, zoo, ik hoor jij houdt zoo veel van Faust, willen wij hem eens zamen lezen, je hoeft niet bang te zijn dat ik je Mephisto zal wezen. He! wallie!Ga naar voetnoot425 - | |
[pagina 208]
| |
Terstond draaide ik mij om naar mijn medischen vriend en zei: Es hat mir in meinem Leben
So nichts einen Stich in's Herz gegeben
Als des Menschen widrig Gesicht.
Ich halt ihn für einen Schelm dazu
Gott verzeih mir's, wenn ich ihm Unrecht thu.
Terstond antwoordde hij mij daarop: Es musz auch solche Käuze gebenGa naar voetnoot426
en - de vriendschap was gesloten. Tot laat in den nacht bleven wij bij elkander en ik had de Eer's morgens vroeg mijn Mephisto naar zijn kamer te mogen helpen brengen. Ik was toen jong student. - Toen de Faustprikkel tusschen ons uitgewerkt was, hetgeen na eenige dagen alweer het geval was, zag ik Bakkes in langen tijd niet meer. Die ontmoeting was karakteristiek én voor het studentenleven én voor Bakkes. Want de Brutaliteit mijnerzijds was groot, maar werd om de aardigheid van het à propos niet alleen vergeven, maar zelfs toegejuicht. - Boven vergat ik nog op te merken 1o dat Bakkes voor de kennis van Cobet in 't Grieksch een onbepaald respect had en gaarne erkende voor hem de vlag te moeten strijken; maar - curieus genoeg! - hem daarom ook nog al vermeed, zoodat zij betrekkelijk zelden met elkander in aanraking kwamen, 2o dat hij, in weerwil van al zijne veelzijdigheid, toch steeds ten eene male vreemdeling bleef op het gebied der natuurkunde, en een soort van afkeer had van de geneeskunde (zelfs physiologie enz) en zich daaromtrent met de meest naive ligtgeloovigheid allerlei sprookjes en mysterieuse zaken op de mouw liet spelden.
Ziehier, beste Potgieter! het een en ander wat mij omtrent Bakkes, als student te Leiden, voor den geest kwam. Nu ik het, zoo currente calamo, geschrevene overlees, durf ik het bijna niet onder Uwe oogen te brengen. Gedeeltelijk wantrouw ik de getrouwheid mijner memorie, gedeeltelijk vind ik het opgeteekende te onbeduidend; gedeeltelijk vrees ik dat het te veel te kort doet aan de moraal: de mortuis nil nisi bene. Die moraal is beter dan het nil nisi vere, want ik kan mij bedriegen, aangezien het reeds zoolang geleden is, dat ik dat alles meen gehoord, gezien en beleefd te hebben. Een afgestorvene is een afwezige vriend en dan denk ik altijd aan het Horatiaansche: absentem qui rodit amicum
Qui non defendit alio
culpante, hunc tu Romane
Caveto, hic niger est.Ga naar voetnoot427
De scansie van het vers is anders, dan ik ternederschreef, maar de zin en strekking blijven daarvan dezelfde. | |
[pagina 209]
| |
Hoezeer ik ook vaak tegen Bakkes gefulmineerd moge hebben, hoe onaangenaam ik soms door zijn Cynisme aangedaan werd, toch had hij teveel edels te veel geniaals, toch kan ik zijne fouten te goed begrijpen en dus tot zekere hoogte excuseren, dan dat ik hem gaarne in het graf onregt zou willen aandoen. En nog meer zou ik vreezen er iets toe bijgedragen te hebben, dat een ander dat Gij hem onregt deedt. Ik ben dus bereid wat ik van hem geschreven heb, eerst nog eens aan het oordeel van een paar zijner tijdgenooten te onderwerpen. Vinden zij mijne herinneringen juist, dan moogt gij er gebruik van maken. Of anders in elk geval laat ik aan Uwe prudentie en aan Uwe pieteit voor Bakkes over, wat Gij ervan wilt overnemen en wat Gij ervan wilt verwerpen. In elk geval wil ik er heel gaarne nog eerst eens met U over spreken. - Zeg mij maar wanneer het U convenieert. Intusschen blijf ik als altijd, van harte, met vriendelijke groeten van ons beiden aan Uwe Zuster,
Uw zeer toegenegen G.E.V.S. |
|