De studietijd van R.C. Bakhuizen van den Brink door brieven toegelicht
(1969)–R.C. Bakhuizen van den Brink– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
[Poststempel: Amsterdam, 22 [maart 1838]] Ga naar voetnoot355Eindelijk, waarde Vriend, een brief, die ik niet met de gewoone verontschuldiging of met terugslagen op den uwen beginnen zal, maar met het oude S.V.B.E.E.V.Ga naar voetnoot356 Voor het overige zal het u evenzeer als mij spijten, dat de strenge winter zoo lang zijne naweën doet gevoelen. Anders zou het saizoen reeds daar zijn, waarin wij in onze kalverentijd, d.i. ettelijke jaren geleden verliefd zouden zijn geworden. Maar in allen gevalle zoudt gij vroeger een brief gehad hebben en ik luchtiger vrolijker levendiger, ik mag bijna zeggen werkzamer geweest zijn, indien het der lente behaagd had, zich aan hare oude statuten te houden. Ik moet voor alle dingen op eene zaak terugkomen, waarvan wij vroeger spraken. Cees Boon is hier te Amsterdam geweest: lang duurde het eer Zijne Genade tot zijn onderdanigen dienaar kwam: en de onderdanige dienaar was wederkeerig te zeer van de in zwang zijnde principes van vrijheid en gelijkheid doortrokken om ter audientie te verschijnen. - Maar ik stap van dien toon af. Kort en goed Boon heeft mij een bezoek gebragt, en alles was als van ouds. Hoe gaarne zou ik zijn verplaatsing wenschen: maar hoezeer heb ik tevens zijn geduld bewonderd met die Kockenger menigte. Hij zal daar een nuttige al is het minder aangenaame les ontvangen hebben. Thans is er, naar ik hoor, van hem sprake te Sassenheim.Ga naar voetnoot357 En zoodanig een uitslag zou hem zeker hoogst aangenaam zijn. - Grooter ongeluk nog dan de tegenstand en lastigheid zijner gemeente, reken ik het voor hem dat hij van letterkundig en wetenschappelijk verkeer zoo zeer buitengesloten is: terwijl het mij voorkomt dat de fermiteit waarmede hij geweigerd heeft zich in zijne meeningen en gevoelens naar de andere partij te schikken, hem wat al te zeer binnen den kring zijner eigene overtuiging heeft opgesloten. Althans hij is zoo Groningsch als immer. Nu heb ik veel met de Groninger denkwijze op, en het tijdschrift Waarheid in Liefde lees ik doorgaans met genoegen:Ga naar voetnoot358 maar van oppervlakkigheid zou ik die Heeren niet geheel durven vrijpleiten; en nimmer vergeef ik het hun dat zij zich zelve zoo verkocht hebben onder de dienstbaarheid van Prof. van Heusde.Ga naar voetnoot359 Voor Boon zou het derhalve uitmuntend zijn indien hem te Sassenheim de Leidsche lucht eens toewoei. | |
[pagina 174]
| |
In uw voorlaatsten brief hebt gij omtrent een schat van zaken mijne meening gevraagd. Een echter daarvan heeft mij bijzonder geinteresseerd, en het deed mij te meer genoegen dat ik er u naar hoorde vragen, omdat ik er over het geheel zoo weinig van verneem. Het is het heerlijke boekje van Prof. Geel. Wel mag ik het heerlijk noemen: want toen ik in de maand February laatstleden, ten gevolge van herhaalde koorts vrij lam en lusteloos was, heeft het mijne uuren alleraangenaamst en nuttigst gekort. Gij weet, of gij weet misschien niet, dat ik altoos met Geel plagt te dweepen; dat zijne persoonlijkheid, mij evenzeer aantrok, als de diepe kunde, die ik in hem hoogschatte. Maar zijn Onderzoek en Fantasie heeft alles overtroffen wat nog van hem gezien en gehoord. De verhandeling iets Opgewondens over het Eenvoudige had ik reeds van hem gehoord ik durf niet zeggen, begrepen. Want zij werd toen voorgedragen in de Leidsche Maatschappij, en ik was dus niet in staat hare eigentlijke strekking in verband met de overigen te apprecieren.Ga naar voetnoot360 Intusschen beklaag ik het lot van het boek: men hoort er weinig van spreken, en toch was het er op ingerigt om sensatie te maken. Ten minste ik voor mij vind hier de eenig mogelijke oplossing voor den strijd tusschen romantiek en Classiek. Het boek predikt als het ware het Protestantisme in de kunst. De beschaving, de ontwikkeling des menschdoms is in eene voortgaande rigting. Die rigting moet ook de fantasie volgen: de fantasie [in] de kunst der Grieken stond in verhouding met hunne intellectueele ontwikkeling: ook de onze moet daarmede in verband staan of in verband gebragt worden: in dien zin staat van de voortgang van het onderzoek geen gevaar voor de kunst te vrezen. Men moet geen blijvende norma van goeden smaak, allerminst aesthetische handboeken hebben: goede smaak heeft evenzeer hare geschiedenis, als de geheele menschelijke geest: en eene openbaring van het schoone, bestaat er niet zoo als van het heilige en ware. Ziedaar wat mijns inziens de grondtoon van het boek is, die zich reeds in de ouverture of voorrede hooren laat. Scherp misschien wat al te scherp is de uitval tegen Beets en bovendien geloof ik zal zij onvruchtbaar zijn: want de ander gevoelt zich zelf te zeer om het hoofd te willen of te kunnen buigen: maar alleraardigst is het gevaarlijke en dwaze van die Poezij van het jaar i zoo als Geel zegt ontwikkeld, alleraardigst aangewezen, dat de voortgang der beschaving nieuwe oogpunten voor de kunst noodzakelijk maakt. - Het boek is revolutionnair in de kunst, herhaal ik, na al de stellingen nog eens doorgeloopen te hebben: maar zeker bevat [het] veel waars en belangrijks, en nog veel meer dat stof van nadenken geeft, dat, hoe het ook ga, allervruchtbaarst worden moet. En omtrent den stijl zult gij het zeker met mij eens zijn, [dat deze] vol geestigheid vol oorspronkelijkheid is. Nu hebt gij mij nog een menigte prijsvragen opgegeven b.v. den aartsbisschop | |
[pagina 175]
| |
Jacob Geel (1789-1862)
Titelblad
Zie p. 174 | |
[pagina 176]
| |
van Keulen.Ga naar voetnoot361 Lieve vriend, die zaak verveelt mij. Hier in de Kalverstraat hangt het portrait van Zijne Hoogwaardigheid. Als gij dat ziet, dan staat er duidelijk op te lezen dat hij te dom is om een schurk te zijn: en dat zoo schurken hem van den weg helpen hij ter goeder trouw dwaalt. Over mijne landgenooten heb ik zelden zoo vele slechte ondervindingen gemaakt als tegenwoordig. Ik had ze altoos sedert mijn schooltijd voor vrijheidlievend gehouden, maar sedert 1830 zijn zij uit pure haat tegen de Belgen zoo serviel geworden, als de onderdanigste lijfeigene in Rusland. Ik had ze altoos voor verdraagzaam gehouden, maar uit pure haat tegen de pastoors houden zij tegenwoordig alle Roomschen voor Jezuiten en kwalijkgezinden: en het is een blijk van goeden burgerzin om onze oudere broeders naar alle duivels te wenschen. Een boekje van Robidé v.d. Aa Oproer en priesterdwang getiteld lokt mij deze Philippica uit den pen.Ga naar voetnoot362 Ik ken vele Roomschen: daarvan hebben eenige zeer weinig met het Catholicisme op: anderen ijveren er zeer voor, maar die dwalen ter goede trouw, al zouden zij u ook uit overtuiging verbranden. Jezuiten die beter weten, maar het kwaad willen, zoo als men ze tegenwoordig beschrijft, heb ik nooit gezien en op dit punt moet ik zien om te gelooven. Liever dus dan alle de beschuldigingen van Mijnheer den Minister SteinGa naar voetnoot363 of de wederbeschuldigingen van Signore LambruschinoGa naar voetnoot364 te gelooven beklaag ik mij over de omstandigheid die menschen en burgers tegen elkander in het harnas jagen. - Voor het overige geloof ik dat van het Catholicisme niets te vreezen is. Al schijnt het zich extensief hier of daar uit te breiden, geloof ik dat het echter inwendig ontzenuwd en krachteloos is. Berekent tegen de schrale aanwinsten der Kerk, eens de verliezen die zij in Frankrijk geleden heeft, en nog steeds lijdt. Doch nu vervolg en slot hierna. Kwamen wij nog op een nieuw chapitre, dan zou het papier te klein zijn. Het verwondert mij, dat gij mij niets over Guy de Vlaming bij de terugzending geschreven hebt.Ga naar voetnoot365 Nieuws is hier voorts niet. Groet uwe familie opregtelijk van mij en schrijf mij, of gij nu voldaan zijt over
T.T. Van den Brink |
|