De studietijd van R.C. Bakhuizen van den Brink door brieven toegelicht
(1969)–R.C. Bakhuizen van den Brink– Auteursrechtelijk beschermdAmsterdam 14 July. 1837.Amicissime! Ik vat eindelijk de pen op om u door deze te bewijzen, dat hoe slordig ik ook in het voldoen mijner correspondentie-schulden moge wezen, ik echter dezelve nimmer geheel amortiseer. - Uwe letteren verraste mij aangenaam juist op een tijd dat Nieuwenhuis zich ten mijnent bevond en kort nadat hij mij verhaald had, hoezeer hij met uwe intreepreek bij de Cuilemburgsche gemeente was ingeno- | |
[pagina 156]
| |
men.Ga naar voetnoot303 De gelukkige omina waaronder uw dienstwerk begon hebben zich sedert, hoop ik, bevestigd. Nieuwenhuis verhaalde mij ook dat hij in den omtrek van uwe Collegen veel goeds vernomen had: en dat zij voor een goed deel hunnen kwaden naam aan de achterlijkheid der gemeente te danken hadden. - Doch ik schrijf aan een Predikant van Cuilemburg en die is officii causa verpligt zijne gemeente à tort et à travers te verdedigen waarvan ik deze week bij de afgevaardigden tot Nut van het algemeen de sprekende bewijzen gezien heb. Ik schrijf eindelijk aan mijn vriend Millies die mij vaak geergerd heeft door het releveeren der goede zijde van het ignobele vulgus en wiens gesprek over Jan Bart (niet den Zeerover maar den Monnikendammer ouderling) ik mij nog herinner. Proficiat! Wat uwe belangstellende vragen omtrent mij betreft: gezond ben ik, en vrolijk naar de omstandigheden Excepto quod non simul es - caetera laetusGa naar voetnoot304 Ik zou echter durven beweeren dat er op het oogenblik vrolijker lieden in ons Vaderland zijn b.v. dat heirleger van Ridders, die onze Geeerbiedigde Koning in den voorleden week gecreeerd heeft.Ga naar voetnoot305 - En ik zal zeker weer vrolijker worden als ik toekomende week met onzen vrolijken PolGa naar voetnoot306 weder aan het vrolijke Sanskriet beginnen zal. Het wordt tijd want ik zou bijna de letters vergeten. Gij zijt hoop ik gelukkiger geweest en hebt reeds een aanvang met uwe kolossale plannen van Oostersche studie gemaakt. Maar zeg mij eens in gemoede zal uwe MatsyopakyanamGa naar voetnoot307 niet het eerste Sanskrietsche boek zijn, dat ooit binnen de wallen van het grijze Cuilemburg heeft gehuisd. Ware ik in uwe plaats ik liet voor ik [mij] aan de diepe studie begaf ten voordeele der armen uwe verzameling van Sanskriet, Singaleesch, Sineesch enz enz eenige dagen ter beschouwing van het verbaasde publiek. Ik vrees dat gij uit mijn toon bemerken zult, dat ik in den laatsten tijd mij bezig heb gehouden met de taal, wier studie hare moeite niet beloont, die nu eenmaal genoeg nageplozen is, en waarin niet veel nieuws zich opdoet, tenzij men de hulp der taalphilosophie inroepe, met het Grieksch - en dat is ook zoo. En echter iets dat wij nog niet zeker wisten heeft mij die studie opgeleverd namelijk een zeker en evident bewijs dat ἐνστᾶσα ἥμερα de aangebroken en niet ophanden zijnden | |
[pagina 157]
| |
dag beteekent. Ik meen dat gij verzocht hebt mij de plaatsen op te geven als zij mij voor de voeten liepen en gaarne voldoe ik aan dit verzoek. De plaats is bij PorphyriusGa naar voetnoot308 de abstinentia ab esu carnium Lib II. S. 54. p. 197 ed. de Rhoer.Ga naar voetnoot309 ἐϑύετο γὰρ καὶ ἐν ῾Ρόδῳ μηνὶ Μεταγειτνιῶνι ἕκτῃ ἱσταμένου, ἄνϑρωπος τῷ Κρόνῳ. ὅ δὴ ἐπιπολὺ κρατῆσαν ἔϑος, μετεβλήϑη. ἕνα γὰρ τῶν ἐπὶ ϑανάτῳ δημοσίᾳ κατακριϑέντων μέχρι μεν τῶν Κρονίων συνεῖχον· (in vinculis habebant) ἐνστάσης δὲ τῆς ἑορτῆς προαγαγόντες τὸν ἄνϑρωπον ἔξῳ πυλῶν ἄντικρυς τοῦ ᾿Αριστοβούλης (Diana Aristobula) ἕδους, οἴνῳ ποτίσαντες, ἔσφαττον De Rhoer geeft op ἐνστάσης δὲ τῆς ἑορτῆς de volgende noot: ‘Nota morem, ut, cum festus instaret diet, reos supplicio adficerent, nam in ipso festo non licebat. Hinc Socrates ap. Platonem in Phaedon. p 46. D. ἡ τοὔ ϑεοὔ ἑορτὴ διεκώλυε με ἀποϑνήσκειν. Inde inlustrari potest historia Evangelii Matthaei XXVII, nota etiam ἔξω πυλῶν poenam fuisse inflictam, qui mos olim fuit frequentissimus Als ik het wel heb heeft Prof. de Rhoer hier den bal misgeslagen. De plaats van Plato die in Phaedone p. 61.a volgens onze wijze van aanhalen staat heeft alleen betrekking op de Delische feesten, en Mr. de Rhoer had dat behooren te weten uit hetgeen vroeger in dezelfde Phaedo p. 58.b. staat. ᾿Επειδὰν οὖν ἄρξωνται τῆς ϑεωρίας, νόμος ἐστὶν αῦτοῖς ἐν τῷ χρόνῳ τούτῳ καϑαρεύειν τῆν πόλιν καὶ δημοσίᾳ μηδένα άποκτιννύναι, πρὶν ἄν εἰς Δῆλόν τε ἀϕίκηται τὸ πλοῖον καὶ πἀλιν δεῦρο· Maar het is duidelijk dat dit een extraatje voor Apollo was, τοῦ ἁγνοῦ ϑεοῦ bij uitnemendheid, die zoo een innigen afkeer van alle morsboelen had dat er geen kraamvrouw of stervende binnen het heilige Delos mogt blijven. Maar voor het overige weet ik niet dat het bij de Grieken onbepaald verboden was iemand op een feest te dooden. Althans kwam het bij de Cronia op Rhodus niet te pas, waar het menschenoffer volgens het verhaal van Porphyrius eene der plechtigheden van het feest uitmaakte. Zoozeker dus als μέχρι τῶν Κρονίων is tot op den tijd dat de Cronia begonnen even zeker is ἐνστάσης δὲ τῆς ἑορτῆς toen nu het feest begonnen was - Het is de evidentste plaats die wij tot dusverre aantroffen. Ik vrees dat deze uitlegging uwe vroegere zal in de war brengen: doch ik zelf verkeerde tot dusverre in een andere meening en Mijnheer de Rhoer schijnt het ook gedaan te hebben. Maar ik ben te opregt om zoo als hij door impertinente leugens mijn gevoelen te defendeeren. Hij mag daarom in uwe Dissertatie wel in het voorbijgaan eene veeg hebben. Muller heeft mij voor eenige weeken eene kleine brochure over het Paaschfeest van een bekend auteur (ik ben zijn naam | |
[pagina 158]
| |
echter op het oogenblik vergeten) gezonden en ik [heb] hem geraden het u ter bezigtiging te doen geworden. Welligt weet gij reeds wat er in staat. - Letterkundig nieuws weet ik voor het overige niet. - Prof. PareauGa naar voetnoot310 heeft in het laatste nommer van Waarheid in Liefde bij een overzigt van de godgeleerde Literatuur in ons land in de laatste jaren mij de eer aangedaan mijne recensie van R. te citeeren.Ga naar voetnoot311 Hij was het in de zaak er mede eens. - Apropos ik ben vergiftig nijdig dat gij mij de beide nommers van Waarheid in Liefde hebt teruggezonden. Gij begrijpt waarom! Viehoff heb ik nog even voor zijn vertrek gesproken.Ga naar voetnoot312 Hij was hoogst ingenomen met zijn beroep en scheen in Monnickendam regt veel zin te hebben. Ik hoop dat het hem nog evenzeer moge medevallen als Cuilemburg U. Ten minste ik verwacht eerlang uit een naderen brief te vernemen dat gij gezond en tevreden zijt. Na groete aan uwe Mama blijve ik als altoos
t.t. Van den Brink |
|