De studietijd van R.C. Bakhuizen van den Brink door brieven toegelicht
(1969)–R.C. Bakhuizen van den Brink– Auteursrechtelijk beschermd[Ontvangen 20 Dec. 1836, Amst] Ga naar voetnoot297Amicissime! Gisteren op straat ontmoette ik uw vader en ZED kan getuigen dat ik aan- | |
[pagina 154]
| |
stonds van de gelegenheid gebruik maakte om hem te verzoeken een brief voor u mede te willen nemen. Zoo gretig wachtte ik naar eene aanleiding die mij noopte de pen op het papier te zetten. Met genoegen vernam ik van uwen vader ul. welstand: met genoegen dat de hevige orkaan aan uwe fabriek weinig schade had aangebragt.Ga naar voetnoot298 Inderdaad vernam men hier met zorg de treurige berigten uit de onderscheidene provincies en ieder herinnerde zich met zekeren angst zijne vrienden en betrekkingen buiten de stad. Want ons Amsterdam had rijkelijk in het noodweer zijn deel gehad en even uitgegaan zijnde kwam ik zelf omstreeks drie uren onder het waaijen van pannen, na een schoorsteen en een boom te hebben zien vallen te huis. Ons woonhuis heeft niets geleden, een paar huizen echter die het eigendom mijns vaders waren hebben door het verlies van schoorsteen en van dak het hare tot de groote avarijlijst bij[ge] dragen. Maar Non est meum, si mugiat Africis en zeker heeft een student op zijn kamer zich dat alles minder aantetrekken, dan een koopman op zijn kantoor. Mijn goede Homerus ligt nog voor mij als of het op den 29sten November niet hard gewaaid had. Nog altoos, vriend, ben ik aan mijne literarische Dissertatie.Ga naar voetnoot300 Verbeeld u echter niet dat dezelve dien ten gevolge schrikkelijk lang worden zal. Hoe langer, hoe meer begin ik in te zien, dat het eene verdienste is, kort te zijn, maar dat het geschiktelijk bekorten dikwijls meer tijd kost dan het op de pof voortschrijven. Buitendien heeft de literatuurstudie voor mij iets buitengemeen aantrekkelijks en hoeveel achting ik voor de Theologie heb, noode ga ik van de eene tot de andere over. En toch wanneer eens de Literarische dissertatie afgewerkt [is] weet ik niet hoe spoedig het mij te wachten staat, dat ik van de gezette studie der Ouden voor altijd afscheid moet nemen. De Theologie geeft ja heerlijke resultaten, maar in hare fijnste nuances, in hare diepzinnigste onderzoekingen blijft zij meestal onbevredigend. De bijbelstudie is alleraangenaamst (behalve dat de literator zich dikwijls kruist en zegent om het slechte Grieksch) maar gedurig hernieuwt zich de overtuiging, dat eenvoudige godsdienstzin ten minste het belangrijkste van het groote boek zonder onzen omhaal van geleerdheid verstaan kan. - Van dien kant is het zeker dat de oude letteren meer de moeite beloonen, die men aan haar besteedt. | |
[pagina 155]
| |
Voor ongeveer drie weeken sprak ik Boon. Hij beklaagde zich nog steeds zeer over een groot gedeelte zijner gemeente en verhaalde mij dan ook staaltjes van die zich noemende uitverkorenen waar uit bleek dat zij zich niet ontzien zich van iedere liefdepligt jegens de in hun oog verworpenen te ontslaan. Hoe hartelijk wenschte ik dat het hem mogt gelukken ergens elders eene standplaats te vinden. Bij al de onaangenaamheden is echter zijne gemeente hem bovendien drok genoeg. Altans hij geeft er zich zoovele moeite dat er voor bepaalde studie weinig tijd voor hem overblijft. Anders hoort men hier te A. weinig van de afgescheidenen. Zij schijnen ditzelve te begrijpen en geven, geloof ik, daarom een tijdschrift uit getiteld de Reformatie dat een fraai curieus stuk is.Ga naar voetnoot301 Sprak J. Tideman tijdens hij bij u was ook over zijn zwager Maurits v Hall?Ga naar voetnoot302 Het gerucht liep dat deze bij de afgescheidenen predikant zou worden. Verder valt mij voor het oogenblik niets nieuws in om u te melden. Mijne reisplannen loopen mij tegen. Eerst verhinderde mij ongesteldheid om gelijk ik wenschte bij u te komen. Later was ik te M verzocht in het begin van December. Daar kwam de orkaan en woei mijner Mama zooveel ongerustheid in het hart, dat zij mij toch verzocht niet uit de stad [te] gaan voor en aleer het weder ten volle bedaard was. Na hartelijke groete aan u en de uwen en in afwachting [van] eenig[e] regels van u blijve ik
T.T. V.D. Brink |
|