De studietijd van R.C. Bakhuizen van den Brink door brieven toegelicht
(1969)–R.C. Bakhuizen van den Brink– Auteursrechtelijk beschermd[Poststempel: Amsterdam, 10 Mrt. [1836]] Ga naar voetnoot272Amicissime! Het boek, dat ik onder handen heb maakt van zelf eene geschikte Pauze, en de avond is te verre verloopen om mij met [lees: om met] iets nieuws aan te vangen. De oogenblikken die mij overschieten wil ik besteden om de schuld waarin ik bij u ten opzigte onzer correspondentie sta te voldoen. Ik werd daaraan herhaaldelijk eerst door de ontmoeting van uwen geachten Vader te A, vervolgens door twee proeven van Godsdienstige verlichting in de XIX Eeuw herinnerd. De laatste dier beide was in zoo verre erger dan de eerste dat het zuchten en zwoegen kostte door de onaangename en dorre stijl heen te arbeiden, en dan nog voor die moeite niet beloond te worden door iets dat regt schreeuwend tegenviel. Ik had opregt gesproken zooveel van Ds. R. (wiens dichterlijke talenten ik ook onlangs uit den Boekzaal had leeren kennen)Ga naar voetnoot273 van u gehoord, dat ik nog iets ergers verwacht had, dan die betuigingen zijner formuliere regtzinnigheid. Zeker is het dat de man ‘die alle levensberigten van zich, op de gewoone wijze, verbood’ wel een ongewoonen lofredenaar gevonden heeft.Ga naar voetnoot274 Het is den man aantezien dat dit werk hem slecht van de hand gaat. | |
[pagina 147]
| |
Eilieve waartoe moet de uitgave van dit stuk dienen. Om zijn overledenen Ambtgenoot aan die wereldsgezinde menigte aantebevelen, die zoo weinig met de sterren op heeft, dat zij om de komeet heeft gelagchen of om jeugdige ijveraars voor de instortende muren van Sion aan te moedigen met de verwachting, dat al blijven zij ook dertig jaar op Aarlanderveen geconsigneerd, zij echter na hunnen dood zulk een lofredenaar vinden kunnen. - De brief van den Zwijndregter is curieuser om dien doorgaanden onzin kan men ten minste lagchen.Ga naar voetnoot275 Wat zeggen de uwen van onzen Herderlijken Brief?Ga naar voetnoot276 Mij is dezelve een bewijs van den Christelijke liberalen geest van derzelver opstellers, schoon het de vraag blijft of juist alle onderteekenaars denzelven in den liberalen zin onderteekend hebben en of ten dien opzigte niet dezelfde mentalis reservatio bij sommigen bestaan heeft als in de quatenus of quia quaestie der formulieren.Ga naar voetnoot277 Dr. vdFeen is terstond met een boekje tegen de brief op de proppen gekomen.Ga naar voetnoot278 Het was wel te denken dat de man, die den duivel te leep was (Zie Satans list ontdekt) de slinksche gangen van een eenvoudig Amst. Ministerie kon ontmaskeren. Het boekje is allercurieust. De nieuwe leer is volgens hem gelijk aan het gazlicht dat in den afgrond gestookt, door uitwendig sierlijke maar van binnen stinkend zwarte buizen, de dampkring en vervolgens de zielen verpest; en niet alleen zoo als vroeger in Comedies of hoerhuizen, maar nu reeds in de kerken (NZ kapel b.v.) doordringt. - Vervolgens denkt hij eene bijdrage te leveren tot het Aanstaand Muzijkfeest of liever laat het u niet verwonderen wanneer gij hoort dat het volle orchest aldaar overschreeuwd is. - Hij dreigt, namelijk, met de uitverkorenen de ooren zijner zielsvijanden (en dat zal wel half Amsterdam zijn) doof te zingen met het ‘zalige’ versje uit ik weet niet welken Psalm. - Enfin het boekje is zijn Autheur ten vollen waardig. - De aardigste aanmerking, die ik tot nog toe heb hooren maken maar die zeker van satirieke liberalen heb hooren maken [lees: afkomstig is,] is dat het brieven schrijven door de Apostelen geschiedde aan gemeenten waar zij niet waren; maar dat de tegenwoordige predikanten wel hunne herderlijke zielzorg moeten hebben verwaarloosd, wanneer zij even als afwezigen, aan hunne gemeente brieven schrijven. Ten opzigte der kleeding heb ik niets bepaalds te schrijven, zoo lang ik uwe bepaalde vragen niet weet. Ik herhaal nogmaals dat de stof mij voorkomt al te | |
[pagina 148]
| |
rijk te zijn.Ga naar voetnoot279 Bij een oppervlakkig nadenken vertoonen zich al aanstonds drie hoofdzaken in de kleeding. Ten eerste b.v. dient de kleeding tot dekking. Oorsprong. gevoel van schaamte? of ligchamelijke behoefte? Als zoodanig verschilt de kleeding 1o naar gelang van het klimaat 2o naar gelang van de ligchaams-gesteldheid der menschen: kracht of zwakte, meer of mindere geneigdheid tot bepaalde ziekten, mannen of vrouwen 3o naar gelang van den ouderdom, oud of jong enz. Hier komen de onderscheiden kleedingstoffen uit het dieren of plantenrijk bereid of onbereid voor. Hier komen de artikelen van mannen en vrouwenkleeding, huiskleeding, reiskleeding, enz. enz. Ten tweede dient dezelve tot versiering des ligchaams. Ik zou namelijk niet met sommige meenen, dat de kleeding juist naar de vormen van het menschelijk ligchaam zich moet voegen, maar veeleer hetgeen in ieder menschelijk ligchaam bijzonder fraai is moet doen uitkomen, hetgeen lelijk is bedekken. Hier komt eene aesthethische beschouwing der modes te pas. Versierselen juweelen, goud, vederen, bont enz. enz. - Ten derde dient de kleeding tot uitdrukking van zedelijke hoedanigheden of maatschappelijke betrekking. Onder deze rubriek komt de kenmerkende kleeding van priesters. Rouw en bruiloftsgewaad, kenmerkend volksonderscheid (nationale kleeding), b.v. Galli braccati, Graeci palliati, Romani togati:Ga naar voetnoot280 kenmerkend standsonder-scheid b.v. in de tunica lati of angusticlavia,Ga naar voetnoot281 in de kleeding der kasten der ridders graven en hertogen, boeren en edellieden, eindelijk de militaire uniformen; uitdrukking van zedelijke hoedanigheden b.v. bij de Ouden in de kleeding der slaven, de togae of floridae vestesGa naar voetnoot282 der hoeren, het narrencostuum; toevallige omstandigheden, b.v. het gebruik der ridders om de kleur hunner dame, der Fransche hovelingen in den tijd van Lodewijk XIV om die der favorites te dragen. Deze onderscheidingen worden wederom doorkruist door die andere, welke de ligchaamsdeelen van zelve aan de hand doen. Kleeding van het hoofd, van het lijf, van beenen en voeten. Oordeel of ik te onregt voor eene enkele verhandeling de stof te rijk noeme. Vraag ondertusschen, zooveel mij mogelijk is, zal ik u trachten te antwoorden. VitruviussenGa naar voetnoot283 had MüllerGa naar voetnoot284 op mijne aanvrage niet in voorraad: hij zou er mij echter een voor een geringen prijs bezorgen. | |
[pagina 149]
| |
Eerlang hoop ik eens weder uit de stad te gaan. Om een doopmaal te vieren, gij raadt waar. - Voorts breng ik mijne dagen meestal lezende, want ik behoor niet tot de schrijvend studeerenden door. Nieuws weet ik niets te melden dan hetgeen [gij] uit denzelfden bron als ik putten kunt, namelijk uit de Couranten. Verlangend zie ik intusschen naar brieven van vrienden uit die mijne eenzaamheid alleraangenaamst plegen af te breken. Groet van mij de uwen hartelijk. Heb ik nog iets vergeten? Zoo verre ik weet niet: derhalve sluit ik de brief met een Vale
T.T. v.d. Brink. |
|