De studietijd van R.C. Bakhuizen van den Brink door brieven toegelicht
(1969)–R.C. Bakhuizen van den Brink– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| |
[Poststempel: Amsterdam, 12 Nov. [1835]] Ga naar voetnoot245Amicissime! Een combat de generosité opent zich tusschen ons, waarin ik mij echter bij voorraad overwonnen bekend. Want weinig had ik mij met de hoop gestreeld op mijn schrijven van u reeds zoo spoedig antwoord te komen. Intusschen wil ik u ook thans niet lang laten wachten en u zoo spoedig mij zulks mogelijk den treurigen uitslag der op mij genomen commissie mededeelen. Zelf bezat ik geen catalogus der boekverkooping en zag dus op de verkooping zelve in den catalogus van een en ander dat het door u opgegeven werk eigenlijk een dualis en uit twee nommers bestond. Ware beiden te zamen voor de door u geraamde prijs gekocht [lees: verkocht], dan had ik beide, ander[s] slechts een derzelve gekocht. Maar verre van dien liepen beide tot boven de ƒ17. Zoo grof durfde ik niet gaan. - Het spijt mij dat mijne pogingen om aan uwe wenschen te voldoen niet gelukkiger geslaagd zijn. Verder volgt in uwen brief eene vergelijking tusschen u en den Buikslooter schipper, dat noem ik parva componere magnis.Ga naar voetnoot246 Wanneer de Ouden dit deden voegden zij er ten minste een si licet, si aequum est of dergelijken bij. Doch mijne literarisch-critische verontwaardiging offer ik gaarne aan u op. Eene voortreffelijkheid mist de buikslooter schipper in vergelijking met u: namelijk dat zoo de man al weet, werwaarts ik mij verder dan Buiksloot begeef, zijne belangstelling in mijne persoon echter niet zoo ver gaat, dat hij met profetische gissingen (?) mijn verblijf te M.Ga naar voetnoot247 vervolgt. Wat het zij dat mij naar M. trekt ben ik mijzelven niet bewust, een onverklaarbaar iets drijft mij derwaarts ‘De hand op het hart’ dunkt mij hoor ik u antwoorden; ‘uw vriend laat zich zoo niet misleiden’. Inderdaad, beste Jan, ik geef u vrijheid voor mij te gissen, voor mij te wenschen, wat gij best oordeelt: maar confidenties gaan gemakkelijker van mond tot mond: zij gaan stapvoets met horten en stooten en bij iederen tred, dien zij doen, lees ik op uw gelaat, wat gij er van denkt, bereid om ze terugtehalen of ten minste den verderen voortgang te verbieden wanneer zij uw voorhoofd in rimpels plooijen. Dus over een en ander tot dat ik u coramGa naar voetnoot248 heb. Intusschen terwijl ik verlof geef consequenties, zooveel gij wilt te maken, is dit slechts een gunstige uitzondering ten voordeele van een ouden vriend, zoo als gij, en ben ik zoo bang als de dood, dat anderen zulks insgelijks doen. B.v. | |
[pagina 139]
| |
ik verneem met genoegen uit uwen brief de promotie van v Oorde.Ga naar voetnoot249 Maar daar Hoorn zooveel digter bij M ligt als Bodegrave, daar hij dus in de gelegenheid komt om Nieuwenhuis zelven, Cool,Ga naar voetnoot250 van GilzeGa naar voetnoot251 en anderen zijner en mijner tijdgenooten meermalen te zien zou ik [niet] gaarne willen dat hij zijn geest voor een oogenblik van zooveel wigtiger studien aftrok om dezelve door conjecturen omtrent mijne bedoelingen te vermoeijen. Haec tibi dicta memento.Ga naar voetnoot252 Gij raadt juist wat mijne gewaarwordingen moesten zijn bij het bewerken der nalatenschap van Drost. Eene echter vergeet gij, en dat wel eene die de illusie der overigen vreesselijk bederft. Het is hoe zal ik het noemen? dat men gedwongen is den Auteur in zijne kleedkamer en achter de coulisses te vervolgen. Dit was het dit is het, hetgeen mij vooral blijde doet zijn, nu de taak afgesponnen is. Uit hetgeen van hem in het licht zal verschijnen moge het publiek overigens beoordeelen met hoeveel regt wij in onze voorrede zijn verlies voor de Letterkunde betreurd hebben. Nieuws weet ik voorts weinig te melden. Zoo straks sprak ik Chris Kakebeen. Hij verhaalde mij dat zijn vader vooreerst nog buiten zou blijven ten einde de lucht eener koestal in te ademen. Dit is de laatste stroohalm, waaraan zich de zoo vaak teleurgestelde hoop nog vastklemt. Wanneer ik bij mijzelve overlegge wat ik voor dien eerwaardigen vriend onzer jeugd wenschen zou, weet ik niet te besluiten. Bij 's mans zucht om steeds nuttig te zijn, is de gedwongen werkeloosheid, waartoe zijne slepende krankheid hem doemt erger bijna dan de dood. Mijn minder kalm gestel zou voorzeker eene gemakkelijke prooi voor die uitputtende ziekte zijn. Toen ik Boon sprak gaf hij mij dezelfde gunstige berigten als gij mij omtrent hem mededeelt. Maar met welk eene gemeente, met welke wangevoelens, met welke hardnekkig dwalenden heeft hij te worstelen! Intusschen ieder behaalde overwinning mag hij zich tot eene dubbelde eer rekenen in dezen tijd, waarin de ultraorthodoxie zich zoo vinnig ten strijde toerust. In eene suikerbakkerij hier te A. houdt ScholtenGa naar voetnoot253 iedere Zondag oefeningen doopt kinderen enz enz. De verblinde menigte krijgt tot zijn orakel den toegang door kaartjes waarop staat Gemeente van Christus No. (). Intusschen men schijnt hem te laten begaan. Wijsselijk, zoo ik meen. De spreuk van Vader Willem was: bij mangel van | |
[pagina 140]
| |
wederstoot loopt zich de ketterij aan het eind. Hij wet haar die haar wrijft.Ga naar voetnoot254 Nogmaals mijne groeten aan de uwen en mijne gelukwenschingen aan uwen zwager. Vaarwel en geloof mij steeds
tt v.d. Brink
P.S. Morgen vertrek ik naar M. |
|