De studietijd van R.C. Bakhuizen van den Brink door brieven toegelicht
(1969)–R.C. Bakhuizen van den Brink– Auteursrechtelijk beschermd
Bakhuizen van den Brink aan J. ter Meulen Hzn.
| |
[Poststempel: Amsterdam, 7 Nov. [1835]] Ga naar voetnoot239Amicissime Peccavi! emendaboGa naar voetnoot240 en ik zal uwe commissie trachten te volvoeren!
Hiermede zou ik kunnen volstaan: maar op het gevaar van ongehoorzaam aan uw bevel, van ondankbaar jegens uwe toegefelijkheid te schijnen wil ik voort- | |
[pagina 137]
| |
gaan. Eilieve, prediker der gerechtigheid! Waarom den voor 6 weken begonnen brief onafgeschreven gelaten? waarom niet eer een woordje aan mij gemeld eer de volstrekte noodzakelijkheid drong? - En nu op mij den steen geworpen. Atque haec quidem hactenus. - Eerst moet ik u een verkeerd begrip omtrent het gewigt mijner persoon uit het brein rukken. Van Boon en zoo ik meen van nog iemand heb ik vernomen dat gij op het platte land het gerucht verbreidt dat ik een Dissertatie geschreven heb. Inderdaad nescis, quid serus vesper vehat!Ga naar voetnoot241 Maar indien ik geen stoomschrijver mijn drukker geen stoomdrukker worde is zulks van dit jaar wel onmogelijk. Met dat al ben ik niet werkeloos geweest; maar voor het werk eens anders heeft mijn eigen moeten achterliggen. Het was een pium officium;Ga naar voetnoot242 dat ik aan de nalatenschap van mijnen vriend Drost verschuldigd was. Eenige door hem voor de pers gereedgemaakte stukjes, moesten nagezien en afgewerkt worden. Het oude Hollandsch dat hij nu en dan bezigde moest volgehouden, het costuum bewaard worden. Ook voor den uitgever vorderde dit alles nog eenige studie. Thans echter is het afgeloopen, en ik ben blijde, dat ik weder op mijn volle gemak aan mijne Dissertatie kan gaan zitten. Dat ik reeds lang verlangd had u te zien zult gij gaarne willen gelooven. Naauwelijks kon ik begrijpen dat gij in al den tijd sedert uw laatste bezoek in het geheel ons Amsterdam niet had bezocht. Doch hoe het zij, zoo hokvast was ik niet of ik ware weleens naar u overgevlogen. Ik rekende zulks te doen wanneer ik onzen C. Boon kwam bezoeken.Ga naar voetnoot243 Doch eerst wachtte ik de bevalling zijner vrouw af. Kort na dien tijd sprak ik hem in Amsterdam: ik deelde hem mijn voornemen: doch hij antwoordde dat zijne heerlijkheid er tans reeds zoo uitzag dat men geen voet buiten deur zetten kon. Iam collige mecumGa naar voetnoot244 welk een land dat zijn moest. Mij schiet dus niet over dan met verlangen eens een bezoek van u te gemoet te zien. Zoo als ik gezegd heb uwe commissie zal uitgevoerd: door een ander indien ik voor dien tijd een uitstapje naar Monnickendam ga maken. Ik denk zulks, wanneer gij het niet kwalijk neemt, in den aanstaanden week te doen. Gebeurt dit echter niet, dan zal ik zelf uwe last trachten te volbrengen. Gij kunt verzekerd zijn dat ik het werk niet tegen u zal opjagen. Ik heb voor Mr. van Zijl alle respect maar hij behoort niet tot de auteurs die aan het hoofd mijner Bibliotheek moeten prijken. Ik verzoek mijne groeten aan uwe geachte familie. Schrijf mij spoedig. Anders hoop ik u te voorkomen. Zal het goed zijn zoo ik het gekochte boek bij den Hr. Kotting bezorg? Vale et me cogita
T.T. v.d. Brink |
|