lieve, maak al mijn brieven open, ook die van het Ministerie en schrijf mij maar de korte inhoud; indien er iets over v.d. Linde in de brief van het Ministerie staat, zend hem dan eens aan Van Hengel, die voor mij die belangen zou waarnemen.
Ik zal nu voortgaan met mijn reisberichten. Toen ik u de 15de te Wiesbaden 's morgens schreef, was het zeer slecht weer; wij konden voor het eten slechts de publieke gebouwen gaan zien, het Nerotal, dat vol slijk was, en de bibliotheek, en het slot van de hertog, Wilhelmstrasse, dezelfde straat waarvan de Quatre Saisons de uiterste hoek uitmaakt. Wij dineerden in ons logement, gingen koffie drinken achter de Kurzaal, zagen hen spelen en gingen toen nog de chaussée naar Die Platte op. Die wandeling, met beter weer, leverde heerlijke gezichten op: in de hogere bossen liepen de jonge reetjes bij honderden in het wild; evenwel het was te laat om door te zetten en wij moesten, om vóór de avond thuis te zijn, omkeren op een half uur distantie van de top. Het ging bovendien langzaam, omdat mijn vrienden mankementen aan de voeten of schoenen hadden. Ik was en blijf volmaakt met alles in orde. Wij vernamen van de Post hoe het was met de Schnellwagen om verder te komen. Het bleek, dat er pas donderdag te 12 uur een reed van Frankfurt naar Heidelberg, zodat wij besloten tot die morgen (17de) te Wiesbaden te blijven.
De 16de gingen wij vroeg naar de bron (ik was er een uur vóór de vrienden, die wel eens willen uitslapen), ik kocht weer een glas, dat ik nu deze keer niet heb laten staan, en dronk 5 glazen: er waren om het droevige weer bijna geen dames, maar toch muziek. Daar vonden wij nog een Hollandse heer, Pauls, van Rotterdam. Wij gingen ontbijten een kwartier van Wiesbaden. We wandelden door de tuin van de Kurzaal en verderop langs nieuwe wandelroutes, waar een frisse beek een sterke waterval doet bruisen. Dan komt men op een lieve heuvel, waar de herberg staat. Later ondernamen wij, met voortreffelijk weer, de tocht naar Die Platte. Hamaker op een ezel om zijn