Keulen, 12 juni 1830, 's avonds half elf
Lieve, beste vrouwtje, ik schrijf u spoedig om mij enigszins voor het verdriet schadeloos te stellen van u zo te hebben moeten verlaten en nu moet ik nog 2 of 3 dagen wachten, eer ik iets van u weet! Onze reis is, op 't weer na, zeer goed begonnen. Tot Utrecht goed gezelschap, verder minder goed. Te Kleef pas te elf uur 's avonds aangekomen en bij Wittwe Looke (daar wij laatst met Wijntje ons rijtuig van hadden) gelogeerd, tegenover de Post.
's Anderendaags morgens (vandaag) te 3 uur op - dus maar 3 uur geslapen - en te 4 uur op de Keulse Schnellwagen, met zeer plezierig afwisselend gezelschap. Tussendoor wat geslapen, te Geldern ontbeten en te Krefeld Im wilden Mann gegeten. Wij zijn hier eindelijk rond 9 uur aangekomen en vonden prachtige kamers Im kaiserlichen Hof. Hebben nu aan de table d'hôte à la carte gesoupeerd en zitten nu alle drie op onze kamers te schrijven. Wij reizen veel met een jongen Van Heukelom, die te Rotterdam schijnt in de handel te zijn en door dominee Van Geuns te Nijmegen aan de Schnellwagen werd gebracht. Morgen te 9 uur gaat het naar Koblenz. Daar slapen en dan weer over Mainz naar Wiesbaden, waar wij dus 's maandagavonds hopen aan te komen, om dan de volgende avond naar Frankfurt te gaan, vanwaar ik u dus woensdag verder zal schrijven. Hoe gaat het toch met de zaak die Logger moet cureren? En hoe met het slapen en het kleine wurm? Mokkelt haar eens lekker van mij, ook Hop. Groet toch tante hartelijk van mij en Mien. Laat eens aan mama zeggen, dat ik wel ben, en overtuig u toch dat ik u recht mis en gedurig aan u denk. Zo spoedig mogelijk zal ik maken, dat gij verder dan Zürich onze route meer bepaald weet. Dag beste, lieve vrouw.