| |
| |
| |
Da capo
I
- ... Lou Anders! Word toch eens wakker! Waar heb jij vannacht dan gezeten? Het duurt lang, wel een paar seconden, eer Lou begrijpt, wat er met hem gebeurt. Hij staart wezenloos door het raam: daar ligt de Brug van de Springertjes in de zon, er rijdt net een tram over; op z'n werktafel ligt de heele stapel vellen nog netjes te wachten. Het was dus een droom: Sleeboom bestaat niet, Magda is nooit van hem geweest, en het yacht, ja, dat ligt wel degelijk in het water. Hijzelf is weer, nee, is nog steeds corrector met een blauw potlood en duizend in de maand.
- Ja, wat is er? vraagt hij wrevelig aan z'n collega.
- O, meneer is nog uit z'n hum ook? De directeur ontbiedt je.
Ha, de directeur ontbiedt hem. Voor die verhooging dan eindelijk. Het is goed, hij zal gaan. Als een man zal hij gaan, en ditmaal de waarheid eens zeggen ook. Ze zullen wel iets aan hem merken, al was het maar, dat hij gedroomd heeft, kom Lou!
Hij gaat dus, flink rechtop. Maar z'n eerste klop op die gevreesde deur is al veel te schuchter. Binnen! En daar staat ie, met al z'n complexen. Z'n heele houding heeft hij laten varen, die zou immers niet meer strooken met dien lammen klop op de deur.
| |
| |
- U liet me roepen, meneer de Directeur?
- Jaja, ga zitten. Ik ben dadelijk klaar.
Lou gaat stijfjes zitten, op den rand van dezen leeren fauteuil, waar hij eigenlijk diep in moest vallen, losjes de beenen over elkaar wippend. Maar er hangt iets in de lucht, dat hem met bevalt. De ander heeft z'n brief doorgelezen, nu drukt hij z'n bril recht, die al recht zat, neemt een vouwbeen op en kijkt Lou gewichtig aan.
- Meneer Anders...
- Ja?
- Ja!...
- U...
- Ja! Jaja! U herinnert zich, dat we vóór meer dan twee jaar een voorloopig contract hebben opgesteld, niet waar? omtrent uwe betrekking hier, de wedde en de eventueele verhooging?
- Jawel, Menee...
- Jaja! Ik zei wel: vóór méér dan twee jaar. Ik had het dus al eerder kunnen doen. Maar ik wilde het nog wat aanzien, want ook voor mij is het zeer pijnlijk, vergeet dat niet, meneer Anders.
- Ik...
- Jaja, dat begrijp ik. Maar het is een feit, dat ik niet over u tevreden ben, meneer Anders. En dat ik niet de eenige ben. Zoo klaagt bij voorbeeld ook de typist over u, u verbetert vaak dingen, die bij de tweede correctie juist blijken te zijn geweest. Ik noem maar een voorbeeld. Ook heb ik vernomen, dat u financieel, hoe zal ik zeggen, in den knoei zit.
- Ik zou toch...
- Nee, daarin vergist u zich. Een goed bediende, en meer speciaal een goed corrector, heeft niet dat recht. Geldzorg beteekent verstrooidheid, slordig werk dus. En, meneer Anders, het top- | |
| |
punt! Daarnet bij m'n inspectie op het kantoor lag u, tracht eens te beseffen wat dat beteekent, lag u gewoon te slapen! U begrijpt wel, dat het in die omstandigheden uitgesloten is, dat De Adelaar nog langer van uw diensten gebruik wenscht te maken. Dus... Kijk, hier is een omslag met getuigschrift en drie maand salaris, en ik wensch u veel geluk in het leven, meneer Anders. Neem me niet kwalijk, ik heb het erg druk van morgen.
- Dank u, - zegt Lou; daar zal hij eeuwig spijt van hebben.
Dan komt hij recht en zegt niets meer. Z'n blik valt op een presse-papier, dat hem bekend voorkomt. Even bekruipt hem een vreemde aandrang, z'n vingers beven er van en hij wordt hoogrood; maar hij zegt niets of doet niets. Hij sloft naar de deur - zoo onwezenlijk, er hapert wat aan z'n knieën - en denkt: nu wordt het heele huis van goud. En Magda? Vaarwel, zoek maar een goede betrekking met een anderen man!
| |
II
Hallo, is Lou Anders nog niet hier? Plons! Heeft niemand van jullie Lou Anders gezien? Plons, plons! Nee, niemand, hij is misschien ziek. Plons! Kom, ondervoede menschen worden niet ziek, die sterven ineens. Haha!
Hun lachen weergalmt luider dan het eigenlijk klinkt in dit overdekt zwembassin. Hier komen de acht leden van de club ‘Vrije Slag’ in het water stoeien, tweemaal in de week. Menschen in het water, is dat tegennatuurlijk? Het is een symbool, laat hen gerust eens een ander element
| |
| |
probeeren; zoolang ze hun hart meedragen, houden ze 't toch niet uit. Maar het blijft een aangename afwisseling, jawel. Ze laten eens lekker hun kleeren en al wat daar van zorgen en conventies aan vastzit, in de cabine achter, en dan plons, plons, jongens! Alleen hun hart dragen ze mee, in zooverre is het dus nutteloos. Ja, en ook hun badpak natuurlijk, maar zelfs dat durft Fé Strubbe wel eens te vergeten, want het gaat hier niet steeds ernstig toe. Maar wat! Het bassin is hun immers voorbehouden en ze zijn hier toch voor de pret, he? Plons!
Haha, die van Lou Anders was goed, maar ik denk dat hij overwerkt, voor wat zout op z'n brood! Plons!
***
Geen nood, heeren. Lou Anders komt. Kijk, daar is hij: dag samen! En hij lacht, dat zijn we van hem met eens gewend.
- He, Lou! Moest je nog ondertrouw doen? Wat vroeg de pastoor dan?
Daar tappen ze dikwijls geintjes over, over z'n trouw-schuwe Magda.
- Zwijg maar stil, jongetje, roept Lou en steekt dreigend den vinger op; jij krijgt zoo dadelijk een ‘ducking’ van me. Eén oogenblikje!
Hij loopt z'n kabine zoo in en weer uit, staat dertig seconden onder een volle douche, neemt z'n aanloop en duikt van de plank met een molentje. Plons! Dan niets meer, hij blijft meer dan twee minuten onder water, wat gebeurt hier? Maar hij komt weer boven, vlak bij Stokvis en dient hem de beloofde ‘ducking’ toe. Het heele
| |
| |
bassin is er verbaasd-stil van geworden, alleen Lou's hijgende adem wordt gehoord. Twee aan den rand stooten mekaar aan.
- Opslag, zegt de een.
- Het hoogste lot, meent de ander.
***
Nadien gaan ze hun sandwiches opeten in De Drie Bekers, dat is een heilige traditie, waar niemand van afwijkt. En als de sandwiches op zijn, stappen ze daarom nog niet door, lang niet. Van zwemmen krijg je dorst en ze hebben nog veel ondereen te bepraten; ze ledigen dus het vereischte aantal bekers, minstens drie, dat staat op het uithangbord.
Zoo zitten ze dan gezellig bijeen, en luidruchtig, pratend druk door mekaar met hun frissche gezichten. Misschien zit er nog wat water in hun ooren en de holle weergalm van het bassin, daarom schreeuwen ze zoo.
Maar na het eerste glas valt de grootste luidruchtigheid van hen af: het voornaamste is dan gezegd, wat moest gezegd worden, en waarvan ieder zich van morgen of gister heeft voorgenomen: dat moet ik beslist aan die of die vertellen. Nu verflauwt de atmosfeer, ze komen op het habitueele doode punt. Dat merk je bij voorbeeld aan het feit, dat Walter Vreebos, de acteur, de voorlaatste mop ten beste gaat geven. Kennen jullie die? - Welke? - Van dien heerrr? - Nee, nooit van gehoord, vertel 'ns. - Hij heft dus aan, met rollende r's en den passenden nadruk. Maar de anderen hebben ze net van morgen gelezen, spijtig voor Walter. Bij de peroratie lacht de heele troep beleefd en gedwongen; alleen
| |
| |
Stokvis merkt op: ja, die is goed, daar zullen de soldaten van Caesar wel om gelachen hebben! Hij moet het weten, hij is immers leeraar in de geschiedenis.
***
- Ik stel voor... - zegt Fé Strubbe, maar hij moet eerst zelf nog voorgesteld worden. Hij is de man met zonder badpak, want hij springt vaak uit den band; van allen kan hij zich dat het best permitteeren, omdat hij er warmpjes inzit: zaken, goede zaken zelfs. Hij komt dus in de hel, maar in afwachting heeft hij het niet zoo kwaad op deze wereld. Nu is hij rechtgestaan en strijkt een weerspannige blonde krul naar achteren:
- Ik stel voor dat we een spelletje spelen. Eenvoudig en zéér interessant.
Hij drukt op zéér, en blikt daarbij even naar Lou Anders, die geen mond meer opengedaan heeft sinds ze hier binnenkwamen, raak er maar wijs uit. Hij zit er zoo verstrooid bij, of ie professor was, heeft hij dat recht nu? Z'n optreden in het bassin was zoo rijk aan onthullingsbeloften, nu is hij weer een dubbel vraagteeken. De anderen nemen daar geen genoegen mee, als Lou dat maar weet. Ze hebben Strubbe's blik wel opgemerkt, daarom stemmen ze dadelijk vertrouwend in. Uitstekend, Fé, maar hoe zit dat spelletje in mekaar?
- Luistert. Eén van ons wordt aangeduid, staat recht en sluit de oogen. Twee minuten lang mogen de anderen nu raden, wat diens diepste wensch is, begrijpen jullie, z'n geheime droom. Niet langer dan twee minuten, dan moeten ze
| |
| |
opteeren. Daarna is het woord aan den betrokkene zelf. Hij houdt steeds de oogen gesloten - die mag hij onder geen beding openen, verstaan? - hij spuwt over z'n linkerschouder en steekt de rechterhand op. En dan - Strubbe wacht even voor het effect, luisteren jullie? - dán spreekt hij, maar eerlijk, jongens, alsof ie alleen in de woestijn stond, en vertelt ons zelf z'n toekomstdroom in maximum twee minuten. Aangenomen?
Aangenomen. Met zeven stemmen op acht. Lou zwijgt nog steeds. Stokvis zal op z'n horloge kijken. Strubbe begint: hij sluit de oogen, raden maar!
De eerste maal brengen ze'r niet zooveel van terecht, alle begin is moeilijk. En wat kan de Fé eigenlijk nog droomen, wat hij niet al heeft? Geldkoning wezen met usines over het heele land? Ja, vooruit, daar opteeren ze voor.
Het is mis. Fé droomt van een groote moderne villa met alle comfort, een fijne radio met jazzmuziek en een puike sigaar met een detectiveroman in een knussen fauteuil. Ja, maar telefoon mag er niet zijn, en nooit nog zaken, die zitten hem tot hier! Wel mooie dienstboden... nee, lacht niet zoo grof, jongens, alleen voor de aesthetiek en...
- Ophouden! roept Stokvis; twee minuten om!
Bravo voor de Fé! Daar drinken we op, proost. Wie volgt?
***
De beurt is aan Stany Goethals. Die is van nature niet spraakzaam, maar wat gaat er in z'n hoofd allemaal om? Hij is dé intellectueel van
| |
| |
het gezelschap, want hij heeft z'n doctoraat gedaan. Nu is hij assistent van een of ander zeergeleerd professor, en communist is hij op den koop toe. We zijn benieuwd.
Ze weten niet goed wat ze moeten raden: minister van Justitie of hoogleeraar aan de medische faculteit? Nee, allemaal mis. Zoo'n Goethals is Stany niet. Hij droomt van de Groote Revolutie, de algeheele ruïne, er mag geen steen op den andere blijven. Dat zegt hij in klare woorden. Paleizen en krotwoningen, alles veegt hij van den aardbodem. Dan gooit hij er z'n bistouri nog bij ook, en in die fijne rechterhand, die hij opgestoken houdt, zien jullie die? een ruwen werkmanshamer vat hij daarin, en met dien hamer slaat hij den laatsten spijker in de kist van den laatsten kapitalist. Verdomme nog toe! Laat dan de Nieuwe Dag maar komen, en maak van hem een dokwerker of wat je wil, onze kleinkinderen zullen ten minste menschen zijn. Dixit.
Goed, Stany, maar als Strubbe die kapitalist nu eens was? - Dan ook, alleen zou hij dan wat zachter kloppen. Haha, we drinken dus op Fé's uitvaart, wie volgt?
***
Bob Maçon staat recht en wordt bij voorbaat rood, omdat hij zal moeten spreken. Mooie Bob noemen ze hem, maar welk beroep hij precies uitoefent, weet niemand. Door de mannen wordt hij niet geteld, alleen de vrouwen raken één voor één op hem verliefd. Die nemen z'n eeuwig zwijgen voor modeste bezonkenheid, en dat is toch zoo schoon in een man! Ook lijkt hij op Tino Rossi, een beeld, Rosalie, je moest hem zien!
| |
| |
Het beeld sluit de oogen en slikt eens. Raden, jongens. Waar droomt mooie Bob van? Van een vrouw natuurlijk. Pf... loop wandelen, minstens van twee! Haha, van drie dan, van een harem, ja, daar opteeren ze direct voor. Kom op voor je harem, Bob, courage!
- Nee, komt z'n fijn stemmetje, jullie doen me altijd onrecht aan. Ik ben toch geen vrouwenlooper, he? Zie, ik droom van... maar jullie gelooven me immers niet, ik droom eigenlijk va... van...
Het zweet komt in pareltjes op z'n hoog voorhoofd staan, hij slikt weer, en opeens schiet Carlo van Dingen in een zenuwachtig lachje, al heeft Maçon eigenlijk nog niets gezegd. Sst, laat hem uitspreken.
- ... Ik droom soms v...van een klooster, waar ik een rustige kleine cel heb. Ja, eerlijk waar. Het is er zoo vredig, en geen enkele wereldsche beslommering die me nog komt storen. Daar slijt ik m'n stille dagen en...
Maar ze hooren hem niet meer boven het gieren, de helft zit krom met gebaren van schei uit, haha! De acteur Vreebos heeft tranen in de oogen en stoot z'n glas bier om: niets erg, toch maar op het smetteloos pak van Stokvis, die aldoor buldert: twee minuten! ophouden!
Wat een spel, Strubbe, wat een spel! Mooie Bob die naar het klooster gaat, schei uit of ik lach me een bult! Het zal dan zeker wel een nonnenklooster zijn, met allemaal jonge novicen, haha! Kom, we drinken op Pater Overste! Wie volgt?
***
Bert Stokvis, leeraar in de geschiedenis. Aan- | |
| |
genaam. Door z'n deftig-zwarten bril zit hij nog verstoord op z'n bezoedeld pak te staren, de anderen laat dat natuurlijk koud. Stokvis mogen ze er ook wel eens tusschen nemen, hijzelf is aggressief genoeg en vaak hatelijk in z'n opmerkingen. Maar kom hem niet te na, hij wordt direct woedend, je hoeft maar één woord te zeggen: labberdaan. Nu rijst hij recht en knijpt de oogen dicht: zoo'n gek gezicht is dat, die bril staat er voor niets op twee streepjes.
Waar droomt hij van, jongens? Ik denk: van een groote bibliotheek, met saaie boeken overal, tegen de muren, aan het plafond en op den vloer. Nee, van een troon buiten den tijd, waar hij de heele geschiedenis zich ziet afspelen, en vanwaar hij iedereen rustig kan beleedigen. Of van een vrouw, die hij z'n leven lang mag treiteren? Haha!
- De twee minuten zijn om, - zegt Stokvis uit zichzelf, want niemand let er op - het is mijne beurt.
Best, eerst spuwen dan. - Nee, dat doet hij niet, het is te ordinair. - Dat moet hij toch. Kijk, ze nemen allemaal hun glas op en ze tellen tot drie: een, twee... - Hij spuwt dus, maar niets kent hij er van: hij spuwt op z'n eigen schouder. Het woord is aan jou, stokvischje.
- Het mijne is gauw gezegd, heeren; ik heb er geen twee minuten voor noodig. Ik droom van een eleganten wagen, Buick laatste model. En dien had ik al ook, als ik de ouwe lui niet moest onderhouden. Dat is alles.
Ga dan maar zitten, jongetje, en veeg je levertraan van je schouder. Maar die wagen moet eerst geolied worden, anders loopt ie niet gesmeerd, proost!
| |
| |
***
De beurt is aan Carlo van Dingen. Die is bediende, met als bijverdienste: des duivels prentenboek, poker of wat je maar wil. Er wordt gefluisterd dat hij niet altijd eerlijk is, maar dat zijn onze zaken niet. Zeg op, jongen, wat droom jij?
Hij droomt van te varen met een grooten steamer, om uit dit rotte land te zijn. En op een dag zál hij varen, daar kunnen jullie op aan. Want hij wil hier weg, en de zee lokt hem onweerstaanbaar. Zie, hij zal jullie alles ineens verklappen, hij heeft veel kans om over twee weken als steward te worden aangemonsterd.
Bravo, daar moeten ze op klinken, en gok ze allemaal hun mooie duiten maar af, Kareltje! Lou Anders drinkt er zelfs twee glazen op, achtereen, reikt Carlo de hand en zegt: cheerio. Dat is het eerste, wat we van hem hooren, maar het is zijn beurt nog niet, eerst Frans Verellen.
***
Die is zoogezegd de proletariër van de club, maar een goed hart, niemand heeft ooit wat anders dan goed van hem ondervonden. En de beste zwemmer, verreweg. We wenschen hem dus, wat ja? Een vaste betrekking, een goede vrouw en de gouden medaille.
Nee, dat wenscht hij allemaal niet. Alleen een hond, niets anders. Hij zegt het meenens en wordt bleek van ernst. De hond, waar hij iederen nacht van droomt, die kwispelstaartend en met van vriendschap gestrekte ooren op hem toe draaft, die hem aankijkt met trouw-glanzende oogen,
| |
| |
dolle sprongen maakt, en z'n meester niezend besnuffelt.
-... Maar als ik wakker word, is hij er niet meer, dan is het opeens leeg en koud in de kamer... - De anderen luisteren stom-verbaasd en Bert Stokvis vergeet op z'n horloge te kijken. - ... Ook overdag droom ik er van, als ik achter een dame met een hond loop te wandelen. Maar die dame heeft geld en ik niet. Zie, ik heb tot op één centiem uitgecijferd wat een hond kost aan taxe en onderhoud en... nee, jongens, het is niets voor mij, ik zal m'n hond nooit hebben, nooit streelen, nooit...
Ach, nu vallen er tranen uit z'n toeë oogen, hij staat zoowaar te huilen van verdriet. Kom, Frans, maak je niet overstuur voor een hond, je krijgt hem zeker vroeg of laat, jongen. We gaan hem alvast doopen, he mannen? Tommie, is dat goed? Proost dan.
***
Voorlaatst komt Walter Vreebos, de acteur. Hij schrijft ook, daardoor weet hij zoo eerlijk te liegen. Maar zeg het hem niet, want: alles is waarheid, luidt z'n leuze. Dat kan wel: alles, behalve wat Vreebos vertelt. Nu staat hij recht. Hij zal de linkerhand opsteken, vrrrienden, de rrrechter heeft hij noodig. Mag dat, Strubbe? Allez, omdat hij het is. Quod non licet Jovi, licet bovi, merkt Stokvis op. Daarom spuwt Walter precies op diens anderen schouder, als hij het woord neemt:
- Ik drrroom...
Maar de anderen weten reeds, dat hij staat te liegen. De wereld is een schouwtooneel en Vreebos speelt alle rollen. Nu is hij op z'n best: hij speelt Vreebos in de bewerking van Vreebos, door hem- | |
| |
zelf; laat hem dus praten. Hij drrroomt van een rrrijk van edele menschen enzoovoort. Op het laatst moet de wereld ontstoken worden tot een brrrand van schoonheid.
- Twee minuten! - schreeuwt de Fé, die er hartgrondig genoeg van heeft. - En nu eerst gauw blusschen, jongens, anders slaat de brrrand over. Prrroost!
***
Lou Anders kennen we. Hij heeft bijna een huis en bijna een meisje, het is verbazend hoeveel hij bijna bezit. Practisch gesproken heeft hij een blauw potlood en duizend in de maand, niets dus. Toch wel iets: complexen, een heele verzameling; en net vandaag een zeer zonderling air. Er gist iets, waar we het fijne van moeten weten. Uit je schelp, Anders!
Lou staat recht. Rustig. En sluit de oogen, het is net of hij slaapt. De anderen worden wat stiller van zenuwachtigheid, wat nuchterder ook. Vooruit, niets laten blijken, raden. Ze zeggen maar wat, de gekste dingen, om de twee minuten om te krijgen. Ten slotte opteeren ze voor een spoedig huwelijk met Magda en een rist van twaalf zonen op tien jaar.
Nu gaat Lou spreken, stilte. Hij spuwt niet, steekt z'n hand niet op. Waarom herinnert hem dan niemand aan het reglement? Ook trekt hij de oogen open. God, wat staan die vreemd! Maar hij kan ze niet vast richten, ze dwalen van den een naar den ander, al spant Lou zich nog zoo in om doordringend te kijken.
Dan spreekt hij. Het zijn allemaal sullen, waarom gapen ze hem zoo stom aan? Staat z'n neus
| |
| |
soms ondersteboven? Of zijn ze verwonderd dat Lou Anders ook eens een mond opentrekt, die kleine Lou, die Lou van niks? Wat zij droomden, was anders maar minnetjes. Zoo slecht zou Lou het er niet afbrengen. Maar hij hoeft niet meer te droomen. Hij heeft geërfd, met zestien cijfers, het bedrag, bedoelt ie... Jaja, kinderen, een auto: Buick laatste model, Stokvis; een chauffeur: Adie... Adee... enfin, een heidensche naam. En om middernacht precies vaart hij met z'n yacht uit, naar de Middellandsche Zee...
Lou kijkt op z'n blikken polshorloge. Dan gaan z'n handen van grootdoenerij en milde beloften wuiven:
- En jullie krijgen allemaal je hartewensch. Maar eerst moeten we drinken, driemaal ad fundum!
Bravo, bravissimo! Voor hun part tienmaal ad fundum, en vivat Lou Anders!
- Hoe heet je vaartuig? vraagt van Dingen, die weer nuchter wordt.
- Cheerio, komt het doffe antwoord.
- En waar ligt het?
Lou kijkt hem een tijdlang ernstig aan, dan wordt hij bijna kwaad.
- Waar ligt een yacht, sul? Dat ligt toch in de rivier?
Plots veert hij recht en roept wild:
- En nu, jongens, gaan we de bloemetjes buiten zetten. Hier, drie lapjes van duizend! Die moeten er aan!
| |
III
Ze hebben de bloemetjes buiten gezet. Niet zoo zacht ook, morgen zullen ze wel beschaamd
| |
| |
zijn. Eerst wat rondgezwalkt van den hevigen dorst. In alle café's, waarvan het huisnummer deelbaar was door drie, zouden ze binnengaan. Er waren er nogal bij, zeg, ik durf het niet vertellen voor 't fatsoen. Toen gingen ze een hondenfokker uit 't bed halen, ze wilden mordicus een hondje koopen; het bedrag kwam er niet op aan, maar het moest Tommie heeten. Ze heetten allemaal Tommie. Was dat geen geluk, nu kon de Frans nog kiezen? Hij koos een kleinen zwarten scotchterrier, zoo'n snoezig beestje. Maar hij wilde hen bedanken ook, en stak in volle straat een heele speech af, waar hij zelf tranen met tuiten bij huilde. Dan nam hij z'n hondje op en liet het van den heelen avond niet meer los. Daar hadden ze nu zoowaar honger van gekregen, en ze gingen eten met drie gerechten en flensjes, allemaal op kosten van onzen multibillionnair. Kregen ze toen weer geen dorst? Ja warempel, en veel, die flensjes waren te zoet. Toen die lamme dorst wat verslagen was, teekende Strubbe het plan van z'n nieuwe villa op een tafelkleed uit. Welke van de twee ga je nu bouwen? vroeg Stokvis. Werd de Fé bijna kwaad om, hij had er maar één geteekend, labberdaan! Maar opeens riep Stany: Val dood, architect! Er is N.d.D. geen bestekamer aan! Nee, die ontbrak, haha! Hoe zou Strubbe dat dan klaarspelen? Nadat ze daar nog een half uur om gelachen hadden, zijn ze maar stilletjes naar hik... pardon, naar huis gegaan. Net brievenbestellers, zoo van links naar rechts.
|
|