hij zoo z'n brood misschien verdienen, maar dan is hij lang suf gewerkt en stekeblind. Krankzinnig is ie dan ook, al staat dat niet in het contract vermeld.
Als hij terug naar z'n plaats slentert, blijft hij even voor het raam staan en werpt een blik op de rivier beneden, daar speelt de zon in 't water. Vandaag begint de Lente, hebben de geleerden uitgemaakt, zij komt precies op tijd. De Lente... Maar Lou kijkt verder, naar de Brug van de Springertjes, dat prettig uitzicht heeft hij er gratis bij, daar kan hij soms gespannen op staren.
Nu rijdt er net een vrachtwagen over met nieuwe hel-roode dakpannen. Kijkt, denkt Lou, die gaan ze nu ergens op een huis leggen, de sullen! Want in den Zomer glanst de zon daarop en de pannen glanzen mee, als goud; het worden zoowaar gouden pannen, die smelten en op je hoofd neerkomen en je heele hersens verschroeien.
Ach, gouden pannen! Lou valt weer op z'n kantoorkruk, vat z'n potlood en zucht. Hij kent zoo'n huis. Cursief. Daar woont z'n moeder in; en hijzelf ook, van 's avonds acht tot 's morgens zeven, want hij kan zich geen behoorlijke kamer met pension in de stad zelf permitteeren. A, a! Knoeier, knoeier! Over die hypotheek heeft hij Magda nog niet eens gesproken, anders wil ze zeker nooit trouwen. Niet voor je een goede betrekking hebt, zegt ze. Naar voren brengen. Maar Magda, zegt hij, dat heb ik toch. - Kom! dan lacht ze medelijdend en dat kan Lou niet hebben. Omzetten. Dan hou je meer van een goede betrekking dan van mij? vraagt hij. - Nee, jongen, dat weet je wel. Maar de misère loopt op drie passen achter het geldgebrek aan. Liefde zonder meer is romantiek, en romantiek