| |
| |
| |
Twijfel
I
Nu schrijven we midden-Juli. De kinderen hebben vacantie. De groote menschen ook.
Velen gaan naar zee, om mekaar te ontvluchten. En vinden elkander weer. Dan doen ze, of ze aangenaam verrast zijn. Ach, veel is er niet veranderd; alleen dat Juli de mooiste maand is, omdat de zon schijnt en de groote menschen niet naar kantoor hoeven of de kinderen niet naar school.
Die een wagen hebben, maken ook wel een raid door de natuur, tegen tachtig, om zooveel mogelijk te genieten. Dat hebben ze van de Amerikanen geleerd: die doorloopen Europa in acht dagen, vinden Holland eenig met z'n bollen en windmolens en z'n tunnel onder de Schelde, die niet kwaad is; maar zijn vooral tuk op musea, waar ze haastig weer uitzweven en bewonderend, als al de nummers overeenstemden met den Baedeker.
Naast de zonnige baan staat een heer met rucksack de lekke band van z'n tandem te plakken, en moppert tegen z'n vrouw, die nutteloos op haar zakdoek zit in het gras en dom vraagt, of er altijd drie pleistertjes noodig zijn voor één gaatje. Auto's razen voorbij en de voerders mopperen tegen die lamme fietsers, die niet schijnen te weten, waar hun plaats is. God, orde en tucht in België, dat is me ook wat! En die lamme fietsers mopperen tegen de vervloekte auto's, die meenen dat ze
| |
| |
alleen zijn op de wereld, en mir nichts dir nichts wolken stof in je neus en oogen jagen.
Ze mopperen allemaal, maar van avond sturen ze ansichtjes naar hun kennissen, die thuis moesten blijven vanwege de crisis. Met vijf woorden: vele hartelijke groeten uit X. Jawel, hartelijke schrijven ze met r!
***
Viator en z'n gezel hebben geen last van stof en auto's. Ze wandelen rustig langs een smal paadje door een dennenbosch, waar licht en zon met lommer spelen; en vóór hen wipt een eekhoorntje over de takken en pronkt met z'n staart. Dan volgen ze weer een zandweg en even later slaan ze een wegeltje in, dat voert tusschen twee korenvelden. Er is geen aarzeling in hun stap, want Ludo kent de streek hier goed.
- We zijn niet ver van huis, zegt hij.
- Ik weet het. Je hebt het me al gezegd.
Ze stappen. En ruischend streelen de aren langs hun wiegende armen. Maar de lucht is drukkend en zwanger van onweer: dat komt door de nieuwe maan.
- Zie, ginder, dat huis in die rij, met een blauw dak, daar is 't.
- Ja, ik zie het.
Waarom zijn ze beiden zoo stil vandaag, zoo zwijgzaam? Wat mag er omgaan bij die twee zwervers? Misschien denkt Ludo aan thuis, en wekt ieder plekje grond, dat ze nu betreden, herinneringen aan z'n jeugd: dat is begrijpelijk. Maar Viator, waarom ziet hij er vandaag zoo moe uit en oud? Het is toch mooi weer? En hoor, hoe het beekje, waarlangs ze nu stappen, vroolijk
| |
| |
babbelt, honderduit. Er is werkelijk geen reden om neerslachtig te zijn.
- Het is vreemd, te denken dat vader nu zoo dichtbij is.
- We konden even binnengaan en goedendag zeggen.
Ludo veinst een korte aarzeling en antwoordt:
- Ja, nu ge het zegt, dat konden we.
***
Het onthaal was niet zoo hartelijk, als Ludo gehoopt en minder streng, dan hij gevreesd had. Veel gewoner dan hij het zich in den geest zoo vaak had voorgesteld.
- En hoe gaat het op school, vader?
- Op school? Dat is twee jaar geleden, sinds ik er nog geweest ben. Nee, dien last heb ik op jongere schouders geladen. Niet dat het er sedertdien beter op gaat. Nee... Theorieën genoeg, die jonge snuiters, over paedagogie en al de rest, maar ze kennen de spraakkunst niet meer.
Ludo kijkt rond, naar de muren, naar de meubels. Nee, dit is niet het huis van z'n herinneringen. Het is veel enger, en vervreemd, vijandig haast. En waarom moet hij steeds weer naar die leege plaats kijken? Hij verwachtte toch niet, dat moeder daar nog zou zitten, op wier graf hij geweend heeft?
- En moeder... is ze zacht gestorven?
- Zacht en vroom, lijk ze geleefd had.
Maar er ligt wat wrevel in vaders toon. Hij verzwijgt iets, een parel, die hij niet voor den onwaardigen zoon wil werpen.
- We zijn naar haar graf geweest, zegt Ludo stil.
- Dat weet ik. En nu komt het toch, strenger
| |
| |
dan hij bedoelde: Dat was het minste, wat ge voor haar kondt doen. Gij! Ge weet niet, hoe ze voor u gebeden en geschreid heeft, iederen dag. Ge weet niet, hoe ze gestorven is. Gij liept de wereld rond, maar zij zegde: Vader, als onze Ludo terugkomt, dan zult ge niet kwaad zijn, he? Maar vriendelijk, beloof het. En juist voor ze stierf: Zeg, dat ik hem alles vergeven heb, dat ik nooit kwaad op hem geweest ben. Dat waren haar laatste woorden, en gij, ge zijt niet eens op de begrafenis geweest.
Ludo ziet wat bleek en z'n lippen beven.
- Dat kon ik toch niet, vader. Ge weet toch, dat ik me hier in 't openbaar niet kon vertoonen.
- Och, was het daarom?... Daar mocht ge anders gerust in zijn, die zaak steekt al lang in den doofpot.
Hierop valt een pijnlijke stilte in. Viator heeft geen woord gesproken, hij tobt bepaald ergens over. Nu staat hij recht om te vertrekken, want alles is gezegd, wat moest gezegd worden.
- O, ja, zegt vader opeens, er is hier nog een brief toegekomen voor u beiden.
Dan gaan ze.
***
Beste Vrienden. Annuntio vobis gaudium magnum! Ha, ge raadt het niet! Tenzij ge u trouw ons nachtelijk gesprek herinnert op dien gedenkwaardigen avond; dat gesprek, waar gij, m'n beste Viator, me een stoot in den rug gaaft naar de toekomstdroomen, waartegen m'n mindere ik zoo lang geworsteld had. Nu is het zoover: Gulielmo della Costa bestaat niet meer, de comedie is uit. De andere leden van de bent hebben een authentiek Hongaarsch ensemble gevormd, maar ik heb boven die kunsten de Kunst verkozen.
| |
| |
Alea jacta est, ik heb kordaat den Rubicon van m'n gemakzucht overgestoken. En daarbij voel ik me zoo gelukkig als een vrouw met een nieuwe japon! Laat ik dan wat minder geld en wat meer zorgen opstrijken, laat ik dan soms voor hachelijke problemen staan in het dagelijksch leven van brood en suiker, was schiert mich Weib, was schiert mich Kind!
Voorloopig sta ik er overigens niet zoo kwaad voor. Ik heb geschreven, gesolliciteerd, geoefend, op proef gespeeld, en thans draag ik alvast op m'n bevrijd hart een contract voor drie concerten. Ook ben ik opgenomen als kandidaat aan het klavier voor het volgende seizoen in de Opera. Mocht dat met een sisser afloopen, dan vind ik wel ergens een baantje als orgelist. Maar m'n voorgevoel zegt me, dat het zeker zal lukken. Zoo ben ik dus met novice-ijver weer aan het werk gegaan. Zelfs m'n vergeten droomen van compositie heb ik weer opgevat. Wie weet, misschien dirigeer ik ooit nog een heusch orkest! L'espoir fait vivre!
Soms voel ik me zoo gelukkig, dat ik uit loutere vreugd en ondeugendheid weer een jazz-melodie tokkel op de toetsen, uit dat verleden, waar ik voorgoed mee afgerekend heb. En zeggen, dat ik dat gedeeltelijk aan u te danken heb, m'n beste Viator, en aan Chopin! Dien avond zal ik niet licht vergeten. A propos, ik gebruik nog altijd uw lucifertjes. Maar als hun laatste vlammetje zal uitgedoofd zijn, blijft in mij voortbranden het vonkje van m'n dankbaarheid en van m'n vrienschap voor u beiden. Uw trouwe Willem de Koster.
P.S. M'n eerste compositie draag ik op: Aan m'n vriend en goede ster, Viator.
| |
| |
Nu is het na den middag. Ze hebben de groote baan weer vervoegd, ergens waar de wegen samenloopen, en liggen languit in het gras. Boven hen dreigt onweer. Ludo rookt z'n sigaret en kijkt naar de haastige wolken.
- Wat leest ge? vraagt hij, om iets te vragen.
- Pirandello, zegt Viator. Maar hij leest niet, hij staart over het boek heen, somber.
- Interessant?
- Droevig.
Er is iets aan de hand met Viator. Hij piekert ergens over.
- Ge zijt... ge zijt zoo stil vandaag?
- Heb je het gemerkt?
- En er is toch alle reden om blij te zijn, wegens Willem?
- Het is waar. En Viator glimlacht, maar kijkt onmiddellijk weer bezorgd den weg af.
- Willen we maar opstappen? stelt hij voor. Er komt onweer.
- Als m'n sigaret op is.
En Ludo rookt rustig voort, kijkt naar de schuwe wolken, waar grimmige figuren zich rekken en voorbijspoken, en denkt na.
- Viator, weet ge nog, waar we mekaar voor het eerst ontmoet hebben?... Hij praat als tegen zichzelf... Dat was aan een tweesprong als deze... Vier maanden! Wat daar allemaal in gebeurd is, niet waar?
- Ja.
- En hoe onze houding veranderd is sindsdien! In het begin vond ik u nogal vreemd en vervelend soms. Maar dat is gauw gekeerd. We hebben mekaar leeren kennen.
| |
| |
- Ja.
- En we zijn vrienden geworden. Ik ben er wát blij om! Nee, ik zou het alleen niet meer kunnen vinden... En gij?
- Ik ook niet.
Maar er komt een waas van leed over Viators blik, als hij bezorgd den verlaten weg afkijkt. Nu is de sigaret op. Komt dan vlug overeind, en haast u voort, als de grimmige wolken boven uw hoofden! Maar Ludo denkt en spreekt voor zich:
- Ik heb me dikwijls afgevraagd, wat we in den Winter zullen doen. We blijven toch bij mekaar, he?
- Ik hoop het.
- Ik ben er zeker van. Maar hoe we het precies zullen aanleggen, weet ik niet. Gij?
- Nee.
- Zie, ik heb gedacht... als ge wat geld hebt, of als we een poosje werken, dan konden we misschien een woonwagen koopen, een occasie. Dien lappen we dan op en schilderen hem gloednieuw en timmeren tot alles weer in orde is. En we hangen frissche gordijnen voor de raampjes en alles en alles. Wat dunkt u?
- Ja... Maar nu ligt er bepaald vrees in Viators blik, zooals die strak over den weg gespannen staat. Zouden we niet liever opstappen, Ludo? Er komt onweer.
- En dan, praat Ludo triomfeerend voort tegen de wolken, dan koopen we een paard, het mooiste dat we vinden. Met sterke pooten en een rijzig postuur. En we noemen het Pegaas. En het eet malsche haver uit onze handen, en het trekt onzen wagen met lichten stap. O, ik heb alles tot in bizonderheden uitgedacht. Het zal een fijn leven zijn, Viator: Pegaas, de wagen en wij! We
| |
| |
zullen vrije zwervers zijn, die trekken door Gods vrije natuur naar het verloren...
- Haha!
Er grinnikt iemand achter hen. Viator schrikt en Ludo kijkt op; in hun verwarring merken ze niet eens, dat de eerste bliksem door de lucht flitst.
***
Wie is die man? Waar komt hij zoo plots vandaan? We hebben hem nooit gezien. Zoo op het eerste zicht heeft hij geen leeftijd. En hij moet geld hebben, want z'n pak is onberispelijk en hij draagt een heuschen rucksack, geen ordinairen bundel zooals wij. Z'n gelaat is niet leelijk, niet mooi: het grinnikt en kijkt geamuseerd van den een naar den ander. En naast hem staat fiks een herdershond op z'n vier pooten, maar wat draagt die in z'n muil? Nee maar, gaat u eerst zitten, het is een vioolkast! Een vioolkast, en hij schijnt het heel natuurlijk te vinden op den koop toe.
Maar Viator kijkt plots oneindig droef.
- Kom, collega, zegt de vreemde met een glimlach, trekt u niet zoo'n pijnlijk gezicht. U vergeet altijd, dat de dingen zijn, zooals ze zijn. Mektoep. Daar valt immers niets aan te veranderen. Stel me liever voor aan uw vriend.
De twee anderen zijn rechtgerezen.
- Mag ik je voorstellen, zegt Viator, weer rustig: m'n vriend Thomas. M'n vriend Ludo.
- Aangenaam, Ludo. Ik hoop dat we best zullen opschieten. Al heeft Viator me verkeerd voorgesteld. Hij stelt ook altijd alles verkeerd voor. Ten eerste ben ik niet z'n vriend, maar z'n vijand. Daarom vouvoyeeren we mekaar. Ten tweede is m'n naam voluit: Thomas Avellinus
| |
| |
Méby. En mag ik je nu Monsieur voorstellen? Hij wijst op z'n hond, neemt hem de vioolkast uit den muil: Allons, Monsieur, donne la belle patte!
En Monsieur komt braaf naar hen toe en steekt naar ieder het mooie pootje op. Terwijl kijkt Thomas geamuseerd toe en grinnikt.
Maar in de verte rolt een doffe donder door de wolken, als de sombere toon van een aanzwellende revolutietrom. En Ludo, die van verbazing geen woord gesproken heeft, voelt plots een vreemde huivering. Sinds het college heeft hij een onverklaarbaren angst voor onweer.
***
Ze schuilen in een schuur voor den regen; ieder zwijgt voor zich en denkt.
Ludo denkt: Ik haat hem, ik haat hem, ik haat hem. En ziet in den geest weer het tooneel, dat zich daareven op den weg afspeelde. Thomas had het woord genomen:
- Ik dacht er al een heelen tijd over, u weer eens op te zoeken. U moet weten, Viator, ik was onlangs op die fameuze meeting, waar u zoo schitterend het woord voerde. Haha!
Toen was Ludo bleek van beslistheid voor hem gaan staan:
- Versta me goed, Meneer, ik zal niet dulden, dat daarmee geschertst wordt! Gij niet of niemand!
Ja, dat had hij gezegd, en gemeend ook. Maar Thomas grinnikte alleen en riep om een regisseur en een persfotograaf. Dan voegde hij er geveinsd-ernstig aan toe:
- Jij, Ludo, had een Spaansch edelman moeten zijn. Ja, ja, kijk niet zoo verbaasd, een Spaansch edelman uit de XVIe eeuw. Haha! Met name Don Quijote!
| |
| |
En nu haat Ludo hem. Ik hoop dat we best zullen opschieten, zei hij dat niet? Nooit! Nooit! Ik mag hier neervallen!
Thomas denkt: Hij haat me. Hij haat me, omdat ik z'n teeren, welbeminden en hoog-geachten vriend er tusschen genomen heb. Tant mieux. Haat is een vorm van liefde en alleszins beter dan onverschilligheid. Met dat al is hij ontvankelijk als water en ontvlambaar als benzine. Over hoogstens twee maanden is hij voor de goede zaak gewonnen. Haha!
En Viator denkt aan een lentedag in Maart, die wind-gewiegd lachte tegen den blauwen hemel, en de zon speelde met ons hart. Toen zat hij ergens naast den weg en wachtte. Sindsdien zijn vele dagen voorbijgestapt, goede en kwade dagen, maar vele dagen komen nog na dezen, kwade en goede dagen. En aan iederen bocht van den weg staat de duivel of een van z'n trawanten. Die grinnikt en zegt: Wedden dat hij langs hier komt?
Zoo denkt ieder voor zich en zwijgt, terwijl de regen op het pannendak striemt en de wind zingt in de gebinten.
- Jullie zijn een gezellig stel, zegt Thomas opeens. Monsieur, reik me m'n stradivarius.
En voor twee paar vijandige blikken strijkt hij wat hars over z'n streek, stemt in een handomdraai de snaren, buigt naar het publiek en kondigt aan:
- Der Wind. Hooren jullie de wind? En speelt.
Dat zal wel geen Beethoven zijn, wat hij speelt. Maar Ludo's voet wiegt mee in het breede rhythme: hij kent de melodie.
***
Der Wind heeft nog niet uit voor vandaag. Nog
| |
| |
eenmaal steekt hij op in den nacht en brengt ons onweer. Die nu in open lucht kampeeren, zullen wel onderloopen; misschien hollen ze ook achter hun vliegende tenten aan, maar naderhand kunnen ze er lekker mee opscheppen: dat is wel een greintje angst waard.
Ludo schrikt wakker en kijkt bezorgd naar het open raampje van den stroozolder. En hij mag niet eens z'n angst toonen, want Thomas zit nog op. En wat doet die zoo laat? Hij schrijft, bah! Hij krabbelt z'n hanepooten in een boekje. De komediant! Hoe kan hij nu schrijven? Het is zoo donker als een hel hier. Ludo gaat rechtzitten en wendt het hoofd af. Monsieur kijkt even op: alles in orde? dan zucht hij diep en legt z'n kop weer op de voorpooten.
- Wil je wat muziek? vraagt Thomas.
Straatmuzikant! denkt Ludo, en zegt:
- Viator slaapt.
- O maar ik kan zachtjes spelen, in sourdine, zoo dat hij het net even hoort en droomt van een processie engeltjes, haha!
- Nee, dank u.
Stilte. Na een poos:
- Hou je niet van muziek?
- Jawel.
- Wat ik van middag speelde, was een schlagerlied van Zarah Leander.
- Dat weet ik.
- Zoo? Ik merk dat je op de hoogte bent.
- H'm.
Weer een pauze.
- Hou je ook van zigeunermuziek?
- O, ja!... Dat had ik niet zoo vurig mogen zeggen, denkt Ludo.
- Wel, luister dan. To you. En Thomas haalt
| |
| |
voorzichtig z'n viool te voorschijn, stemt zacht en strijkt af met een breed akkoord.
Daaruit stijgen tastende klanken omhoog, weemoedige klanken, die zoeken en smeeken om de verlossing van hun dissonantie. Ze stijgen, ze dalen, ze vragen waarom. Maar iedere vraag wordt jammerlijk afgebroken door een langzaam-uitgesponnen akkoord. Nu sleepen ze traag voort de ellende van hun onvoldaanheid; dan gaan ze aan 't dansen, aan 't huppelen! ze huppelen hooger, steeds hooger, vlugger, steeds vlugger, het is geen vedel meer, het is een leeuwerik, die wil naar den hemel!
Maar alles is vergeefsch. Hoor nu dien droevigen bastoon, die schrijnende akkoorden! De leeuwerik valt weer op de aarde, en de mensch weet nog niet waarom. Haha!
Ludo, gefascineerd, luistert toe naar dat zachte, weemoedige spel van snaren. Nee, Thomas is waarlijk een artist.
- Het is mooi, wat ge daar speelde. Hoe heet het?
- Ja, hoe zou het heeten? Het heeft nog geen naam. Plagiaat in la mineur misschien? Of Kleinste Gemeen Veelvoud opus zooveel? Haha!
En Ludo grinnikt mee, maar hervat zich en zwijgt weer. Al is Thomas eigenlijk niet zoo'n kwade kerel. Een grappenmaker, jawel, maar ge kunt hem dat moeilijk kwalijk nemen. Na een stilte knoopt Ludo zelf het gesprek weer aan, want het onweer is nog niet voorbij.
- Ik... a propos... wat betreft, hoe is uw naam ook weer voluit?
- Thomas Avellinus Méby, van vaderszijde verwant aan Gorgias, van moederszijde de laatste afstammeling van Gösta Berling.
| |
| |
- Tiens, tiens! Ik vraag dat, ziet ge, ik heb altijd gemeend, dat het Andreas Avellinus was en Thomas de Apostel.
- Ja, dat is ook zoo. Maar toen de pastoor me doopte, had hij er zeker eentje op. Of wel wilde hij me misschien geen apostel doopen. Nomen est omen. Maar ieder vindt den zijnen doorgaans nogal welluidend. Zoo heb je Viator, dat klinkt mooi, vind je niet? Geknipt voor den held van een treurspel.
- Ja, dat klinkt mooi, maar vreemd in het begin.
Ludo merkt niet, dat de ander grinnikt. Hij is van oordeel, dat Thomas beslist geen kwade kerel is. En die muziek! O, daar kunnen we nog heerlijke uren aan beleven. Zie, als er die veete niet was tusschen hem en Viator, dan... Ja, dan kon het nog fijn worden, en veel gezelliger. Met Monsieur ook. En opeens heeft Ludo een schitterend idee, een geniaal idee. Hij zal ze nader tot mekaar brengen, hij zal ze verzoenen, hij zal Thomas bekeeren voor de goede zaak. Wat een verrassing zal dat zijn voor Viator! Ha! Maar hij wil niet direct beginnen, hij moet psychologisch te werk gaan. Laat hem maar betijen!
Thomas haalt andermaal z'n aanteekenboekje uit, schrijft enkele regels, steekt het weer weg en legt zich languit op den rug.
***
Der wind hat mir ein lied erzahlt.
Nu zingt de wind een lied voor mij,
Een lied van jeugd en jonge kracht,
van woest geweld en wilde pracht:
| |
| |
‘Ik waai en zing m'n eigen lied,
Den regen stroom ik nukkig neer!
De boomen zwiep ik weg en weer!
Waarheen ik worst'lend, went'lend waai,
Ik waai maar, wild en woest en wijd;
ik waai maar, wind en weer ten spijt,
En wat ik wensch of wil of wat,
Ik ben mezelf. Ik waai. En hoort:
ik zing, en waai mezelven voort
Almachtig waai ik waar ik wil,
Ik ben de wind en zing m'n lied!
Ik ben de wind, meer weet ik niet!
De wind! Ik ben ook jong geweest,
ook nutloos jong en vurig.
De wind! Je zang beroert me niet;
ik weet het einde van je lied:
je waait, als ik, verloren...
Het onweer is voorbij. Nu is de nacht weer En iedereen slaapt. Monsieur ook.
| |
| |
| |
II
Wanneer ze 's morgens als gewoonlijk opstaan, verzoekt Viator z'n vriend, geen rumoer te maken, want Thomas slaapt nog.
- Stapt hij dan niet met ons op?
- Nee, hij slaapt altijd de zon in de lucht.
Ze trekken dus met z'n tweeën voort, zooals gisteren en voorgisteren, zooals al die andere dagen. Maar reeds stapt tusschen hen in een schaduw, die grinnikt. Ze zullen nooit meer alleen zijn.
- Zijn we hem dan kwijt? vraagt Ludo.
- O nee. Van middag vervoegt hij ons weer. Hij neemt z'n siësta 's morgens. Omdat hij 's nachts zoo laat werkt. Vermoedelijk schikt de duisternis hem beter dan het licht.
- Ja, ik heb me afgevraagd: wat doet hij eigenlijk?
- Och, hij maakt muziek en verzen. Maar dat is alleen de vorm. Wil ik je een sprookje vertellen?
- Hoe heet het?
- Het heeft geen naam.
***
Daar waren eens kinderen, die speelden in het zand, prettig en zonder zorg. Kruidenier speelden ze. Geef mij nog een pona koffie, juffrouw, en een pond rijst en een kilo safraan. - Alstublieft, meneer. En ze betaalden met scherven en snippers papier. Maar ze waren gelukkig, want de zon straalde aan den blauwen hemel, thuis lei moeder voor hen lekkere boterhammen klaar, en vader was de sterkste man van de wereld.
| |
| |
Zoo ernstig waren ze in hun spel verdiept, dat ze niet eens merkten, hoe in de verte iemand kwam aangestapt, een man zonder leeftijd, die ietwat gebogen ging en grinnikte. Hij kwam met z'n langzamen stap steeds nader, naar hen toe; maar ze speelden dapper door, want niemand lette op hem en ze wisten immers niet, wie hij was. Zoo kwam die man vlakbij, bleef op hun spel staan kijken en grinnikte.
Toen zagen ze hem. Maar het gebeurde vaak, dat een wandelaar hen in 't voorbijgaan gadesloeg en daarom stoorde niemand er zich aan. Deze man bleef echter koppig staan en toezien op hun spel, en het naarst van al: hij grinnikte. Zoo kwam het, dat een van de kinderen, een jongen, plots zei: ik speel niet meer. Want er was een vreemde hinder over z'n doen gekomen. Daar heb je gelijk in, zei de man; en toen ze allen opkeken, omdat hij voor de eerste maal sprak, ging hij bij hen in het zand zitten en vervolgde: Jullie spelen daar wat! Kruidenier! Ik heb er op gelet. Een pond suiker, zeg je, maar je geeft zand, gewoon zand, kijk maar! Twintig frank, zeg je, maar het is een vodje papier of een ouwe scherf. Dat lijkt nergens naar. Jullie moeten de dingen leeren zien zooals ze zijn. Daar zijn jullie nu groot genoeg voor. Komt morgen hier terug, dan zal ik jullie wat nieuws leeren.
En ze staakten hun spel en gingen naar huis. Moeder vond, dat ze zoo stil waren bij de koffietafel, maar ze vertelden hun geheim aan niemand. Alleen onder mekaar bespraken ze 't geval, en sommigen waren van oordeel, dat die man boos moest zijn, omdat hij zoo naar grinnikte; maar anderen meenden, dat hij een wijze was, want wat hij van dat zand zegde, was toch waar,
| |
| |
en misschien wist hij nog veel wondere dingen.
Van dien dag af speelden ze nooit meer in de zon, maar kwamen iederen namiddag bijeen met den vreemde, en leerden veel nieuwe dingen. Zoo leerden ze eerst, dat de zon van steen en vuur gemaakt is en niet om de aarde draait, zooals we meenen; dat een bloem uit verschillende deelen bestaat, die alle een geleerden naam dragen; en dat de vogels verdeeld zijn in talrijke klassen en soorten. Maar daarbij grinnikte de man altijd, en het leek wel, of hij dat allemaal lang niet zelf geloofde. Want naderhand toonde hij hun, dat we dikwijls doen als met het zand, dat weten jullie nog wel? We zeggen: hier is een pond koffie, maar het is heelemaal geen koffie, het is zand, of we weten niet wat het is. En zoo is alles wat we hooren en zien, wat we leeren en meenen te weten, heelemaal niet zeker, maar misschien, hooren jullie, misschien bedrog, zooals de zon, die om de aarde schijnt te draaien. Haha!
En de kinderen waren zeer onder den indruk. Ze werden nog stiller en aten met minder eetlust, want ze vroegen zich af, wat die boterham in hun hand wel zijn mocht: misschien zand, hoe kunnen we dat weten? Maar ze spraken er met niemand over en als moeder bezorgd was en opperde, wat er wel aan de hand mocht zijn, zei vader: och, laat dat maar gaan, het zijn de jaren.
Maar het waren de jaren niet. Want wel groeide in hun hart nog een stil verlangen om weer in het zand te spelen, met boven hun onbezorgdheid de zon, die om de aarde draait; alleen durfden ze het mekaar niet bekennen en deden alsof ze hun nieuwe kennis fijn vonden, alsof ze neerzagen op alle onnoozele lichtgeloovigheid. Toch waren er nog dingen, waaraan ze innerlijk vasthielden,
| |
| |
en met een zekeren schroom waagden ze soms daarover te spreken met den vreemde. Het is toch waar, dat moeder de beste vrouw is en vader de sterkste man van de wereld? Dat weten we toch? Dan grinnikte de man: Maar kinderen, hoe kunnen jullie nog zoo naïef zijn? Vader is niet sterker dan wie ook, en moeder heeft haar gebreken als iedereen. Wisten jullie dat niet? Let maar eens goed op, dan zul je het merken. En inderdaad, ze merkten het en bevonden, dat ‘hij’ weeral gelijk haalde. Maar van God en van Christus, van hemel en hel, van goed en kwaad, dát was toch waar? Misschien het eenige, maar stevig en vast als de rots? - Als de rots, ja. Maar de rots is niet stevig, niet vast. Nee, kinderen, ook dat is misschien, hooren jullie, misschien zeg ik, bedrog en uitgevonden. Ik weet het, daar staan geleerde boeken van vol, en daar wordt veel over gesproken. Maar niemand kan met zekerheid zeggen, wat is en wat niet is. Wie had ooit kunnen vermoeden, dat de zon niet om de aarde draait? Het is best mogelijk, dat ze niet eens bestaat, dat we ons ook daarin vergissen. Ziet, kinderen, niet hierin ligt wijsheid, dat we zeggen: dit is zus of zoo; maar daarin, dat we gissen: dit is misschien zus, misschien zoo, misschien heelemaal niets. Begrijpen jullie? - Maar dan... kunnen we nergens meer zeker van zijn? Dan is misschien alles anders of heelemaal niets? - Precies. Alles.
En daarover praatten ze dikwijls onder mekaar, over ‘alles of niets’, en ze kwamen tot de slotsom, dat geen afdoend bewijs kon ingebracht worden tegen wat ‘hij’ gezegd had; dat bijgevolg hun leven, zooals het nu was, volstrekt geen waarde meer bood, en ze besloten den wijzen man en z'n leer te volgen. Want we hebben ingezien,
| |
| |
dat u alleen wijsheid spreekt, en we zijn bereid naar uw leer te leven.
Toen grinnikte de man en antwoordde: Maar kinderen, jullie weten toch, dat ik geen leer heb en geen wijsheid. Tenzij misschien die ééne, dat ik me niet verbeeld wijs te zijn. En volgen kunnen jullie me niet, want de weg, dien ik ga, leidt nergens. - Maar wat gewordt er dan van ons? U hebt ons al onze illusies ontnomen en nu hebben we niets meer. Wat geeft u daarvoor dan in de plaats? Want we moeten toch iets hebben om voor te leven? Zeg ons ten minste, wat we doen moeten. - Ja, hoe zou ik dat weten, als ik al het overige niet weet? Nee, waarlijk, dat weet ik niet... Misschien... ziet, hier is een koord en daar steekt een stevige nagel... Maar och, dat is eigenlijk ook niet de moeite waard. Alleen weten we dan, of het ‘alles’ is of ‘niets’, begrijpen jullie?
Jawel, ze begrepen. Ze namen de koord, knoopten het eene eind stevig vast aan den nagel en aan het andere eind maakten ze een ronden strik. En door dien strik staken ze plechtig het hoofd, om te zien of het ‘alles’ was of ‘niets’...
Toen stapte de man voort, ietwat gebogen, en grinnikte. En z'n stap loopt langzaam, de wegen af, om te zien of er ergens nog kinderen zijn, die spelen in het zand.
- Ik begrijp het, zegt Ludo...
***
...en na het middagmaal:
- Laten we direct opstappen, Viator, en niet op hem wachten.
- Nee, Ludo, dat gaat niet. Nu hij ons gevonden heeft, moeten we den moed hebben om op
| |
| |
hem te wachten. Dat zijn we verplicht aan onszelf.
Ze wachten dus. Praten niet, lezen niet, zitten daar alleen aan den rand van een sloot en wachten.
Opeens zegt Ludo:
- Ik... Viator, ge hebt me eens gevraagd, of ik u ooit in den steek zou laten...
- Ja.
- Misschien hebt ge toen ‘hem’ bedoeld. 't Is maar om te zeggen, dat ge daar gerust in moogt zijn.
Viator blikt hem even aan, dat hij dat spontaan zegt, maar z'n glimlach is vreemd, als hij antwoordt:
- Jawel, Ludo, je bent een beste kerel.
- Dat niet... maar daar kunt ge toch gerust in zijn.
Na een poos duikt aan den bocht van den weg de gedaante op van een man met een vioolkast; hij gaat ietwat gebogen, en naast hem stapt rustig een Duitsche herdershond.
***
Thomas voelt best de vijandige stilte. En grinnikt. Hij zal dan maar wat tegen Monsieur praten.
- Écoute, Monsieur, je vais te donner une leçon de savoir vivre. Daar zijn twee soorten van menschen: de eenen denken alleen aan zichzelf, en alles draait om hun persoonlijk humeurtje. Zijn ze goed gemutst, tant mieux! Ils rient, ils parlent, ils plaisantent, ils sont on ne sait plus aimables. Maar Monsieur, komt er een kleine kink in de kabel, dan bestaan de anderen niet meer, of liever: dan zijn het vijanden, verachtelijke wezens, die men geen blik waardig gunt. Bah! De tweede soort daarentegen zijn welopgevoed en kunnen
| |
| |
desnoods over hun eigen persoontje heenstappen om ten minste vriendelijk en beleefd te blijven. Ze beheerschen hun kleine gevoelens en laten zich niet zoo licht uit het veld slaan. Tu comprends, Monsieur? Tâche d'être toujours un chien bien élevé.
- U hebt gelijk, zegt Viator, ik dank u voor de les. Maar waarom spreekt u altijd Fransch tegen Monsieur?
- Ha, waarde collega, dat hoort bij m'n paedagogie. Als ik Duitsch sprak, wat eigenlijk z'n moedertaal is, dan zou hij gauw een zelfbewuste Pruis worden en al z'n talenten zouden teloorgaan in het enge kader van een of andere utopie. Maar u moet gemerkt hebben, waarde collega, dat een Germaansch temperament met een Latijnsche cultuur soms verbluffende resultaten afwerpt. Zelfs de Grieken, waar u zoo hoog van opgeeft, zijn uit midden-Europa het Balkan-schiereiland komen binnenvallen. En daar was het vermoedelijk het contact met de cultuur van Kreta, dat hun genie een mooien aanloop gaf. Nu is het natuurlijk een schreeuwend anachronisme, in verband met Kreta van Latijnsche, laat staan van Fransche cultuur te spreken. Maar vergeet niet, dat de kunst van Kreta ons werken schonk, onder meer de Ridder met de Lelie en wat men terecht La Parisienne genoemd heeft, die net zoo goed uit een Parijsch atelier konden gewandeld zijn.
- Ik merk met genoegen, dat u zich ten minste voor de Grieken interesseert.
- Nou! Socrates is immers m'n grootvader.
- Dat mag u niet zeggen!
En Ludo kijkt op, omdat er in Viators stem meer vuur ligt dan gewoonlijk.
| |
| |
- Zoo, mag ik dat niet zeggen? Dan zult u wel weer gelijk hebben... Dus, Monsieur, onthou het goed: Socrates was géén sophist en géén scepticus. Hij is het dus vast niet, die gezegd heeft, dat alle menschenwijsheid larie was. Hij? Maar Monsieur, hoe kun je zoo dom zijn? Hij kende Sint Thomas van buiten, voyons! Haha!... Och ja, Viator, zucht maar; ik ben een hopeloos geval. Vind je niet, Ludo?
- Ik... heu... ik ben daar allemaal veel van vergeten. Vroeger heb ik wel Homeros gedaan...
- Gedaan nog wel? Goed zoo, m'n zoon! Zeer stichtende lectuur. Meer goden dan menschen! Haha!
En Monsieur hoort dat allemaal aan, maar het kan hem blijkbaar niet schelen. Mir nichts, dir nichts. Cultuur is abstract, paedogie ook. Heel de Latijnsche cultuur voor een kluifje! Maar nu moet hij den stradivarius van z'n baas weer dragen. Ieder z'n beurt. Ja, lastig is dat wel, maar och, het riekt goed, dat is ook wat.
- Viator?
Thomas grinnikt, hij heeft weer niets goeds in den zin.
- Ja?
- Ik heb me dikwijls afgevraagd, of u wel eens verliefd geweest bent.
- H'm. Nu zou ik Monsieur kunnen leeren, dat er twee klassen van menschen zijn: discrete en indiscrete. Maar ik bén ooit verliefd geweest... weet u op wie? Op het rhythme van den hexameter, smoor-verliefd. Ik sprak en zweeg in hexameters, ik dichtte en dacht in hexameters, en al wat in het geliefde rhythme klonk, was evangelie voor me, onverschillig of het juist was of valsch. Daar zijn trouwens nog sporen van in
| |
| |
m'n conversatie. Men geneest niet van z'n eerste liefde.
- Haha! schatert Thomas het uit. Bravo, waardige zoon van Plato! Die is goed! Maar als u het zoo opvat, ben ook ik verliefd geweest. Ja, hartstochtelijk veiliefd. Weet u op wie? Op den metaphysischen twijfel van Papini den Jongere.
- Ik wist niet, dat er twee Papini's waren?
- Toch! Er is Papini a.c. en Papini p.c.
- A.c.?
- Eenvoudig: avant sa conversion.
- H'm. Maar après begint toch niet met p?
- Nee, zegt Thomas en wacht even, dat andere beteekent: pour condoléances. Want daar is Papini de Jongere dood.
- Of verrezen?
- Als u verkiest. Die schakeering is te subtiel voor mij... En jij, Ludo, ben jij nooit verliefd geweest? Ik bedoel op iets anders dan op een meisje? Een lantaarnpaal bij voorbeeld of een regenbui?
- Ik? Ludo is een beetje de kluts kwijt: ik? ja, eigenlijk wel. Ik ben verliefd geweest op de stem van Martha Eggerth.
- Mooi zoo. Besluit: we zijn allemaal verliefd geweest. Zedeles: Monsieur, waak over je hart. Haha!
***
Monsieur waakt over de gemeenschap. Al zitten Thomas en Ludo nog klaarwakker tegen de schuurpoort. Jammer dat het gras vochtig is, zoo niet konden ze buiten slapen. Maar morgen wordt het mooi weer, want de sterren pinken belovend: komt in orde. Zij kunnen het weten, ze zien de zon.
| |
| |
- Heeft Viator je het sprookje verteld? vraagt Thomas opeens.
- J... ja. Hoe weet ge dat?
- Dat doet hij altijd. Hij is wat lang van stof, vind je niet?
- Daar is niets wat ik liever hoor dan een sprookje van Viator, zegt Ludo gekrenkt.
- Dat is mooi van je, staat je goed. Die novice-ijver, bedoel ik. Het geeft een kleurigen fond voor den wimpel van je ideaal, haha! Maar het pleit niet voor je goeden smaak. Want hij is ontegenzeglijk wat lang, Viator. En onvolledig daarbij, altijd, onverbeterlijk... En halve waarheid, vrienden, is leugen... Hier bootst Thomas Viators plechtigen toon na.
- Wel, als gij het beter weet, wat mankeerde er dan aan?
- Dat ging ik net zeggen. Maar je moest niet zoo vijandig tegenover me staan. Ik heb je toch niets in den weg gelegd? Ik heb je nog niet eens een dienst bewezen; waarom ben je dan zoo onvriendelijk?
- Ge grinnikt altijd, zegt Ludo.
- Dat is waar. En om op dat sprookje terug te komen, die man grinnikte ook, maar z'n bedoeling was smetteloos. Alleen ging het hem aan het hart, dat die kinderen zich van alles verbeeldden. Dat kan niet blijven duren, dacht hij. Ze mogen hun leven niet opbouwen uit leugen en illusie. Het zou een schande zijn, en geen smart zou hun gespaard blijven. Het is beter dat ze tot inzicht komen. De dingen zijn immers niet, zooals we ze zien; we moeten ze zien, zooals ze zijn. Zoo dacht die man en handelde logisch tot het einde. Usque ad finem. Want hij oordeelde, dat tot iederen prijs lafheid en compromis moesten vermeden worden.
| |
| |
Begrijp je? Maar toen wilden die uilskuikens door het hennepen venster kijken: alles of niets! En de man vond het wel jammer, dat ze zoo kleinzielig waren; zelfs vielen er, z'n gegrinnik ten spijt, twee tranen op z'n handen; maar toen zei hij weer: kijk, dat is H2O, niet eens zuiver, en lachte. Het paste toch niet zich daar druk over te maken, zulke zwakkelingen! Want een levenswaardig leven te leiden, is niet lastig; maar één, dat niet levenswaard is, dát inzien en toch dragen, zie Ludo, zoo iemand zoekt die man. En intusschen grinnikt hij, weet je waarom? Omdat het leven stront is.
Nu neemt Thomas z'n viool, stemt peinzend en begint zacht te spelen: de tweede Hongaarsche Rhapsodie. Hoe zielig klinkt deze aanhef, die plechtig en grootsch moet inzetten, als hij zacht en aarzelend gespeeld wordt! Het voorspel van een weemoedigen droom...
Een radio in een dorpsherberg en twee menschen aan een ruw-houten tafel... Een doods-bericht... Een merel die zingt in den avond... Twee zwervers gaan op pelgrimage. Hoor je hun stap?.. En dat kerkhof met wat zon over z'n stille graven... Die handdruk... die handdruk... Ach, herinneringen...
Ook deze rhapsodie wordt nu een herinnering. Één van de duizend, en duizend andere komen na haar... Misschien onthoudt hij ze, misschien vergeet hij ze. Wie kan dat vooruit zeggen?... Maar daar zijn dingen, die we niet vergeten, die staan als hooge pijlers, waarover we ons leven slaan, ons voorbije leven... Het spel is uit.
- Hoe kunt ge zeggen, dat het leven stront is? vraagt Ludo ernstig.
| |
| |
Maar Thomas grinnikt:
- Denk jij, dat dit het leven is? Dit is fictie, de fictie waarnaar we vluchten, allemaal, juist daarom, omdat het leven stront is. Muziek, kunst, sprookjes? Leugen! Droogstoppel had gelijk: de dichter liegt. Dat is z'n roeping, den menschen wat voor te liegen. Viator ook, hij...
- Viator liegt niet!
- Niet? Vertelt hij geen sprookjes?
- Ja, dat doet hij, mooie sprookjes. Ludo herinnert zich plots, dat hij die twee moet verzoenen. Als ge hem gehoord hadt! Mij heeft hij een verhaal verteld over Spanje, over den mooisten tweeling van Spanje. Wilt ge... wil ik het u navertellen?
- Graag.
En Ludo vertelt het getrouw na. Maar bij de herinnering is hijzelf meer ontroerd dan z'n toehoorder, want nadien zegt Thomas:
- Het is net als ik zei. Hij is wat lang van stof, Viator. Geen kern! Die heele tragiek mist haar effect, omdat hij zichzelf te graag hoort praten. Wie aanlengt, maakt smakeloos. Ik heb haar in acht regels gevat.
- Wie?
- Die tragiek.
Dan haalt Thomas z'n zakboekje boven, scheurt er een blad uit en reikt het aan Ludo.
- Daar!... Goeden nacht.
En Ludo leest.
Ballade van een spaansch vrijwilliger
Hij heeft in zich den drang gevoeld van veel geslachten,
want hij was jong en fier, en 't leven goed!
| |
| |
Men gaf hem 't pak van één der pas gevallen schachten,
maar op die linkermouw zat nog wat bloed.
Een Fransche bom heeft hem toen netjes stuk-gereten;
hij kreeg nog wat compassie en een kist.
Gelukkig heeft z'n moedertje het nooit geweten:
zij werd vermoord, zij heeft hem niet gemist.
Daar leven millioenen vaders en moeders over de wereld, die voor ons werken en bidden. En millioenen kinderen slapen nu met blozende wangen, terwijl om hun verbaasde lippen een droom zweeft, ijl en broos als de zeepbel.
De bloemen hebben hun teere kelken geloken voor den nacht, maar morgen vouwen ze de pracht van hun kleuren weer open naar de zon.
In de geurige hei keert een wilde eend voorzichtig haar zware eieren om en rust weer op het dons, in de zwellende weelde van haar moederschap. En plots, op den top van een heuvel, rijst maagdelijk de ranke silhouet van een ree tegen den stillen nachthemel.
Eeuwige muziek ruischt door den Julinacht, en de grooten uit het verleden wonen in onze harten. Velen waken nog en weenen van bevrijding, bij het gedicht, dat met hun tranen op het papier vloeit.
Wonderen van architectuur staan roerloos in aanbidding, en hun slanke torens wijzen naar dezelfde sterren, die stonden over het Verloren Paradijs. En in het koor prevelen de monniken vrome psalmen: Coeli enarrant gloriam Dei...
| |
| |
Maar onder de sterren zitten twee menschen, en vragen zich af of het leven stront is.
| |
III
Er hing wat morgennevel, toen ze voorttrokken; nu brandt de zon reeds in de lucht: het wordt een warme Julidag.
Ludo heeft gevraagd, of Viator soms ook verzen maakt. - Ja, dat gebeurt wel eens. - En of hij er verstand van heeft? - Dat moet je aan een dichter nooit vragen. Op dat punt is z'n kwetsbaarheid doorgaans grooter dan z'n modestie. - Het is, ziet ge, hij heeft een gedicht van Thomas, hij wilde daar uw opinie over vragen. - Laat maar eens zien.
Ludo haalt een gevouwen blaadje uit z'n vestzak, twee blaadjes, maar het ééne is oud en vuil en hij steekt het terug; het andere vouwt hij open en reikt het Viator. Deze leest, kijkt peinzend voor zich, leest nog eens, maar zwijgt steeds. Eindelijk geeft hij het weer en zegt:
- Het is zeker sterk van uitdrukking. Net iets voor hem, daar moest nog een gegrinnik achter staan. Maar is dat kunst? Het wreede, laconische opeenstapelen van tragiek? Zonder commentaar. Zoo, punt, streep. Het bereikt zeker een effect, maar is dat kunst?
Wat kan Ludo daarop zeggen? Niets. Hij steekt de ballade weer in z'n vestzakje, maar een licht kreuken herinnert hem aan iets.
- Het is waar ook, Viator, ons Credo is heelemaal versleten, er blijft niet veel van over.
- Het papier, bedoel je?
- Ja, het papier. Kijk maar.
Inderdaad, het is er erger aan toe dan de iden- | |
| |
titeitskaart van een dame: oud en vuil, randen doorgesleten, schrift onleesbaar.
- Heeft geen belang, zegt Viator. Het is immers papier? Kijk, het begin is nog leesbaar: Ik geloof in den Geest. Daar staat toch niet: ik geloof in het papier? Begrijp je, Ludo?
- H'm.
Maar Ludo begrijpt het niet recht, heeft het misschien nooit heelemaal begrepen. Hij zucht en schiet z'n jas uit, want het wordt veel te warm. Zoo stappen ze een poos in stilzwijgen. Dan vraagt Viator:
- Herinner je je nog, dat je me eens een probleem gesteld hebt? Over die persoonsverwisseling?
Ludo kijkt hem schuw aan.
- Ja.
- Nu ga ik je op mijn beurt een probleem stellen. Heb je je ooit afgevraagd, hoe er vrede onder de menschen kan komen?
- Vrede?... Nee, zegt Ludo wat verbluft.
- Het is nochtans de moeite waard. 't Wordt haast tweeduizend jaar, dat hij ons beloofd is.
- Als we van goeden wil zijn.
- Dat zijn toch de meesten?
- Dan zal het misschien aan de anderen liggen?
- Misschien. Maar de remedie?
Ja, de remedie. De vraag strookt eigenlijk niet erg met Ludo's intellect.
- Weet ik het!... We kunnen in ieder geval van den Volkenbond vertrekken, om te weten hoe het niet moet!
- Dat mag je niet zeggen, Ludo. Een mislukking is een kleine fout, en de bedoeling was heel lofwaardig. Wat ook de uitslag gebleken is, het was een eerste stap, en alleen reeds als opzet een verheugend iets.
| |
| |
- Wel, laten we dan met den Volkenbond beginnen.
- Nee, dat hoeven we daarom ook niet. We moeten eerder een nieuwen vorm zoeken. Maar vooraf kunnen we twee waarheden stellen: ten eerste, de meeste menschen, zoo niet allen, wenschen vrede; ten tweede, tot nog toe werd geen duurzame vrede bereikt. Je ziet, daar hapert iets, een flagrant non sequitur, en dát...
- Een wat?
- Een in... een blijkbare tegenspraak, die we precies moeten ophelderen.
- H'm. En wie zijn volgens u de menschen, die geen vrede wenschen?
- De wapenhandelaars eerst, omdat ze van oorlog leven, en dan de communisten, omdat ze bij voorkeur hun aanhangers werven in perioden van ellende en ontevredenheid.
- Wel, dan moet de wapenindustrie eerst staatsmonopolie worden en het communisme geweerd.
- Geweerd? Dat zeg jij zoo in drie woorden? Nou, goed. Maar hoe zal dan de wil van de meerderheid, let wel: van de verpletterende meerderheid, het halen bij de politieke intrigues?
- Dat kan toch niet zoo lastig zijn. Als ieder land een democratischen regeeringsvorm aanneemt?
Ludo begint wat te voelen voor de discussie. De mooie ingesluimerde woorden van z'n dagblad-jeugd komen weer wakker. Wat, klinken ze niet goed? En zoo intellectueel! Maar Viator glimlacht sceptisch:
- Ieder land? In twee woorden? En dan? Ga door.
Ludo gaat door, komt pas goed op dreef:
| |
| |
- Ontwapening natuurlijk, geleidelijk, gecontroleerd langs diplomatischen weg. Alles, langzamerhand wel te verstaan, tot er alleen nog wat parade-geweren over zijn en één kanon, voor de geboorte van prinsen en zoo. Dan is er natuurlijk geen sprake meer van oorlog. Ge ziet, zoo lastig is het niet.
- Nee, zegt Viator, maar de negatie slaat niet op Ludo's laatsten zin, want hij vervolgt: nee, zoo gaat het niet. Je wilt eerst de menschen uitschakelen, die belang hebben bij de wapens, en God weet dat ze niet talrijk zijn, maar zoo eenvoudig is dat niet. Ze hebben geld, invloed, ze hebben dikwijls de pers achter zich. Je wilt de wapen-industrie staatsmonopolie maken. Zelfs dat is niet afdoend. Wie is de Staat? zou Baron zeggen. Er blijven altijd een heele hoop menschen, die er belang bij hebben. Je wilt ook het communisme uitroeien, zoo, met één machtig gebaar. Maar het communisme is geen orgaan of geen partij, Ludo, het is een instinct; en wie het tegen een instinct opneemt, moet vast in z'n schoenen staan. Je geeft aan ieder land een democratischen regeeringsvorm cadeau, alsof dat synoniem was van democratie. Of meen jij werkelijk, dat het volk eigenmachtig ergens anders over beslist, dan over de keuze welk vakje ze bij de eerstvolgende verkiezing zullen zwart maken? Nee, Ludo, democratie in den eigenlijken zin van het woord bestaat niet, omdat het volk, zelfs wanneer het het recht had, niet bij machte zou zijn te regeeren. Dat recht overigens, dat vrije recht, heeft het nooit. Want het volk is en blijft de speelbal van pers, radio, film en literatuur. Zoo moeten we besluiten, dat je democratische basis zeer wankel is, temeer daar het om vrede of oorlog gaat, en het volk
| |
| |
in kritieke periodes van spanning heelemaal niets meer te zeggen heeft. Hoogstens moet dan worden gerekend met hun gemoedstoestand, maar dat is kwestie van drie weken. Ten slotte moest volgens je versie de ontwapening van een leien dakje gaan en uitloopen op een paradijs van vrede. Ook dat is te optimistisch, haast naïef. Je ziet een paar dingen over het hoofd: als de politiek een winkel van belangen is, zal dat wel liggen aan het feit, dat het individu een winkelier van belangen is, van kleine belangen. Je vergeet z'n zelfzucht, z'n ondeugden, z'n zwakheden, z'n opwellingen van barbaarschheid; je vergeet dat Adam in den appel gebeten heeft. Daar moeten we ook rekening mee houden.
Ludo is blijkbaar wat gekrenkt.
- Vind gij dan maar iets beters.
***
Thomas mag ook meepuzzlen en krijgt de opgaaf. Maar Thomas heeft van middag een air over zich, ik weet niet, z'n oogen glinsteren zoo vreemd en hij praat zonder ophouden.
- Kijk, vrienden, zegt hij doctoraal, daar zijn twee te volgen methodes. Hum. Gesteld, dat er twee milliard would-be redelijke dieren over de wereld rondkruipen - ne te fâche pas, Monsieur, je parle des hommes, - gesteld dus enzoovoort, bestaat de eerste methode hierin, dat je er één milliard negenhonderd negen en negentig duizend negenhonderd negen en negentig uitmoordt: dan heb je vrede. Wat? Ha!
- En de tweede?
Dat is Ludo, die even naar de oppositie overhelt, omdat Viator z'n oplossing zoo onmeedoogend afgemaakt heeft.
| |
| |
- De tweede? Haha, jongeman, die is veel eenvoudiger, veel goedkooper vooral. Je hoeft alleen het andere deel van de bevolking uit te moorden: dan heb je ook vrede. In saecula saeculorum amen.
Daar kan Ludo niet meer om lachen, hij denkt plots weer aan het sprookje zonder naam. Ook Viator lacht niet, is niet eens verwonderd: hij kent die stemmingen van Thomas en weet ook hun oorzaak.
- We spraken ernstig, doet hij opmerken.
- Zoo, Herr Doctor, sprak u ernstig? Of verbeeldde u zich dat maar? U moest niet altijd zoo categorisch zijn in uw beweringen. Wie kan zeggen, wat ernst is en wat niet? Als we 's nachts droomen, nemen we dat zeer ernstig op, maar 's morgens zeggen we: ach, het was maar een droom. Als ik een glaasje op heb, zooals nu - merkt u wel, hoe lucide ik nog ben - dan komt m'n alledaagsch leven me zeer kleurloos voor en oninteressant. Maar morgen, als ik weer nuchter word, houd ik ook dit voor een onwezenlijken roes. Wat is nu ernst en geen ernst? Wat droom en geen droom? En waarom zou ons zoogenaamd bewuste dag-leven geen andere droom zijn, waaruit we bij den dood ontwaken? Kunt u dat weeral doorhakken, waarde collega?
- Dat kan ik. Want iets toch moet reëel zijn. Als er droom is en verbeelding, moet er ook werkelijkheid zijn, al was het maar om door het contrast aan den droom z'n beteekenis te geven. Zoo niet was er evenmin illusie. Dus moet er ongetwijfeld een werkelijkheid bestaan. Meent u niet?
- Dus, dus en ongetwijfeld! Nee, ik weet het niet. Misschien is er wel iets reëels, maar misschien ook is er niet eens illusie. Niets. Dat is juist de
| |
| |
groote vraag, Viator: to be or not to be. Tu comprends, Monsieur, c'est de l'anglais?
Het kan Monsieur niet schelen. Bij z'n naam blikt hij alleen hoopvol naar de hand van z'n meester op, of die zich zal ontfermen over de pijn in z'n nek en in z'n muil, en de vioolkast overnemen.
Maar Ludo mengt zich in het gesprek, trotsch op z'n kennis.
- Kom, Thomas, ge kunt toch niet afstrijden, dat ge nu bij voorbeeld Shakespeare citeert?
- Alle respect voor je kennis van classieken, maar dat is lang niet zeker. Waarom zou Shakespeare mij niet geciteerd hebben? Misschien is hij de grootste uitvinder van de XXXe eeuw, als ze dan nog na Christus rekenen, en vindt hij het middel uit om in den tijd terug te gaan. Zoo is hij het misschien, die me geciteerd heeft een paar honderd jaar geleden, al moet hij desniettegenstaande, begrijpen jullie: ik zeg desniettegenstaande, nog geboren worden. Best mogelijk... Waarom, denk je, begint water te koken en te verdampen? Omdat het op honderd graden komt?
- Ik... ja.
- Mis. Het kan best op honderd graden zijn, omdat het kookt. Ha! En die geschiedenis van de kip en het ei, wat bewijst die? Het bestaan van een Schepper? Geen kwestie van. Die bewijst alleen, dat we'r geen snars van begrijpen.
Nee, vandaag valt er met Thomas niet te praten.
- Drinken we daar 'ns op? vraagt hij, en haalt een platte flesch uit z'n binnenzak. Niemand? Nou, prosit!
En Monsieur hoort dat allemaal en ziet het lijdzaam aan, Monsieur met z'n Germaansch temperament en z'n Fransche cultuur, die een
| |
| |
genie moet worden. Maar opeens plaatst hij beslist de vioolkast op den weg, blikt even die gekke menschen aan en zoekt een boom uit.
***
De avond is een stille man, die zit en droomt bij den oever van een koel riviertje; en ergens ver van uit een open venster drijven de zachte klanken van een geneuried wiegeliedje aan... Nee.
De avond is een boom, een volle breede boom, die staat alleen op een donker weiland, een rijke boom, met weelde van groene blaren en innigheid van verscholen nestjes, die ruischt en... Nee.
De avond is een frissche, heldere drank, die van de sterren in ons hart druipt; hij jaagt ons wild het bloed door de aderen en maakt ons dronken; hij wordt tot warmte en inspiratie... Ja, zoo is de avond. Thomas neemt nog een slok, haha!
- Laten we wat wandelen, slaat hij voor.
- Neemt ge dan uw viool mee? Kom, ik zal ze wel dragen.
En ze kuieren langzaam door den geurenden nacht. Viator mag rustig slapen en van engeltjes droomen. Thomas neemt nog een slok.
- Ge moest niet zooveel drinken, Thomas.
- Ik dank je vooi de bedoeling, maar dat moet ik. Weet je waarom? Op zoo'n warmen Juli-avond als deze, komen altijd de herinneringen op me af. Honderd, duizend, legioenen! Ha, die vervloekte herinneringen! En dan moet ik ergens kracht putten en moed, dwazen overmoed, begrijp je, om ze te lijf te gaan. Bah! Hij zwijgt even. Weet jij, wat het leven is, Monsieur? Une sale blague! Mektoep. Onthou dat. En als je zin hebt om te huilen, moet je lachen. Haha, moet je zeggen, om alles en iedereen, zooals de wijze Pascal ons
| |
| |
leerde. Hij zal het zoo wel niet bedoeld hebben, maar dat is bij groote denkers altijd het geval... Hoe oud ben jij eigenlijk, Ludo?
- Ik? heu... vier en twintig.
- Kalender?
- Wat?
- Naar den kalender?
- Ja.
- Dacht ik het niet!
- Enne... hoe oud zijt gij?
- Ik? Honderdduizend jaar!
- Dan ziet ge'r naar uw leeftijd nog tamelijk jong uit, tracht Ludo te schertsen.
Maar Thomas schertst van avond niet, hij neemt nog een slok. Zoo wandelen ze in stilte voort, langs een rij roerlooze boomen.
- Moet ge uw gedicht niet terughebben? vraagt Ludo na een poos.
- Dat heb ik nooit weggegeven. Wat jij kreeg, was papier.
Dat brengt Ludo wat te binnen:
- Ik heb hier ook nog iets, van Viator...
- Z'n Credo?
- Hoe weet ge dat?
- Dat hoort toch bij de classieke literatuur, haha! Laat 'ns kijken... Zie je wel, het is oud en versleten, het heeft haast afgedaan. Ik geloof in den Geest! Bah! Op 'n dag zal ik je een nieuw en een solieder credo geven. Dáár!
Hij frommelt het papiertje en werpt het weg. En Ludo durft niet te protesteeren. Ik ken het toch van buiten, denkt hij. Alleen Monsieur gaat er eens aan snuffelen, en met heel z'n Fransche cultuur - of is het z'n Germaansch temperament? - steekt hij er z'n achterpoot tegen op. Sic transit...
Nu gaan ze tegen een donkeren boom zitten;
| |
| |
de vioolkast ligt tusschen hen in. En Thomas neuriet wat.
- Ben jij ooit verliefd geweest? vraagt hij opeens.
- Ik?... Nee... ja toch.
Dan, na een poos, voor zich uit:
- Weet je hoe ze heette?
- Wie?
- ‘Zij’? maar hij wacht het antwoord niet af: Ze heette Sylvia. Omdat haar vader dol was op Delibes. God nog an toe!
En z'n stem slaat plots over. Hij drinkt nog een slok, verslikt zich en gooit de flesch tegen een boom kapot. Dat geluid van scherven klinkt akelig in den nacht; en Ludo weet niet, wat hij nu moet zeggen of doen, maar Thomas neemt zonder één woord z'n viool en speelt, terwijl hij af en toe meeneuriet: Una furtiva lacrima...
Zij heette Sylvia.
Ze vond je sympathiek, ze begreep je, ze ging op in je kunst.
Zoo opeens, onverklaarbaar. Want ze was eigenlijk verloofd met een ander. Maar je was gelukkig, niet? En trotsch...
Zij nam je mee naar bals en concerten... sprak soms met haat over dien ander: Daar, zag je hem, met z'n belachelijk snorretje en z'n dandy-manieren? Bah! hij bestond niet meer voor haar!
Jij was je ware, met een hart en een kunstenaarsziel!... En je speelde je mooiste liederen voor haar.
Zij heette Sylvia...
Dan op een dag verloofde ze zich... met dien ander. Wat dacht je wel? Het was immers weer in orde.
Ben je erg down, chéri? Och, met je kunstenaarsziel kun je dat wel dragen, he? Toe, speel me nog
| |
| |
éénmaal Salut d'Amour? Dan krijg je nog één zoen van me...
Zij heette Sylvia...
Ga in vrede, dans, zoen, heb lief, verdomme!
En jij, speel dan toch, paljas, troubadour, dolende ridder! Je hart is een mol en je lichaam een solsleutel!
Maar je kunstenaarsziel, ha voilà! die kan immers ook op gebroken snaren spelen...
'n Gebroken melodie.
Daâag chéri!
Una furtiva lacrima...
- Ze heette Sylvia, zegt Thomas, veegt over z'n gezicht en grinnikt.
- Ge moest niet zooveel drinken, Thomas. Daar wordt ge sentimenteel van en...
- Sentimenteel, haha! en dan plots bitter: Jawel, ik moet drinken, ik moet! Dat vreet het hart weg, begrijp je? Langzamerhand. Nog duizend flesschen moet ik drinken, dan is het uit met de pret! Nog duizend flesschen, haha! Kijk niet zoo sip, Ludo. Lachen moet je, gaudeamus igitur! Wacht, ik zal je moreel wat oprakelen. Luister, ik heb nog een vroolijke kleine ballade gemaakt. Een leuke Ballade pour rire!
En hij gaat rechtstaan, tegen den sterrenhemel, en zingt in den nacht en speelt wild:
Eens heb ik van moeder een hart gekregen,
Van moeder, van vader, van God!
Het speelde, het stoeide bij zon en bij regen,
Het klopte voor u en voor God.
| |
| |
Toen ging het vertrouwend de menschen tegen,
De menschen... zij maakten het rot.
Sindsdien heeft het bitter en stom weer gezwegen.
Nu klopt het niet meer. 't Is kapot.
- Maar lach dan toch, Ludo! Lach dan toch! Het was immers om te lachen? Haha!
Maar ergens diep uit z'n wezen schokken wilde snikken omhoog, tegen dien sterren-bezaaiden hemel. En Ludo heeft innig met hem te doen; hij wist niet, dat er zooveel bitterheid was in het leven.
| |
IV
Augustus, de stille bedrijvige.
Vroeg en hoog stijgt de leeuwerik op in de lucht, om te zien of de zon haast nog niet opduikt. Die komt iederen dag zoo al te laat, en God weet wat er gebeurde, als hij er niet op lette!
IJverig wordt er geoogst en gemaaid, van 's morgens tot 's avonds, in stilte, in ernst; en het zweet van de boeren druipt lavend in den grond, tol voor eeuwige vruchtbaarheid.
Over de bloeiende hei hangt geur van honing en het vlijtig gegons van bijen. En de simpele eend voert in stille weelde haar tweede kroost naar den vijver.
Het is heet en stil met die brandende zon en den geur van warm, rul zand. Maar misschien is Augustus de mooiste maand, Augustus, de stille
| |
| |
bedrijvige. Al liggen veel menschen nu lui aan het strand, met Nivéa-crême en spleen.
***
De avond brengt koelte, de nacht brengt rust. Toch weet ik er één, die nog opzit en schrijft. Maar een raadsel is het, hoe hij nog een steek ziet, want het is de laatste dag van de maan. Misschien is het een blinde, die schrijft op den tast?
Ik geloof in den geest, die twijfelt aan het geloof; in de gedachte, die illusie wordt, en in de dubbelzinnigheid van het woord.
Ik geloof in de duizendvoudige waarheid der verschijnselen, omdat ze zoo tastbaar de betrekkelijkheid van het ware aantoont.
Ik heb maling aan het gevoel, dat maling heeft aan alles en aan zichzelf.
Ik geloof in de gemotiveerde vrijheid, maar niet in de vrijheid der motieven.
Ik heb lak aan de zintuigen, wier bepaaldheid onvolmaaktheid is, en ik haat het geheugen, dat het leven bitter maakt.
De wetenschappen beschouw ik als georganiseerde pretentie. Maar ik geloof in de Kunst, omdat ze haar eigen fictieve waarheid schept.
Ik geloof in het inzicht, dat zichzelf den slagader oversnijdt; maar liefde en apostolaat is nonsens.
Deugden en hartstochten zijn synoniem, en alles is mysterie.
De daad is conventie en het leven is stront.
Zoo twijfel ik aan alles wat is en wat niet is, en aan alles wat schijnt te wezen.
En misschien twijfel ik ook - weet ik het? - aan mezelf, m'n credo en m'n twijfel.
| |
| |
- Dat vond ik van morgen in m'n linker vestzakje.
- Ja, het is van hém. Dat is het eenige wat géén twijfel lijdt. Maar begrijp je, Ludo, hoe in-droevig het is, hoe verderfelijk? Het algeheele failliet? Mag ik het stukscheuren en wegwerpen?... Ja?
- Nee, zegt Ludo vlug. Kom, geef het maar terug. Ik begrijp natuurlijk wel, dat het verkeerd is, maar het is toch interessant. En die beleediging kan ik Thomas immers niet aandoen.
- Je gaat het toch niet op zak blijven dragen? Dat mag je toch niet, Ludo?
- Waarom niet? Uw credo heb ik immers ook op zak gedragen?
- Niet mijn credo. Ons credo. Hét credo. En na een stilzwijgen: Heb je het nog?
- Wat nog?
- Ons credo.
- Ik? ja.
- Mag ik het eens zien?
- Heu... Ik bedoel, het papier ben ik kwijt... Dat moet ik ergens verloren hebben. Maar het was versleten en onleesbaar; en het was immers maar papier, dat hebt ge zelf gezegd. Maar ik ken het nog goed van buiten.
Dan stappen ze zwijgend voort. Ondanks de hitte is er meer drukte op den weg dan anders. Misschien wel, omdat ze een dorp naderen. Want ginder rijst de slanke spits op van een toren.
Ze denken. Niet aan de vogels, die jubelen om het mooie weer; niet aan de bloemen, die kwistig over de weiden gestrooid staan; niet aan de trekkers, die hen voorbijrijden en luidruchtig van hun
| |
| |
uitstap genieten. Ze denken aan Thomas. Viator dubt over het credo, dat in Ludo's linker vestzakje steekt, en hoe het mogelijk is zoo iets neer te schrijven. Ludo vraagt zich af, of Thomas nu reeds te been is, en hoe het komt, dat hij hen steeds onfeilbaar terugvindt. Dan spreekt Viator:
- Luister eens, Ludo. Ik moet je iets ernstigs zeggen. Er gaat een dag komen dat het zoo niet meer kan doorgaan, dat je zult moeten kiezen tusschen hem en mij. Heb je daar ooit aan gedacht?
- O, daar kunt ge gerust in zijn... Ludo's stem klinkt wat moe... Ik vind Thomas wel sympathiek, maar ge weet wat ik u beloofd heb. Één man, één woord.
Ik vind Thomas wel sympathiek. Wat beteekent dat eigenlijk, denkt Viator, sympathiek? En daar heeft Viator gelijk in. Is de duivel niet sympathieker dan God?
Ze komen in het dorp aan. Ze trekken er door. Ze laten het achter zich. Plots blijft Viator staan, vat z'n gezel bij den arm:
- Zie je dat nieuwbakken huis daar, en dat andere in aanbouw? En ginder dat bord: Bouwgrond te koop? Daar komen nu van die afzichtelijke kleine villaatjes met betonnen konijntjes! God! Is het geen zonde en jammer? En waar is de boer?
Boeren trekken naar de stad
Waar is de boer, de Vlaamsche boer?
de pezige korte met z'n leelijke snor,
en ergens daartusschen z'n zwarte pijp;
de zwijgzame boer met z'n knoestige knuisten?
| |
| |
Weet hij dan niet, dat op z'n grond
men huizen bouwt van ijzer en steen?
Dat z'n vruchtbare akkers verlaten liggen,
en er onkruid groeit op het veld zijner vaderen?
Waar is hij dan, de stevige stoere,
ál spier en vlijt, die werkt in de zon?
die werkt in den regen, in de goede aarde;
en ons brengt goud graan en gulden vruchten?
Of is hij soms ziek, de Vlaamsche boer?
Dat z'n paard geen vuur stampt uit slechte kasseien;
dat z'n koeien niet grazen langsheen het spoor,
en z'n zwaaiende zeis de zon niet weerflitst?
Maar de Vlaamsche boer wordt niet ziek.
Die leeft, die werkt, en op 'n dag, dan sterft hij,
stil als een hond, en beschaamd dat hij ligt,
dat hij liggen moet en de zon in z'n bed schijnt.
Misschien is hij dood, de Vlaamsche boer:
want z'n vlegel - gebroken vleugel - hangt lam;
z'n hoeve verzakt en daar is geen geluid
van lachende meiden en roepende runders.
Maar de Vlaamsche boer heeft toch zonen en dochters,
heeft vele zonen en vele dochters,
die wroeten als hij in de kracht van hun lijf
en zetten het werk voort van vele geslachten?
Toch tiert het onkruid op 't land zijner kinderen.
Men bouwt er huizen van ijzer en steen.
Verlaten liggen de vruchtbare velden,
en de wandelaar vraagt: waar is de boer?
Ik denk, dat de Vlaamsche boer nu dood is,
en achter de baar gaan z'n dochters en zonen:
zij stappen in treurigen, stommen stoet
naar een kerkhof, ergens in een vreemde stad...
| |
| |
Ze liggen in het lommer aan een slootkant.
- Maakt ge verzen?
- Ja. Wil je ze hooren?
En Viator leest, met z'n ernstige stem, z'n ernstige verzen. Z'n sombere klacht. Ludo moet aan een tooneelstuk denken, dat hij destijds gezien heeft: Jeremias. Maar naarmate het gedicht vordert, wijkt z'n aandacht af... Thomas had gelijk: Viator ís wat langademig... en het rijmt niet... Eigenlijk niet lastig, verzen te maken, die niet rijmen... Viator zwijgt.
- Ha, het is een mooi gedicht. Ludo weet niet best, wat de ander verwacht, dat hij zal zeggen.
- Ja, zegt Viator, hoe zeggen ze hier ook weer? Schoon maar triestig. Ik wilde dat ik het niet had moeten schrijven!
Na een stilte spreekt Ludo weer:
- Viator... ge moet niet bang zijn... voor Thomas, bedoel ik. Het is natuurlijk onzin, wat hij zegt. Ge verstaat wel, dat ik dat niet ernstig opneem... Hij zwijgt even... En ik denk nog altijd, dat hij op een dag wel eens een verkeerden weg zal volgen, en ons niet meer terugvindt.
***
Geen nood. Hij vindt hen terug. En 's avonds zitten ze weer vertrouwelijk bij elkaar. Thomas schrijft, zonder van z'n boekje op te zien. Ludo zoekt conversatie.
- Hebt gij dat credo vannacht in m'n vestzak gestoken?
- Hoe kan ik dat zeggen? Wie ben ik? Gisteren was ik Pirandello, vandaag ben ik Socrates.
Ra, ra, wat is dat? Ludo streelt peinzend
| |
| |
Monsieur over den kop, die begrijpt er evenmin iets van. Ze zuchten allebei.
- Hoe komt het, dat ge ons altijd zoo onfeilbaar terugvindt?
- Ja, hoe komt het, dat ik in 't donker kan schrijven? Daar zal wel een reden voor zijn. Maar die moet je aan mij niet vragen, ik weet niets. Vraag het liever aan Viator, die vindt van alles het laatste waarom. En tijd om te praten heb ik niet: ik werk.
Wat 'n fijne, he Monsieur? Ik weet niets, zegt hij. Maar hij weet aardig veel. Veel meer dan wij twee te zamen. Niet? Monsieur gaapt ijverig. Maar Ludo kent een goed middel om Thomas' aandacht af te dwingen. Hij slaat zacht de vioolkast open, neemt er voorzichtig het instrument uit en begint stil op de snaren te tokkelen.
- Toe, blijf nou van die viool af!
- Speelt ge van avond niet?
- Ik heb geen tijd, ik moet werken.
- Ach zoo! Ik vraag me anders af, wat ge eigenlijk doet. Ge zegt: ik weet niets, maar ge schrijft heele bladzijden vol.
Thomas steekt met een zucht z'n zakboekje weg, en Ludo legt de viool terug: de conversatie is aan.
- Het is waar, ik schrijf heele bladzijden vol. Precies om te zeggen, wat ik niet weet, wat niemand kan weten. Om het op te nemen tegen alle misverstand en pretentie, tegen illusie en zelfbedrog, tegen leugen en waarheid. Ik zal je in vertrouwen nemen, Ludo: het is een boek, wat ik schrijf, een machtig boek, het boek dat in de cavalierszaal van Eukeby verloren ging, maar in moderne versie. Het bevat honderd hoofdstukken, kort want anders lezen ze 't niet, maar kernachtig
| |
| |
en raak. Je weet, dat we van middag over Socrates gekibbeld hebben, dat stokpaardje van Viator! Daar heb ik inspiratie geput voor het voorspel van m'n boek, dat ik van avond schreef.
- Het voorspel? zegt Ludo spijtig. Maar dan is het nog ver van af?
- Hoe kom je d'rbij? Nog de prolegomena, een voorwoord en de titel. En klaar is kees. Haha! Dat zal een ophef maken!
- Maar de honderd hoofdstukken?
- Zijn al bij den drukker. Je moet weten, ik heb het boek van achteren naar voren geschreven, dat is de eenige manier.
- Waarom de eenige manier?
- Omdat de anderen hun boeken van voren naar achteren schrijven, is dat soms geen afdoende reden? Heb je niet gemerkt, dat ik m'n jas links dichtknoop en m'n scheiding rechts draag? Ik wil niet op hen lijken, Ludo.
- Enne... is het een roman, uw boek?
- Dat kan niemand zeggen. Het is alles en niets. Wetenschap en kunst, novellen en wijsbegeerte, sport en theologie, dicht en proza. Het is alles. Ha, Ludo, daar zullen ze van opkijken! Dat is het laatste woord van de wereldliteratuur!
- En hoe heet het?
- Ja, dat moet ik laatst van al vinden. Misschien, ja... Gnoti seauton... of: Credo quia absurdum... of... Het Groote Misverstand... Ja, ik geloof, dat ik het zoo zal noemen: Het Groote Misverstand. Maar het blijft tusschen ons, niet waar? Viator hoeft dat niet te weten. Dan zal ik je het voorspel lezen:
***
In de Ve eeuw voor onze tijdrekening leefde te
| |
| |
Athene een man, die deugd en waarheid zocht. Z'n vader werd Sophroniskos genoemd en z'n moeder Phainaretè: zoo is het niet te verwonderen, dat deze man wijs en deugdzaam was, in zooverre althans menschen wijs zijn en wijsheid deugd is. Hij had niets van den mooien Griek: vroeg kaal, deels om z'n vrouw wellicht die een ware Xantippe was, uitpuilende oogen, een lachwaardigen neus, grove dikke lippen en een onverzorgden baard. Z'n uitzicht leek wel van een sater. Daarbij liep hij slecht gekleed, zelden geschoeid en vaak verstrooid langs de zonnige straten en pleinen van het uithuizige Athene.
Vaak verstrooid. Want hij droeg een bestemming in zich om: waarheid zoeken. Waarheid zocht hij bij arm en rijk, bij vriend en vijand, in en buiten zich. Maar, zooals de Bijbel zegt: quaesivit et non invenit, hij heeft gezocht en niet gevonden. Want z'n levensverhaal is een droevig verhaal, wat het nageslacht er ook van gemaakt heeft.
Aanvankelijk werd hij door z'n vader opgeleid in het beeldhouwersvak, maar al gauw hoorde hij een inwendige stem, die zei: laat af, die koppen van steen, laat de dooden de dooden boetseeren. Ken uzelf, zoek levende meesters, zoek waarheid! En hij zocht.
Nu waren er geleerden te Athene, die de waarheid in pand hielden, de algeheele waarheid en niets dan de waarheid, van de natuurphilosophie af tot en met de natuurphilosophie. Bij hen dus ging hij om te leeren. Maar, hoe diepzinnig hun leer ook was, hij zag weldra in, dat ze op weinig of niets berustte, en ze bevredigde hem niet.
Daar waren ook sophisten te Athene, die eveneens de waarheid in pand hielden, de algeheele
| |
| |
waarheid en niets dan de waarheid, van de redeneerkunst af tot en met de redeneerkunst. Tot hen dus keerde hij zich en weldra werd hij een der hunnen: sceptisch als zij in het beschouwen en ontleden der dingen, subtiel als zij in het vatten der schakeeringen, handig als zij, waar het ging om iemand te beschamen. Ja, hij was de grootste, de meest logische onder de sophisten. En alleen hierin verschilde hij van hen, dat hij niet zoo secuur wist, wat waar was en wat niet, en dat hij ook niet meende het te weten. Zeker, hij zou fier en trotsch zijn, als hij evenals zij kon onderwijzen; maar, Atheners, die kunst verstond hij immers niet. De lui, waarvan ik net sprak, zullen wel een bovenmenschelijke wijsheid bezeten hebben, of anders weet ik niet wat, hij echter verstond die wijsheid niet, en wie beweert van wel, spreekt leugen en laster. Want noch in 't algemeen, noch in 't bizonder was hij zich wijsheid bewust. Maar evenmin als hij iets wist, verbeeldde hij zich iets te weten. Zooveel althans scheen hij toch wijzer te zijn.
Nog wanhoopte hij niet; daar was immers nog altijd die stem, en de bestemming, die hij in zich droeg: waarheid te zoeken. En hij zocht verder. Hij zocht de menschen op, die wijs geroemd werden: staatslieden, dichters en ambachtslui, heel de rij ging hij langs. Maar weldra werd het hem duidelijk, dat deze menschen wel wijs schenen in de oogen van vele anderen, en in de hunne niet het minst, maar dat ze het niet waren.
Zoodat daaruit veel laster ontstond en hij heette wijs te zijn. Want telkens meenden de aanwezigen, dat hijzelf daar wijs in was, waarin hij de anderen beschaamde. En had een orakel van de godheid destijds niet gezegd, dat hij de wijste onder de menschen was? Hierin althans moest de godheid
| |
| |
wel groot gelijk halen en in het orakel dit bedoelen: dat menschenwijsheid van weinig of geen tel is; en het bleek wel, dat ze ‘hem’ niet positief wijs noemde, maar alleen z'n naam tot voorbeeld stelde, als wilde ze zeggen: diegene onder u, menschen die ge zijt, is de wijste, die zooals ‘hij’ heeft ingezien, dat hij in wijsheid een groote nul is.
Niet alleen laster ontstond daaruit, ook vijandschap en haat. Zoozeer, dat ze hem voor het gerecht daagden. Waarom? Omdat hij goddeloos was en de jeugd bedierf? Loop wandelen! Omdat hij hen voor het lapje hield, en Kritias zich z'n leerling noemde, daarom! En zoowaar, de doodstraf eischten ze tegen hem. Maar hij was niet bevreesd. Bevreesd? Waarvoor? Dat hij zou ondergaan, wat de aanklagers hem beschikten? en waarvan hij beweerde niet te weten, of het goed dan wel kwaad was? Nee, bevreesd was hij niet. Want den dood vreezen, heeren, is niets anders dan wijs te willen schijnen en het niet te zijn: het is immers voorgeven te weten, wat men niet weet.
Maar als ‘hij’ recht wist te praten wat krom is, dan wisten zij, de aanklagers, krom te praten wat recht was. En de wijze rechters spraken het doodvonnis uit, met meer stemmen dan het schuldig. Leuk, he? En die booze misdadiger, die schurk, die booswicht, met z'n belachelijken neus en z'n schedel, die glom van Xantippe's lieftalligheid, hij dronk braafjes z'n giftdrankje op, was nog even verstrooid en stierf.
Nu wilde het geestige toeval, dat we van hem twee getuigen kregen, tenzij er toevallig nog een comediedichter is, twee leerlingen en ten deele tijdgenooten. Maar al waren ze beiden wijsgeer, de een bleef een krijgsman en de ander een dichter. Zoo hebben ze ons niet één, maar twee
| |
| |
menschen nagelaten, elk verschillend van z'n andere ik.
En die twee getuigen hadden natuurlijk ieder hun leerlingen, samen wel vier, en die vier acht, en die acht zestien...
Weet u, wat ze thans van hem gemaakt hebben? Den schepper der begripsphilosophie, den hervormer van de wijsgeerige methode, den grondlegger van de wetenschappelijke zedeleer. Sic. Want ze zullen volhouden, dat hij wijs was, al was hij het niet, zij die u wat wijs willen maken!
In de Ve eeuw voor onze tijdrekening begon Het Groote Misverstand.
| |
V
Het is nog altijd mooi weer. Eigenlijk sinds de nieuwe maan, dat kan best drie weken duren. De boeren weten wel, wanneer ze moeten oogsten! Ze weten er alles van. Volleerde weerprofeten, jawel! Alleen de maan, daar moet ge mee oppassen. Sint Isidorus kunt ge desnoods omkoopen met wat kaarsen. Maar de maan! Weet ge, wat nog het beste is? U van den domme houden, precies. Honden en dichters huilen tegen haar, dat is natuurlijk glad verkeerd. Gebaren van niks, wat ik u zeg! En als ze goed en wel voorbij is en ge hebt het pleit gewonnen, dan lacht ge eens slim en haalt den oogst binnen. Jawel.
***
Het leven is een bestendige evolutie: Ludo evolueert. De eenige manier om nooit z'n ideeën te wijzigen, is geen ideeën te hebben: Ludo her- | |
| |
ziet z'n ideeën. Het dient nergens toe, de waarheid te willen loochenen: Ludo is niet blind.
Viator ís wat lang, vervelend soms. Zooals hij nu bij voorbeeld naast me loopt en zwijgt. Daar heeft Thomas gelijk in. Het is verbazend, hoe vaak Thomas gelijk haalt. Ik weet niets, zegt hij, de fijne vos! Maar hij weet zoowat alles. En dat boek van hem!
- Heb je nog over ons probleem nagedacht? onderbreekt Viator z'n gedachtengang.
- Nee.
- Ik wel, ik heb getracht een andere oplossing te vinden.
- Ja? vraagt Ludo, haast aggressief, als wilde hij zeggen: laat maar eens hooren, als ge durft!
- Ja. Ik heb gedacht aan een nieuwen volkenbond, maar met een leger om z'n besluiten kracht bij te zetten en desnoods overtredingen te sanctionneeren.
- Welk leger?
- Internationaal.
- Hoe sterk?
- Sterk genoeg. Sterker dan gelijk welk nationaal leger.
- Onder wiens bevel?
- Ditis natuurlijk al delicaat. Laten we zeggen: elke groep gecommandeerd door eigen officieren.
- Ik bedoel: het opperbevel?
- H'm. Het opperbevel?.. Viator veinst een aarzeling... Bij meerderheid van stemmen verkozen misschien?
Wat een gelukkig toeval, dat Ludo in een critisch humeur is!
- Ha, ge denkt, dat het zoo gaat! Dat die volkenbond iets anders zal zijn dan een strijd om belangen en een strijd om invloed? Dat ieder niet
| |
| |
z'n eigen voordeel zal zoeken en het nadeel van de anderen? Dat de opperbevelhebber een heilige is, vrij van allen invloed, en die tot geen enkele natie behoort? Dat er in het leger zelf geen wrijving, geen naijver, geen overwicht zal zijn? en dat de soldaten braafjes tegen hun eigen land zouden optrekken, als het moest? Dat denkt ge? Nee, Viator, het gaat niet, met alle respect voor uw scherpzinnigheid!
- Inderdaad, nu je het zegt, ik meen ook, dat het utopie is.
- Ziet ge wel?... Of het zou heel speciaal moeten georganiseerd zijn, héél speciaal.
- Hoe bij voorbeeld?
- Ja, hoe? Weet ik het!... Van de soldaten zou ik alvast beroepsvrijwilligers maken.
- En verder? Waar zou je het leger plaatsen?
- Ha, in Zwitserland, he? Achter de bergen.
- En het opperbevel?
- Geen opperbevel... Tenzij natuurlijk in periode van conflict, en dan... dan gekozen onder de officieren van de bedreigde natie. Enne... de soldaten laat ik ook hun nationaliteit afzweren.
- H'm. Nu stel ik het geval, dat twee of meer landen allieeren tegen je vredesmacht?
- Wat?... O, maar het is mijn vredesmacht niet, het is de uwe.
- Of dat er oneenigheid of zelfs revolutie ontstaat in dien volkenbond zelf, die zooveel als een staat apart geworden is?
- Ja, natuurlijk, ik zei toch dat het niet gaat... Hoewel... nee, het gaat niet.
- Inderdaad, het gaat niet. Het wordt een factor te meer in het spel van begeerte en zelfzucht. Een goede factor wellicht, maar niet noodzakelijk overwegend. Ik geloof, dat we langs politieken
| |
| |
weg nergens op uitkomen. En toch is daar de groote meerderheid, die vrede wenscht; en die lang beloofde vrede, die maar immer uitblijft.
- Weet ge, waar ik nu aan denk? glimlacht Ludo. We zouden dat vraagstuk eens aan Baron moeten stellen!
***
- Jullie hebben veel groeten van Baron, kondigt Thomas 's middags aan. Dan gaat hij bij hen onder de boomen liggen. Viens, Monsieur! Il fait bien trop chaud pour marcher.
- Zoo, kent gij Baron ook?
- Nou! zegt Thomas; ze zijn dus intiem. Hij heeft z'n welsprekend hart weer eens voor me gelucht. Ik moest jullie ook zeggen, dat er binnen kort hommeles komt in Europa. Hij zal het wel weten, hij leest acht kranten per dag.
De anderen glimlachen geamuseerd.
- En hoever staat het met z'n perpetuum mobile? vraagt Ludo.
- Dat heeft hij opgegeven, omdat de aardigheid er af was. Het practische perpetuum mobile is al meer dan eens verwezenlijkt, naar hij beweert. Nee, ditmaal is hij in de scheikunde neergestreken. Verbeel je, hij zoekt het levenselixir! 'n Gevaarlijk symptoom!
- Waarom gevaarlijk?
- Nogal wiedes. Omdat we pas een haargroeimiddel koopen, als we onvermijdelijk kaal gaan worden, haha!
- Daar moest u niet om lachen, Thomas.
- Nee, ik zal er om huilen, hi-hi! Ik ben zeker, dat Baron er ook om lacht. A propos, hij is in z'n ouwen dag nog gaan beeldhouwen ook. Nu bootst hij Baron na: Phidias, ha, jongeman,
| |
| |
er is maar één Phidias, onthou dat! Ik zei, dat ik nooit van een tweeden gehoord had. Nog niet, vriend, nog niet. M'n uur is nog niet gekomen, zooals Plato zei. Maar ik heb den beitel toch al in het brons geslagen, bij manier van spreken natuurlijk. Tusschen haakjes, het is een nieuw model beitel, veel practischer, speciaal voor kunstenaars. Onder ons gezegd en gezwegen, want ik heb nog geen brevet. Maar waar was ik ook weer?... O ja, m'n eerste proef moest een buste van m'n vrouw verbeelden, waarmee ik haar wilde verrassen op haar feestdag. Nou, toen ik haar plechtig op het tapijt bracht, de buste natuurlijk, weet je wat ze riep? O, wat leuk! Is dat Venus? Nee, zei ik toen, het is Sneeuwwitje met de zeven Dwergen, merk, je dat niet? Maar Eric, ik zie toch geen dwergjes? Nee, zei ik, die zijn water halen. Haihoo! Haihoo! Begrijp je, schat? Die Baron, gaat Thomas verder, jullie moesten z'n gezicht gezien hebben! Ik lachte me krom, haha! Toen wilde hij me nog een viool aansmeren met zes snaren in plaats van vier, en weidde lang uit over haar onbegrensde mogelijkheden, en de nieuwe perspectieven, die ze opende voor de kunst! Weten jullie, wat ik geantwoord heb? Niets, geen woord. Ik heb m'n viool genomen met vier snaren, en heb gespeeld. Toen zei Baron: Ik begrijp het, en na een stilte: Ha, jongeman, als ik wat jonger was!... Enfin, zoohaast m'n levenselixir klaar is, ga ik viool leeren. Maar ik vrees voor hem, besluit Thomas, dat hij harp zal spelen, lang voor z'n elixir klaar komt. Wat!
***
Viator en Monsieur slapen. Of doen alsof. Maar de twee anderen zitten nog op. Ludo hoopt vaag,
| |
| |
dat Thomas weer over z'n boek zal spreken en hem verder inwijden. Maar Thomas is een mozaïek van stemmingen. Je kunt nooit op hem aan.
- Verbeeld je, dat ik vroolijk ben van avond, zegt hij. Ik weet niet waarom.
- Speel me dan iets, verzoekt Ludo. Iets vroolijks.
- Wacht. Hij neemt z'n stradivarius met een precieus gebaar, buigt diep en voornaam, strijkt artistiek door z'n haren en kondigt aan:
- Iets vroolijks, Monsieur? Daar gaat ie! Boccherini's...
Menuet
Buigen, draaien, dansen... Sst, kom mee!
In het kleine paviljoen bij maan en sterren...
Hij zegt: Madame, ik heb u lief.
Zij zegt: Monsieur, ik heb u door.
Hij protesteert: Madame!
Zij coquetteert: Monsieur!... U liegt, Monsieur, maar het hindert niet. Ons kent ons. Geef me een zoen.
Hij geeft haar een zoen. En knielt voor haar in het kleine paviljoen bij maan en sterren.
- Madame, ik zweer u...
- Sst! Bij een menuet mag je niet zweren!
Kom mee...
| |
| |
't was maar voor de pret!
Nog één zoen en 't menuet is uit.
- Ach, zucht Thomas, ik hou van de XVIIIe eeuw! En jij?... Maar zeg dat vooral niet tegen Sinte Viator, anders krijgt ie een beroerte!
Ludo lacht, lijk Petrus in het voorhof van den hoogepriester.
- Weet ge, zegt hij vertrouwelijk, dat Viator gisteren verzen gemaakt heeft? Wat lang, voegt hij er afkeurend bij, en ze rijmen niet.
- Ha, verzen van Viator? Die wilde ik toch wel eens lezen. Zie je, Ludo, Viator heeft veel gebreken, en z'n grootste is wel, dat hij het leven als een reeks syllogismen beschouwt, maar rhythme, dat heeft hij, die eer moeten we hem laten. Ik heb me dikwijls afgevraagd, hoe het kwam; maar sinds hij z'n kalverliefde voor den hexameter bekend heeft, is me alles duidelijk geworden. Laten we dus toegeven dat hij rhythme heeft.
Zoo halen ze Sinte Viator van z'n voetstuk.
***
Viator heeft rhythme.
Misschien hebben wij ook nog wat anders. Viator niet. Die heeft alleen rhythme. Kijk maar: hij ligt daar voor dood. Alleen z'n borst beweegt
| |
| |
rhythmisch op en neer. Tiens, waarom zucht hij nu opeens?
| |
VI
- Ik heb van nacht gedroomd, zegt Viator.
- Ja?
Ludo let niet op hem, hij denkt aan Thomas en diens boek. Nog een... hoe heette dat ook weer?... enfin, een soort proloog, en dan is het af.
- Ja, over ons probleem.
- Zoo?..
Wat een idee, dat boek van achteren naar voren te schrijven... Lijk de Chineezen! Ha, dat moet ik onthouden, om het zoo terloops op te merken. Kwestie van te toonen, dat ik het weet.
- En het is me plots duidelijk geworden, waar de oplossing schuilt... Het interesseert je toch, Ludo?
- Ja zeker.
Ik zou veel geven om die honderd hoofdstukken te lezen. Maar hij heeft me beloofd, dat ik ze krijg. Hij heeft me volledig in vertrouwen genomen, dat moet ik waardeeren. Ha, die Thomas!
- Herinner je je onze prolegomena? Kijk, dat is het woord, dat ik zocht. Iedereen wenscht vrede en nooit werd hij bereikt. Mensch, ge zanikt! Als ge eerst mij den vrede liet! We kunnen er een derde opmerking aan toevoegen: de politiek is een verkeerd vertrekpunt, omdat ze uiteraard vicieus is. Je bent m'n medewerker, heeft hij gezegd. Maar geen woord aan Viator! En toch moet de vredesbeweging internationaal zijn. Het laatste woord van de wereldliteratuur! M'n medewerker! Dus moet er een beweging ontstaan, die uitgaat van
| |
| |
het individu en te gelijk internationaal is. Volg je me, Ludo?
- Jawel. Internationaal dus?.. Ik ben benieuwd of Thomas al op is.
- Juist. En nu zal ik je m'n droom vertellen. Misschien schrijft hij nu z'n pro... verdraaid, nu ben ik het weer vergeten. Z'n proglomeraat? Nee...
- Maar Viator, wat ik zeggen wou... Houdt uw droom wel rekening met onze pro... onze...
- Onze prolegomena?
- Ja?.. Prolegomena, prolegomena, prolegomena!
- Ja zeker. Luister: Ik droomde, dat ik een machtig politicus was, met een sterke partij en veel invloed in het buitenland. Als dat geen grootheidswaanzin is! Moet ik aan Thomas vertellen! Maar op een dag kwam ik tot inzicht en wijdde me aan de zaak van den vrede. Het Groote Misverstand! z'n medewerker! Ludovicus van den Heuvel! Ik had nog altijd m'n invloed en m'n machtig woord: zoo haalde ik dan m'n partijgenooten over om lid te worden van de S.U.P., dat beteekent: Societas Universalis Pacis, Algemeen Genootschap voor den Vrede. Amen. Dat was natuurlijk een begin; toen stichtte ik in ieder land, dank zij m'n invloed en relaties, een dergelijk verbond met een kern van ijveraars, en dan pas begon het ware werk. Als hij nu z'n proglomena schrijft en van avond z'n inleiding, kan het over twee weken verschijnen. Maar je vraagt niet eens, hoe de S.U.P. georganiseerd is?
- Ik?... ik dacht na, ik ging het juist vragen.
- Wel kijk, de officieele taal van de S.U.P. is het Latijn. Net iets voor Viator. Arma virumque cano... Van middag ga ik zwemmen, dat staat vast. Ze richt zich tot de weerbare mannen van
| |
| |
alle landen tusschen één en twintig en vijftig jaar, en noodigt hen uit individueel lid te worden. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend en de bijdrage berekend naar een vast equivalent in goudwaarde. Daarbij is Thomas een kunstenaar. Jawel, een kunstenaar. Ik drijf niet over, zooals onze leeraar van de vierde zei. Maar op de aanvraag wordt niet onmiddellijk ingegaan. Want wie lid wordt van de S.U.P., verzaakt bij eede aan allen strijd met de wapens. Behoudens ontheffing natuurlijk. Dit om de menschelijke zwakheid en veranderlijkheid te keer te gaan. En welk instrument speelt Viator eigenlijk? Geen. Hij maakt lange verzen en kasteelen in de lucht. Maar je begrijpt, dat het opnemen van leden dus een lastig probleem stelt. Want moesten we iedereen dadelijk aanvaarden, dan zouden de vredelievende landen des te erger gehandicapeerd zijn, dat de andere vrijer spel kregen. Thomas is zeker al op weg. Als we wat langzamer gaan, haalt hij ons eerder in.
- Willen we wat rusten, Viator? Het is zoo heet.
- Als je verkiest. Je luistert toch?
- Ja, ja... Oef! Laat hij nu maar praten!
- Dan ga ik voort. Vooraf wordt van ieder land het aantal weerbare mannen berekend, naar de laatste volkstellingen en op basis van één tiende. Van die cijfers nemen we de kleinste geheele proportie. Telkens wanneer al de landen het vereischte aantal vragen hebben toegezonden en niet eerder, worden ze gelijktijdig aanvaard. Zoo blijft het evenwicht tot het einde toe heerschen, en geen land kan met reden bezwaar maken. Het zal natuurlijk langzaam gaan, maar het is rechtvaardig en duurzaam. Wie boven de
| |
| |
vijftig komt, wordt ipso facto van z'n eed ontheven en van de ledenlijst geschrapt. Met die gaping houden we dan weer rekening bij het werven van nieuwe leden. Maar je begrijpt, dat ook het uitvallen ongeveer proportioneel zal zijn. Dit systeem is te meer afdoende, daar de leden, zelfs in tijd van oorlog, niet hoeven op te trekken, wat door een internationale commissie gecontroleerd wordt, en toch hun land geen nadeel doen, vermits bij de tegenpartij een betrekkelijk even groote troep zich van de wapens onthoudt. Daardoor alleen reeds wordt de oorlog minder verschrikkelijk. Maar tegelijkertijd zetten we een groote actie in over heel de wereld: voor den vrede en tegen z'n ergsten vijand, het nationalisme, om de harten te winnen en de geesten te overtuigen. En zoo komt er misschien een dag, dat iedereen lid wordt van de S.U.P. en er eindelijk vrede heerscht onder de volkeren. Meen je niet, Ludo?
Ludo slaapt. Dat komt van die nachtelijke gesprekken!
***
's Middags is hij weer klaar wakker. Thomas heeft naar hem gepinkt, dat beteekent: geen centen meer in 't zakske! Kun je niet wat van Viator leenen? Ludo pinkt terug: komt in orde. En nu stappen ze weer door de zon, op het oog drie menschen en een hond.
Want Monsieur mogen we niet vergeten. Een hond is een goed gezel, trouw en discreet. Ook zal Monsieur wel de eerste de beste niet zijn met z'n Germaansch temperament en z'n Fransche cultuur. Daarbij maakt hij zich zeer verdienstelijk: hij draagt de vioolkast.
| |
| |
- Que veux-tu, Monsieur? C'est la dure pratique de l'art! Niets voor niets in het leven!
- Spreekt u nooit Duitsch tegen hem? vraagt Viator.
- Nee! roept Thomas, alsof dat de grootste domme streek was, die men kon uithalen; en hij voegt er aan toe: Ik ken geen Duitsch. Dat is één van de overtalrijke dingen, die ik niet ken.
- H'm. U is wel nederig. U geeft eigenlijk voor niets te weten.
- Zooals u voorgeeft alles te weten, collega. Valt nog te bezien, welke de fatsoenlijkste houding is.
- Ik zou toch meenen, dat er zekere dingen zijn, waaraan...
- Nee! onderbreekt hem Thomas, die zijn er niet! Ik weet, wat u gaat vertellen. Hebt u er nooit over nagedacht, dat Archimedes, die ook een denker was, misschien verder zag dan z'n hefboom, toen ie zei: Geef me een steunpunt en ik zal de wereld optillen? Ik wel: Geef me een sleutel en ik zal de wereld verklaren. Een solieden hoeksteen, begrijpt u, een vertrekpunt? Maar die ontbreekt, dien kunt u niet te voorschijn tooveren of niemand. Tenzij met een flauw trucje en daar bedank ik voor. Niets, begrijp je, Ludo, noch de zintuigen, noch de rede, noch het wezen, noch de twijfel zelve, noch het denkend subject. Niets! Niets is waarborg voor niets! Halve twijfelaars zijn het tot nog toe geweest, die wankelmoedig vasthielden aan zichzelf, aan hun twijfel, aan iets! Maar ik wil consequent en logisch zijn. Usque ad finem! Zooals Christus.
Viator wordt plots rood.
- Spreek geen wartaal! zegt hij streng; en een oogenblik vreest Ludo, dat hij Thomas te lijf
| |
| |
wil gaan. Maar dan wordt hij weer kalm. Let op uw woorden, Thomas! Word niet brutaal. En als u zoo logisch met uzelf bent, als u de waardeloosheid van uw twijfel hebt ingezien, en vooral z'n onvruchtbaarheid, waarom neemt u dan niet de eenig-logische houding aan: te zwijgen? Waarom preekt u hem dan van de daken en ijvert er voor?
Thomas grinnikt:
- M'n bovenste beste Viator, u weet toch, dat ik me nooit het waarom van iets afvraag? Want m'n eenige logica bestaat hierin: geen enkele logica te aanvaarden... En daarbij, men moet iets hebben om voor te leven, zooals die knapen uit het sprookje zeiden, weet u nog wel? Mij lust het, waarde vriend, m'n stemmingen elegant te uiten, en van m'n leven te maken: een kunstige improvisatie.
Ludo ziet met leedvermaak, dat Thomas Avellinus Méby, schrijver van Het Groote Misverstand (met medewerking van Ludovicus van den Heuvel), het laatste woord heeft.
- Straks komen we in de stad, zegt Viator na een lange stilte.
- Dan moet ik m'n das omdoen! en Ludo voegt de daad bij het woord.
- En je haar mooi sluik kammen, schertst Thomas. En slobkousen aantrekken. Waarom geen slobkousen? Haha?
Hij kan daar natuurlijk om lachen: hijzelf is altijd wat we noemen ‘afgeborsteld’
***
De namiddag is reeds ver gevorderd, als ze door de stad trekken; door de heete stad, die ondanks alles van drukte wemelt. Ze zwijgen in al dat
| |
| |
rumoer. Daar zijn wel dingen, die Viator denkt, de vreemde stille Viator, dingen die misschien de moeite waard zijn; maar hij wil daar nu niet over spreken. Morgen misschien. Ook Ludo zwijgt: hij heeft het druk genoeg met naar alles te kijken, alles op te drinken langs z'n vijf zinnen, wat de stad hem biedt. En Thomas, de nederige onwetende Thomas, hij weegt z'n kansen nauwkeurig af en denkt na, of de tijden vervuld zijn en hij den grooten zet kan wagen.
- Wie gaat er met mij een biertje drinken? stelt hij plots voor, wanneer ze een café voorbijgaan. Ik geef een rondje!
Ze blijven stilstaan. Ludo kijkt vragend Viator aan.
- Ik meende, zegt deze, dat we met de stad afgerekend hadden.
- Nee, Viator. Zoo was dat niet bedoeld.
- Hoe anders?
- Ha, dat was in 't algemeen. Maar ik kan Thomas toch niet alleen laten?
- Zooals je verkiest.
- Komt ge dan mee?
- Nee, Ludo. Maar ik zal op je wachten.
***
J'attendraiaiai! le jour et la nuit, j'attendrai toujours ton retour!...
Twee menschen stappen door den nacht, over den weg, die uit de stad naar buiten voert. De een zingt luidkeels... vient chercher l'oubli dans son nid!... en zou vast zwijmelen, maar de ander houdt hem bij den arm en grinnikt.
- Schreeuw niet zoo hard, Ludo. Je maakt de menschen wakker.
- Niet zoo hard? Nog harder! Dat is gymna- | |
| |
stiek voor de longen! En de menschen... versta me wel, beste vriend, ik heb lak aan de menschen, aan allemaal, aan Viator ook. Onder ons gezegd en gezwegen, he Thomaske? Ge moet hem dat niet terugzeggen.
Thomas grinnikt van de pret. Ludo is een revelatie: hij had nooit op zooveel humor gehoopt.
- ...En gij ook niet, he Monsieur? Met uw Fransche manieren! Anders kap ik uwen staart af, compris?... Haha, dat zou plezant zijn, als Monsieur z'n staart kwijt was! Kom hier, Monsieuke, braaf beestje, dat ik u 'ne kus geef!... En als de duivel z'n staart kwijt was, weet ge op wien hij dan zou lijken? Op u, Thomas, haha! Ge neemt dat toch niet kwalijk, he?
- Geen kwestie van, dat is louter vriendschap.
- Dáár! g'hebt het gezegd. Louter vrik... vriendschap! Thomas, dierbare medewerker, versta me wel, ge hebt misschien veel vrienden in uw leven gehad. Maar een vriend als ik, nooit! Aan 't ander eind van de wereld moogt ge zitten, als ge fluit, kom ik, direct! Ik mag hier neervallen, als 't niet waar is! Reik me de hand!... Et pourtant j'attendrai!...
Thomas grinnikt maar: onbetaalbaar is ie! Maar Ludo schijnt ergens diepzinnig over na te denken.
- Tiens! gaat hij plots verder. En om te beginnen verlaat ik u nooit meer. Uitgemaakt. Ik wil niet hebben, dat ge alleen over de baan zwerft. Dat zweer ik, beste vriend, versta me wel. En gij, Monsieur, ge zijt getuige! Versta me wel, témoin!... Morgen kan Viator alleen vertrekken, daar zal ik eens ferm om lachen. Hij!... Weet ge wel, Thomaske, dat hij kwaad over u gesproken heeft, beste vriend? Dat zal ik hem nooit vergeven,
| |
| |
nooit! Ik mag hier neervallen!... Hij! Nu gaat hij een sociëteit stichten, lijk Sint Ignatius, wist ge dat? De S.U.P... De Soep! hij, de schepper van de Soep! Haha, smik... smakelijk! Is die niet goed? Dan roept hij plots tegen de sterren: Sinte Viator, bid voor ons, arme zondaars!... et pourtant...
Aan den rand van den weg zat een gestalte, nauw zichtbaar. Ze zijn haar achteloos voorbijgegaan. En de gestalte is niet rechtgerezen, heeft hen niet vervoegd. Ze blijft gedoken zitten in den nacht, den kraag opgeslagen, de handen voor 't gelaat.
***
Prolegomena. Ik kan me afvragen, wat ik weet, hoe ik het weet, en wat de waarachtigheid van m'n kennen waarborgt. Zooals velen voor mij, kan ik methodisch aan het twijfelen gaan en tabula rasa maken van al de kennis, die niet tegen strenge en logisch-doorgevoerde critiek bestand blijkt, om des te zekerder voort te bouwen op wat me overblijft, en, ware het mogelijk, een onwrikbaren toetssteen te vinden voor de zekerheid, die ik zoek.
Ontelbare verschijnselen, bont in vorm en wezen, dringen zich van buitenaf aan me op. De zon, de maan, de sterren; boomen, dieren en menschen; ikzelf: de wereld. Dringen zich aan me op, zei ik. Dat is niet juist. Dringen zich op aan m'n zinnen. Maar welke zekerheid bieden me de zintuigen? Zijn ze niet zwak en gebrekkig? Aanhoudend vergissen ze zich: ze zien meren en palmen, waar niets anders dan zand ligt; ze willen me doen gelooven, dat het landschap langs den trein voorbij-cirkelt en de zon om de aarde draait;
| |
| |
ze zeggen me, dat een kromme recht is en een rechte krom. En wanneer ze toevallig den spijker op den kop slaan, is hun kennen zoo partieel en beperkt, dat uit die onvolledigheid misschien verkeerde kennis ontstaat. Dus kan ik op de zintuigen en de zekerheid, die ze bieden, niet aan.
Maar het verstand? Dat groote verstand met een hoofdletter? Dat voorrecht van den mensch? Ach, weet u waaraan het verstand z'n ontwikkeling dankt? Aan de zintuigen. Waarlangs het al z'n gegevens krijgt? Langs de zintuigen. Waarlangs het z'n kennen weer uitdrukt? Langs de zintuigen. Zoo is het misschien bij den aanvang al misvormd, zijn de gegevens reeds valsch, voor het ze bereikt, en sluipen allicht in de uitdrukking nog fouten.
Nu hoor ik een bolleboos in de contramine: Distinguo, distinguo, waarde heer! Als eenerzijds de ratio instrumentaliter den sensus behoeft om den extrinsieken mundus te vatten, dan is er desniettegenstaande anderzijds één kenakt, nominatim de reflexio, waar de ratio sine dubio motu proprio et sine instrumento functionneert. Per ipsam et in ipsam.
Amen ainsi soit-il. Begrijpt u het niet? Het is toch duidelijk, het beteekent: Ik kan niet op de lucht gaan zitten, want ik heb een steunpunt noodig; maar als ik m'n handen onder m'n zitvlak vouw, heb ik een stoel!
Nee, weledelzeergeleerde heer, doctor in alle en enkele andere wetenschappen, dat hocus-pocus is niet kwaad gevonden, maar evenmin tegen strenge critiek bestand. Want als eenerzijds mane thekel phares het verstand te gelijk kenobject en kennend subject kan zijn kiekeboe, dan is het
| |
| |
anderzijds wiedes vinum bonum, dat deze confrontatio zeer bevredigend uitvalt pro domo. Maar we mogen caramba desniettegenstaande anderzijds niet uit het oog verliezen, dat het één en hetzelfde verstand blijft stradivarius, en dat z'n getuigenis derhalve mektoep stravinsky, zooals het Evangelie zegt, waardeloos wordt.
Alle gekheid op een stokje! Aan iemand, die alleen in den spiegel kijkt en naar de rest door een goedkoopen bril, kan ik niet vragen, hoe de dingen er precies uitzien, en allerminst, of hij wel zeker is van z'n kennis en waarom.
Het verstand? Misschien is het misvormd van z'n eerste ontwikkeling af, die het dankt aan de zinnen. Misschien is het ook van nature vicieus, wie kan dat zeggen?
Kom nu haarklooven: Of wel is het verstand ontstaan uit de evolutie der dingen en dus met hen in harmonie; of wel is het geschapen door een God, die orde is en waarheid! Welke dingen? Ik weet nog niet, of er dingen zijn, hoe zou ik het weten? Misschien zijn het ondingen, bedrog, en het verstand niet minder. En God? Welke god? Ik heb nog geen god. Misschien is hij de groote bedrieger, precies omdat hij niet is?
Het verstand? Hoe kent het de zoogenaamde werkelijkheid? Stukje bij brokje. Het hakt ze uiteen, het doodt ze, het maakt van haar levenlooze afdrukken, nietszeggende cliché's, waar die werkelijkheid, althans in haar verschijnselen, leven en beweging is. En als het verstand die fameuze, die klare lucide, die machtige onbegrensde, die zekere en betrouwbare faculteit is, waarom schommelt ze dan tusschen duizend contradicties, waarom is ze gesplitst in duizend opinies, waarom weet ze alles en niets? Is dat zekerheid? Nee, ik
| |
| |
moet afzien van het verstand als waarborg voor vaste zekerheid.
Let wel, dat dit alles nog methodische twijfel is, alleen bezorgd om tot klaarheid te komen, opbouwend in z'n bedoeling... misschien verwoestend in z'n effecten, dat kan ik niet helpen! Want wat blijft er nog over?
Het gevoel, dat zelfs de rede redeloos maakt? Het geheugen, dat evenmin een kenvermogen is, en alleen herkauwt wat anderen vroeger opnamen? Aan hen zal ik geen woorden verspillen. De intuïtie? de gnosis? de visie misschien? Als u me eerst precies wou zeggen, waarin ze bestaan, dan kon ik er verder over redeneeren. Maar waar haal ik zekerheid? Waar zit het hart van de dingen, het diamanten hart, dat blijft schitteren en alle critiek beschaamt?
Komt, last and least, het geloof dat natuurlijk erg practisch en ook wel mooi is misschien. Maar het is niet wat ik zoek, het berust nergens op.
Het berust nergens op! Begrijpt u! Niets berust nergens op! Geef me een steunpunt en ik zal de wereld optillen uit haar verwarring! En mezelf uit dezen twijfel, die me opvreet! Maar dat steunpunt! die toetssteen onwrikbaar! de eerste zekere stap! het vaste begin! Waar zijn ze?
***
Nu slaapt iedereen, ook Thomas, den slaap van den rechtvaardige.
Maar wij, broers, laten we nog even waken, voor we ter ruste gaan; en zien, hoe schoon de wereld is in dezen zomernacht. Hoe rustig de menschen slapen overal, met de sterren boven hun toeë oogen, en in hun stille kamer de kleine zorgen, die geduldig bij hun daagsche kleeren wachten. Mor- | |
| |
gen begint weer een drukke dag, met wat vreugde en troost, met meer kommer en tegenspoed wellicht. Maar het hindert niet: want het leven gaat door, dat het onze is, het goede leven gaat door in rustigen vrede.
Broers, laten we de handen vouwen en bidden tot dien Vrede, dat hij ons blijve beschermen, en allen die met ons wonen in dit huis.
In den Naam van den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest.
wanneer zal je veilige vlerk
onze liefde barmhartig beschutten?
de zwakke, de schaarsche gebeden,
die stijgen uit den nacht
- bommen met gas en granaten, groot en
Maar velen ook hebben om vrede gebeden,
hun rouw en ellende werden geleden,
| |
| |
wij, de schaarschen, de vurigen, zie
hoe we dringend afsmeeken
voor onze vermoeide zielen:
de tranen van onze oprechtheid!
dat je voor haat en slechtheid
onder de veilige vleugelen
van je warme liefde. Amen.
In den Naam van den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest.
|
|