| |
| |
| |
Kinderen van baal.
Sy hebben haer een gegoten kalf gemaeckt: ende sy hebben haer voor 't selve gebogen ende hebben het offerande gedaan.
Exodus. Cap. 32, v. 8.
VAN Dijck werd een huisvriend. Heelder dagen zat hij aan het venster te rooken, gaf kwinkslagen ten beste en teekende portretten van Katinka en Wagner.
Diep in het straatje groeiden bosjes gras tusschen de keien, en telkens, terwijl Wagner zijn bakje koffie dronk en zijn boterham met kaas en mostaard verorberde, bedacht hij hoe heerlijk het zijn zou in den buiten te leven.
- Een tuintje, mijn Vrienden, een vijver met goudvischjes en een hond om op jacht te gaan...
- Ja, droomde Wagner fruitboomen en in het gras liggen staren naar de drijvende wolken...
- En versche groenten uit den hof, verzon Katinka, eigen gebakken brood en ongedoopte melk. Och, gij loeder, iemand zoo tot dwaasheden verleiden!
- Het is de schuld van dat opgeschoten graan, verweerde zich Van Dijck.
- Dat zal wel, zei Wagner, en begon zijn leurberd te schikken.
Voor het winter werd woonde Van Dijck in hetzelfde huis en was hij bij de vrienden in den kost. Hij was de gedienstige die boodschappen deed, kolen uit den kelder haalde en, dicht bij de stoof gezeten, het vuur aanhoudend oppookte.
Zooals het gras hem in den zomertijd bezielde, zoo gaf het blozend vuur hem merkwaardige invallen.
- Weet ge wat ge doen moest, mijne Vrienden?
- Neen, bekende Wagner, die voor den anderen oven zat te rooken.
| |
| |
- Nu nog een hond innemen zeker, misprees Katinka, die reeds vroeger den raad ontving een kat te houden.
Katinka schold daarbij gaarne op Van Dijck, en Wagner zat er behagelijk bij te luisteren, want sinds de vriend dit zoo onbewogen onderging was hij veel vrijer in zijn bewegingen. Hij zou Katinka soms wel aangemoedigd hebben!
- Ge moest het ‘Half Way House’ overnemen, overwoog Van Dijck en trok aan zijn sigaar.
- ‘Half Way House?...
- Het ‘Half Way House’, fluisterde Katinka.
- Ja, dat kroegje is een goudmijn...
- Nu verloopen, meende Wagner.
- Daarom goedkoop om over te nemen... En Katinka, gij en ik zorgen voor een reusachtige klandizie, mijn Vrienden!
- Ja, bepeinsde Katinka, dat was misschien zoo kwaad niet...
- De weg der fortuin, zwetste Van Dijck.
- Dan sta ik achter toog, praalde Wagner.
- Gij blijft nog leuren, besliste Katinka, ik kan u beiden missen... Ik neem Lange Kee, die zal meer aantrek hebben...
Katinka bleek de bezitster te zijn van een verborgen schat die haar toeliet het herbergsken over te nemen. Het werd frisch in de verf gezet, de muren behangen en op oudejaarsavond was het volle licht in de nieuwe zaak. De beide mannen hadden voor den verhuis gezorgd. Het huisje had maar een verdieping, en de voorkamer boven, waar Katinka en Wagner sliepen, gaf uitzicht op de dokken. De achterkamer werd door Lange Kee betrokken. Van Dijck borg zijn spullen op een mansarde en de tweede zolderkamer werd te huur gesteld.
Twee tafels, twee banken en vier stoelen, een electrische piano en het buffet maakten het mobilier uit. Tegen den muur had Wagner een albatrossenkop met scherpen snavel gespijkerd, Katinka had boven het spiegeltje in het buffet een hoefijzer, in zilverpapier gewikkeld, opgehangen.
| |
| |
Zij was danig in haar schik, stond achter den toog te luisteren naar het airken dat de piano afratelde. ‘Le plaisir de la vie nous entraîne’, neuriede zij mee.
Wagner was de baan op, maar zij verwachtte hem wel wat vroeger thuis... Van Dijck had beloofd veel edele vrienden te bewegen het ‘Half Way House’ te komen handgiften. Lange Kee in donkerblauw jurk en met platgestreken blonde haren, liep ongeduldig naar de voordeur.
Rond acht uur begon het geloop van slaapsteebazen en loopers, kleermakers en schacheraars die hun concurrent en kennis kwamen groeten. - Een uur later kwam Wagner binnen en begon spoedig met een paar treuzelaars te kaarten, alsof hij heel zijn leven voor waard gediend had.
Opgewekt, vol artistieke zwierigheid vergezeld van een paar kwibussen, kwam ten slotte Van Dijck aanzetten. Hij had seffens het hooge woord, bestelde een rondeken voor al de aanwezigen tot verbazing van de wantrouwige Katinka.
- Edele Vriendin!... Dat een mensch nooit te oud is om te leeren heb ik daar straks nog ondervonden... Ik heb een nieuw spelletje geleerd... Páar of onpaar heet het!... Wie durft tegen mij spelen voor het rondeken?...
- Ik, zei een logge bierdrinker, die naast Wagner zat.
- Gij!... Goed... gij kunt nu raden, paar of onpaar...
Diepzinnig, met de oogen half geloken, streek hij door zijn haarbos.
- Wel, roemzuchtige telg van een roekeloos geslacht, paar of onpaar?
- Paar, zegevierde de tegenstander.
- Onpaar, edele vriend, 't is jammer, maar u valt de eer te beurt te mogen betalen!...
De kwidams knipoogden, dronken hun glazen leeg op kosten van ongelijk. Maar de verliezer had het niet goed begrepen en wou herkansen.
- Een leuk spel, meende Van Dijck.
| |
| |
- Ja, zei de bierdrinker, ik zeg...
- Wacht, weerde zich Van Dijck, ik moet me eerst tot nadenken stemmen!
- Onpaar, triomfeerde de man.
- Paar, mijn wakkere strijdgenoot!
De bierdrinker keek een beetje rouwig, betaalde, maar kon zich niet weerhouden te vragen hoe eigenlijk het spelletje ineen stak.
- Ik bedenk een getal, mijn edelmoedige vriend, en gij kunt raden...
- Heel simpel, heel simpel, zei de andere verbluft, maar dat getal...
- Ja, dat getal, lachte Van Dijck argeloos.
- 't Is een gevaarlijk spel, kladschilder!
- Een gevaarlijk spel? Nooit met verstandige menschen en het gezelschap van het ‘Half Way House’ telt geen dwaaskoppen in zijn boezem...
- Maar 't zou u in de barbiesjes kunnen brengen, waarschuwde de andere vredelievend.
Ja, dat duister lot kan ons allen beschoren zijn, zooveel eerlijke en dorstige zielen moeten aldaar hun dagen slijten!...
Wanneer het middernacht sloeg rammelde de piano nog maar door en was het gezelschap zeer uitgelaten. Lange Kee zat tusschen twee zeelieden. Wagner kaartte rustig voort met zijn drie maten; voor den toog was Van Dijck de spil van het leven. Op klokslag twaalf blies de rosse fluitspeler door zijn neus op zijn instrument en hij loenschte tot Katinka, terwijl de oestervent, die zijn emmertje uitverkocht had, op den blikken bodem trommelde.
Juist daalde het gaslicht bij gebrek aan munt in den meter, toen de blauwe vlam uit de punchkom opsteeg.
- Edele Vrienden, dat is een schoon rustpunt in de ijdelheid der dagen... Katinka steek een nikkel in de gas... Kee, vul de glazen... laat ons drinken op het nieuwe jaar, op de fortuin die ons allen toelacht, op de vriendschap, op de welvaart ten slotte van het ‘Half Way House’.
| |
| |
De zaak van Katinka bloeide en het humeur der dikke bazin won aan lustigheid. Een enkele keer, wanneer zij, gewikste zakenvrouw, zich liet verneuken, dan had Wagner nog te klagen. Van Dijck was gelukkig in zijn schoon en vrij beroep, maar Wagner zocht en pijnigde zijn geest om iets anders te vinden dan zijn leurberd.
In den namiddag was het stil in het kroegje en dan zaten de twee vrienden dikwijls alleen. Van Dijck amuseerde zich met de teerlingen en Wagner rookte zijn pijp en overwoog. Soms verzocht hij dan Van Dijck hem de gazet voor te lezen, - hij vond het zoo aangenaam te hooren voorlezen, - en dan sluimerde hij in en vergat zijn vriend en zijn gepeinzen.
Wagner had zijn roeping nog niet gevonden... Op het einde van den zomer was Katinka dagen lang slecht gestemd, omdat zij zich door een zekeren Michel had laten beetnemen. Het vreemdsoortige baasken was binnengetuimeld, had bier gevraagd en in een eigenaardig taaltje verklaard:
- Allemaal gute Leute... allemaal meedrinken en allemaal singen...
En heel den vooravond hadden zij gezongen en gedronken. Telkens als de ijver verflauwde had de kleine Michel, die een oud bekende scheen, hen opnieuw aangemoedigd:
- Nog bier en nog wat singen!... Het leven is lustig!...
Toen Michel zeer zattekens was en het op betalen aankwam, werd Katinka gewaar dat hij geen duit op zak had, en 't was een magere troost hem buiten te mogen smijten. Michel krabbelde recht, zette zich op een wagen, prevelde waarschijnlijk nog singen, en zong!...
In die dagen droomde Wagner van een groot geschaeft, van goud verdienen en van een Katinka, eeuwig opgewekt en vroolijk...
Eens zat hij met Van Dijck, de zorgelooze kunstenaar, en de Koster, een looper van een slaapstee, en zij dronken een glaasje.
| |
| |
- Mijn Vrienden, laat ons den Heer danken omdat hij ons toch geschapen heeft!... Het leven is een weelde!
- Ach, zuchtte Wagner, die dacht aan Katinka's booze bui.
- Toen ik nog koster was, zong de oude pastoor ook altijd datzelfde liedje...
- 'n Mensch bewaart toch immers iets van zijn oud beroep... uw deemoedige oogen, klaar van onschuld, en uw gladgeschoren tronie met uw blozende kaakskens... Wat moet je een mooi kostertje geweest zijn...
- Veel te mooi, zei de Koster grimmig en goot zijn borrelken naar binnen.
- Aardige stiel... goede broodwinning, knikte Wagner.
- Met de bijwinstjes, gaf de Koster toe, maar ik was te jong en kon mijn fatsoen niet goed bewaren...
- Maar zoo'n affaire voor eigen rekening, dat moet wat opbrengen, lachte Van Dijck.
- En dat kost zooveel niet van inrichting, - schertste de Koster.
- Denkt ge dat, weifelde Wagner, wat is er noodig?
- Een kerk en een offerblok, meende Van Dijck.
- Nee, maar serieus... een benedenhuis... tafels en stoelen... thee en een harmonium... bijbels en stichtelijke prenten aan de muren...
- Dat kunnen wij gemakkelijk bijeenbedelen op een inteekenlijst... vuur en licht, huishuur en belastingen, kunnen wij met een liefdadigheidsfeest dekken, voorspelde de Koster.
- En dan, vergeet in Gods naam den offerblok niet.
- Van Dijck, zei plechtig Wagner, wees nu eens ernstig. Koster, gij laat uw baantje in den steek en ik het meisje.... voortaan zult gij volk werven voor de ‘Free Mission’... 's Avonds zult gij harmonium spelen en ik zal zingen en bijbellezingen houden... U, Van Dijck, kunnen wij niet gebruiken... En komen er klanten die geen thee verlangen, maar zondig genoeg zijn om ‘gin’ te willen drinken, dan kunnen wij hen nog altijd naar het ‘Half Way House’ zenden...
| |
| |
- Ik ben uw man, oordeelde de Koster, maar we zullen een contractje maken.
- Natuurlijk, mijn vriend, zei Wagner met reeds iets zalvends in de stem, in het Spanjaardstraatje is een aardig benedenhuis te huren... er moet een blauwe lantaarn uitgestoken worden... een lichtbaken... en ik ga me een bril koopen en een lange, zwarte jas... Katinka, kind lief, kom hier en luister wat wij gaan ondernemen om de arme zondaars te redden uit de klauwen der havenontucht...
Katinka schuddebolde.
- 'k Heb het altijd gedacht, zei ze, maar niemand vernam wat zij altijd gedacht had.
- Morgen zouden wij al gerust met de inteekenlijsten kunnen beginnen, verzekerde de Koster.
- Ja, de zaak mag geen uitstel lijden... Foei, die zondige wereld, verafschuwde Wagner; kom, kinderen, laat ons nog een onschuldig borreltje drinken! Nu ben ik nog geen afschaffer!...
- En ik heb zijn gaven ontdekt, bedacht Van Dijck, ik heb hem gewekt... Katinka, voorspelde hij, mijn Eerwaarde Vriend zal het nog ver brengen in de maatschappij en als alles meevalt in het ‘Half Way House’ en in zijn ‘Free Mission’, dan kunt ge over enkele jaren gaan rentenieren in den buiten... een huisje, een vijver met goudvischjes...
- In 't gras liggen, dweepte Wagner.
- En groenten uit den hof en ongedoopte melk, droomde Katinka; maar gij? zei ze plots wantrouwend...
- Ik, ik ben een artist, lachte Van Dijck flauwtjes; de Koster neemt de zaak van Wagner over, Lange Kee de uwe, en ik, ik teeken portretten...
- Dan komt ge wel eens bij ons logeeren, als de kersen rijp zijn, troostte Katinka.
- Of trouwt misschien met Lange Kee, plaagde de Koster.
- Wie weet, wie weet, schoot hij dol uit, zette zijn baardje in punt, ons kunstenaars blijft steeds een verrassing weggelegd en wij dragen de doos van Pandora waaruit de Hoop nooit verdween!
|
|