hem, hij wenkte Van Dijck, nam zelf de schildersdoos op zijn berd, toog stillekens achteruit tot aan den gasmeter terzijde van de deur geplaatst. Het lichte flapte uit, glazen rinkelden op den vloer, de stoel kwam krakend neer, maar Wagner en Van Dijck stonden veilig buiten te luisteren naar het gevloek en getier.
- Een van de mannen heeft het mij opgestookt!...
- Laat ze maar vechten, zei Wagner, ze zijn niet wijzer!... Wij, menschen, moeten elkaar maar helpen.
- Ik inviteer u, achtbare vriend, sprak de snelteekenaar, om morgen met mij uit rijden te gaan... Zoo wil ik u mijn dankbaarheid betuigen.
- Om wat uur, informeerde Wagner even ernstig.
- Ik kom u afhalen, waarde, maar mag ik uw adres kennen?
- Ik ben Wagner en woon in de Spanjaardstraat.
- Vereerd, zeer vereerd... Ik vlei mij uw portret te mogen maken, dat van uw vrouw en dat van uw zalig kroost... Tot morgen, dappere kameraad...
's Anderendaags, Wagner lag nog onder de dekens maar Katinka zorgde voor de koffie, klopte Van Dijck aan.
- Frisschen morgen. Mevrouw, boog de kunstenaar en kneep zijn flambard tegen zijn hart, is mijn hoogedele vriend bekomen van de ontroering?
- Och Jezus, schrikte Katinka, wat komt gij doen?
- Wagner heeft mij het leven gered, Mevrouw, hij is nu meer dan mijn vleeschelijke broeder, ik zwoer hem eeuwige vriendschap.
Zoo, knikte Katinka, dat is voor lang... Wagner sta op... de koffie is klaar en uw vriend zal een kommetje lusten...
- Ja, en dan gaan we uit rijden... 't is tijd. Wagner, de koetsier kan niet wachten...
- Ja, ik kom, riep Wagner.
Aan tafel zat Van Dijck en vertelde Katinka zeer breedsprakig het avontuur. Maar de vrouw scheen onaardig van humeur, en Wagner keek maar oplettend naar zijn boterhammen en zei niks.
De voorjaarszon poeierde gouden stuiflicht in de