- Wat ge nu zegt! Wel, wel... Al lang?
- Veertien dagen...
- Ja, 'n mensch moet toch zijn kost verdienen. Marie is niet te lui...
- Maar met mijn goesting is het niet!
- Men moet zooveel water in zijn wijn doen, Stafke, en hoe kwam dat?
- Wel, Madame is haar komen vragen.
- Er was een meisken te kort?
- Weet ik het... Marie kloeg altijd dat zij met ons dopgeld en met uit werken te gaan niet rond kon komen...
- En ze moet nog opbrengen voor de kinderen, niet waar.
- Ja, die zijn bij haar moeder...
- En van haar vent heeft ze niets meer gehoord?
- Die moet in Brussel zitten... maar, nu ze opnieuw in een bar zit, laat ik haar ook...
- Dat is toch geen reden, meende Anna, Marie heeft algenoeg afgezien en ze werkt toch niet voor haar plezier.
- 't Is eender... ik kan dat niet uitstaan, zei Stafke koppig, en hij stak een sigaret op.
- Ik weet wat het is in een bar dienen... Altijd maar een lachend gezicht zetten en nooit vaak mogen hebben, drinken met de kalanten en met al hun gezeever omkunnen...
- Och, ze moet het toch aardig vinden, anders deed zij het niet...
- 'n Vent heeft geen hart, verweet Anna, - zij doet het voor u...
- Voor mij moet zij het niet meer doen... ik... ik trek naar Duitschland... 'k laat haar...
- 'k Zou dat niet doen, Stafke, ge zult haar zoo'n verdriet doen!
- Toch doe ik het, dreigde hij.
- En ge zult er zelf spijt over hebben...
- Dat moet ge niet gelooven... Daar, houd er mijn verteer af...