gaarne een koppel smierels gegeven om te beginnen.
- 'k Wou dat ik uw gelukkigen aard had, Meyvis, maar ik ben zoo'n diepzinnige, ge weet wel, zoo'n filozoof...
- 'k Heb het dikwijls gedacht... gij kunt een gloeiende bout zoo aardig bezien en uw ‘sjieksken’ van links naar rechts jagen...
- Ha, Meyvis, ge kent mij, zei Maes opgewekt.
- Ge moogt zooveel niet denken!
- Ik kan het niet laten... 'k ben 'ne viezen breugel en gij zijt mijn vriend, maar ik benijd u...
De waardin schonk nog eens. In den hoek tegen den toog hadden zich vier kaartspelers neergezet en die tierden luid en lustig.
- 'k Wou dat ik u helpen kon, zei Meyvis hartelijk.
- Mij kan niemand helpen, Meyvis!
- Dat moogt ge niet zeggen, Maes, ik ben uw vriend...
- Ja, dat zijt ge, bekende Maes met overtuiging.
- En voor 'n vriend doe ik alles... Laat mij maar eens denken... Meyvis is 'n fijne... hij is veel slimmer dan dat ge misschien denkt...
- Och, Meyvis, verweerde zich Maes.
Hij maakte een afwerend gebaar, streek zijn snor recht nadat hij zijn borrel had leeggedronken.
- Ik zal het wel vinden, dreigde Meyvis.
- Wij zullen nu maar eens eerst betalen en dan kunnen wij opnieuw beginnen...
De ooren van Meyvis trilden onophoudelijk, met zijn linkerhand trok hij aan de boosaardige haarkens onder zijn neus. Hij zocht, hij zocht... Zijn gedachten deinden in verre verwarring door zijn hoofd. Hij lurkte aan zijn pijp, maar zij was uitgedoofd.
- En gij zijt het eerlijk allemaal beu, Maes?
- Ik lieg er niet om, zei deze gebelgd.
- En ge zoudt eens willen veranderen?
- Ge moet niet truuten, Meyvis, 't is zoo al erg genoeg.
- Wel, 't is eenvoudig als ge wilt... maar ge moet