borst bengelde aan een ketting een verzilverde plaat met het museumwapen versierd.
- Ha, zijt gij het, zei de Portier uit de hoogte.
- Goedenmorgen, Heeren!
- Heeren, Heeren, schoot de Stoker te voorschijn, er zijn geen heeren meer, geen heeren en geen knechten... wij zijn allen vrije burgers...
- Ik weet het wel, gaf de Zaalwachter toe, het was maar uit gewoonte.
- De gewoonten zijn ook afgeschaft, oordeelde de Portier.
- En dan, zei de magere bitsig, waarom komt gij zoo geniepig aansloffen, alsof gij de Conservator waart...
- Die komt toch nooit zoo vroeg, verweerde zich de Zaalwachter.
- Vroeger niet, maar nu zijn de tijden veranderd...
- Ten minste, betoogde de Portier, er is nu geen reden meer om later te komen, alleman is nu gelijk voor de wet.
- Het Bestuur zou hem dat mogen laten weten...
- Ik vind het niet, keurde de Stoker af.
- Waarom niet?
- Dan komt hij hier maar vroeg rondsnuffelen, hij zal zich met alles bemoeien, in den weg loopen...
- En wij zullen geen woordje meer kunnen wisselen, steunde de Zaalwachter.
- Wat doet hij hier eigenlijk, vroeg de Portier, waarvoor trekt hij die schoon eens?... Om het museum te bewaren! Ben ik er dan niet?...
- En wij dan, vulde de Stoker aan.
Weer was er rumoer in de gang en de vier andere zaalwachters kwamen zich bij het groepje voegen.
- De Conservator komt heden niet, verwittigde een der bewakers, hij liet mij door de meid zeggen dat ik de brieven moest brengen... Hij is verkouden...
- Dat blijft maar thuis als het goesting heeft, dat kan niet blijven duren, herbegon de Stoker.
- Als hij er niet is hebben wij er geen last van,