- Hoe heet zij dan?...
- Ik weet het niet, bekende Leo met een zondaarsgezicht.
De vertwijfeling duurde niet lang want zijn vriend, die hem zeer verknocht was, bracht spoedig ander nieuws,
- Zij heet Bertha, fluisterde hij zegevierend, ik weet het van haar vriendin.
- Bertha, herhaalde peinzend.
- Ik weet ook waar zij woont!
- Leo, ge zijt mijn vriend, ik zal het nooit vergeten...
Menigmaal dwaalde hij voortaan in haar buurt, hield zich verscholen wanneer zij op boodschap ging, volgde haar van verre, maar durfde zich niet te vertoonen en nog minder haar aan te spreken. Hij vergenoegde zich met haar hoofdknikje als antwoord op zijn schuchter groeten.
- Ge moet durven, praamde Leo.
Eindelijk, op een zomeravond, ontmoette hij haar in een verlaten zijstraat. Hij stond voor haar stil, wist geen blijf met zijn handen.
- Wanneer kan ik u eens spreken, vroeg hij met plompe schroomvalligheid.
- Mijnheer, glimlachte zij kinderlijk.
Men had hem nog nooit mijnheer genoemd... Wat hij zeggen wou was hij kwijt, verward keek hij haar aan, weifelend tusschen zijn bedeesdheid en zijn zelfbewustzijn door het woordje Mijnheer opgewekt.
- Zondag om elf uur aan de Ellermanstraat...
Hij voelde haar meisjeshand, zag haar dan wegdrentelen.
Van zijn rendez-vous sprak hij aan niemand behalve aan Leo.
Met de Antwerpsche kermis, de fanfares zongen feestelijk in de stad, stond hij haar af te wachten. Samen wandelden zij langs den blinden muur, waarachter de treinen floten, kuierden dan over de spoorbrug, naast houtstapels over den eenzamen weg aan den binnenkant der vesting... Zij babbelde over de school, de vriendinnen, vertelde het leugentje dat haar in staat had gesteld hem te vervoegen.