geen liefhebben! Ik ben maar een oud man, en zit eenzaam tusschen mijn boeken!
Konstantijn sloot even de oogen. Zoo deed hij wel spoedig voor altijd... Het was zoo simpel... Maar het leven was toch te vluchtig geweest, hij had te weinig geproefd, te weinig zijn herinnering kunnen stoffeeren, hij had te veel gedroomd en zijn verbeelding had het weefsel der dagen gesponnen tot ijdele uren. Konstantijn oordeelde zich te kort gedaan.
Van ergernis lachte hij en terwijl hij lachte volgden zijn overwegingen een ander spoor, hij dacht aan wat Schopenhauer over den mensch als eenig lachend wezen schrijft. Hij stak zijn lamp op, haalde een bankje te voorschijn en zocht naar het boek.
Ingenomen begon hij te lezen, knikte goedkeurend, afgeleid uit zijn bitterheid:
‘Zooals alleen de mensch een redelijk wezen is, zóo kan ook hij alleen lachen. En de aanleiding is steeds dat een begrip niet past bij de dingen der werkelijkheid, welke er in zeker opzicht door gedacht worden’...
Toen werd er gebeld.
Het was Rubens, een oude liefhebber-kunstschilder. Zijn gelaat was rood en zijn oogen waren levendig bruin, zijn haar was grijs en kortgeknipt. Luidruchtig groette hij, streek zijn witte snor omhoog, nam plaats tegenover Konstantijn, ging op zijn ellebogen leunen op den lessenaar en misprees:
- Ongelukkige boekenwurm!
Konstantijn zei niks maar keek naar den lavallière van Rubens. Die soort dasstrikken had hij heel zijn leven gedragen, blauw met witte bollekens.
- Ik heb hoofdpijn, Rubens...
- Och kom, gij peinst te veel, gij zit daar alleen te tobben in plaats van te genieten van Gods wondere wereld...
- Wat zal ik mij inspannen om lange wandelingen te doen door regen en wind?...
- En de zon, Konstantijn, ge vergeet de zon en den hemel!