Het geheim van 'De drie snoeken'
(1929)–Lode Baekelmans– Auteursrecht onbekend
[pagina 51]
| |
[pagina 53]
| |
Franske Cabooter viel, amper veertien jaar oud, na het plotseling overlijden van zijn vader Frans Cabooter, uit zijn hemelsch jachtveld waar hij in gezelschap van het ‘Opperhoofd der Aucas’ op scalpeeren uit was, in de nuchtere alledaagschheid van het blikslagerswinkeltje dat hij voortaan met zijn moeder zou drijven. Na de begrafenis had hij afscheid genomen van zijn schoolmeester en van de kameraadjes. 't Gebeurde op een zomerschen dag en wellicht was het de schuld van de drukkende warmte dat het zoo koeltjes afliep. Moeder Cabooter had alles op voorhand bedisseld. De oude gast bleef in dienst, zou de karweitjes opknappen en bij de klanten zinken daken en afvoerpijpen, badkuipen en waterleidingen onderhouden. Zij meende Franske de gevaren en bezwaren van den stiel te kunnen besparen: in den winkel was het warm en veilig en daar kon hij, onder haar hoede, gemakkelijk zijn broodje verdienen. Na haar dood zou hij nog wel genoeg vinden om de winkelnering te kunnen missen, maar zij wou haar kind niet bederven noch in ledigheid laten opgroeien. Franske was een stille natuur. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat frutselde hij in het winkeltje, verschoof de geelkoperen marmitten, de roodkoperen koffiekannen en waterketels, de geëmailleerde keukengereedschappen, de tinnen maten, de koperen gewichten, de blikken raspen en massa kleutergerief. Zoohaast de zon in het smalle Klapdorp kwam treuzelen en op de koperen ketels schitterde, kwam Franske tegen den deurpost aanleunen, stak gelijk een groote | |
[pagina 54]
| |
zijn pijp op, rookte en keek, en koesterde zich in het licht. Regen en wind verjoegen hem naar zijn bezigheden in den winkel. De rustige nering liet Franske tijd voor zijn liefhebberijen. Met zijn moeder ging hij 's Zondags mis hooren in Sint-Antoniuskerk, 's namiddags ging hij alleen een wandelingsken doen in de doodsche stad, maar de verveling dreef hem na een half uurken weer naar het Klapdorp. Buiten zijn moeder had Franske noch vrienden noch familie. Zijn eerste verzet vond hij in het bewaren, sorteeren en opplakken van postzegels die hij toevallig kon bemachtigen. Later besteedde hij zijn zondagsche centen aan het koopen van zeldzamer reeksen. Franske werd een lange, magere slungel, afgekeurd voor soldatendienst en heette voortaan Frans. De oude gast, sukkelachtig geworden, had er het bijltje bij neergelegd en was bij zijn dochter, die te Mechelen een verfwinkel hield, gaan inwonen. De klanten waren van lieverlede verhuisd of gestorven en Frans vergenoegde zich voortaan met zijn winkel. Van zijn moeder had hij een overdreven zin voor zuinigheid, hij liep jaren in hetzelfde pak, dronk geen pintje, rookte tabak van twijfelachtige kwaliteit. Moeder Cabooter had sedert haar trouwdag een mager regiem in de keuken ingesteld.
Kort vóór het uitbreken van den wereldoorlog had Frans iets nieuws gevonden om vooral de lange winteravonden te vullen: het verzamelen van sigarenbandjes | |
[pagina 55]
| |
en lucifersdoosjes. Er kwam nooit een einde aan de verscheidenheid en de afwijkingen. Met zijn kermende moeder en den piependen kanarievogel onderstond hij manhaftig het bombardement in den ouden, overwelfden kelder. De beproevingen louterden Frans, schonken hem durf en zelfstandigheidszin. De kanarie lag een week later dood naast zijn eetbak en moeder werd nog voor Kerstmis begraven. Na het bombardement was haar hart geraakt en zij gaf er zich heel goed rekenschap van. Frans werd nu ingewijd in de geheimen van den spaarpot. Terwijl hij haar hielp bij het vegen van de keuken, het vuur op te poken en het eten te bereiden, sprak zij over loten en actiën, over interest en rente, rekende hem voor welke bedragen hij op de vervaldagen te trekken had. Zoohaast de oorlogsverklaring bekend was had zij haar geld van de spaarbank gehaald, zoodat zij nu zonder zorg de komende donkere dagen konden tegemoet zien. Wanneer moeder niet meer kon opstaan, zond zij Frans naar Marie, de naaister van de Verkensmarkt. Moeder en Marie hadden een ernstig gesprek, waarna Marie met have en goed haar intrek nam in het gezin, en de zolderkamer betrok in den puntgevel. Frans zei niks maar verstond er alles van. Terwijl moeder ziek lag had hij meer kans dan ooit om na te denken, er kwam geen volk in den winkel en Marie nam hem al het werk uit de handen. Slechts de aschbak mocht hij zelf nog zorgvuldig uitziften op het koerken en kolen ophalen uit den kelder. | |
[pagina 56]
| |
Met een bijzondere belangstelling hield hij Marie in het oog. Een nieuw element drong in zijn leven door. Hij was nu dertig jaar en had steeds de wereld en haar pomperijen geschuwd. Nu zat een vrouw binnen zijn bereik. Vooral 's avonds gaf het een eigenaardige opwinding een blozende en stevige vrouw te aanschouwen die, met de voeten in den oven en haar spinnenden kater op den schoot, verdiept zat in de lectuur van een feuilletonverhaal ‘De Dochter van den Galeiboef’. Wanneer hij, na de begrafenis zijner moeder, vol verdriet en eenzaamheid, van het kerkhof kwam, trof hem thuis de warmte en het licht. Marie had speciaal toilet gemaakt, het blonde haar opgekamd en een lichte blouse aangetrokken. De tafel stond feestelijk gedekt en voor de eerste maal, meende Frans, lag er een blank tafellaken gespreid. Het rook naar fijn eiergebak en geurige koffie. Overdaad, peinsde Frans, evenwel zonder wrevel. Zijn pantoffels stonden verwarmd op hem te wachten vóór zijn zetel. Na het eten zaten zij een wijlken zonder spreken. - Weet ge wat moeder zaliger mij heeft voorgesteld, Mijnheer? vroeg Marie toen met haast fluisterende stem. - Ik meen het te kunnen raden.... - Sprak zij er u niet over? - Neen.... - En wat denkt gij van het voorstel? aarzelde Marie. - Wat moeder deed was goed gedaan, Marie.... Moeder wist het altijd het best.... Wanneer zullen we trouwen? | |
[pagina 57]
| |
- In oorlogstijd moet men niks uitstellen, Frans, en geen complimenten maken.... - Alles simpelkens, zonder tralala.... 't Is waar, 't is oorlogstad.... Frans stopte een versche pijp en lei zijn voeten in den tweeden oven, terwijl Marie haar geliefkoosde plaats in den oven rechts innam. Hij was gelukkig én om de wending die zijn leven nam én om de zuinigheid van de vrouw die zijn moeder voor hem had uitgekozen. - Marie! - Frans! - Hoe oud zijt ge nu eigenlijk? - Zes en dertig, zei Marie en verzweeg de tien maanden.... - Ik op mijn een en dertig, zei Frans en hij was zeer tegemoetkomend want zijn verjaardag was pas voorbij. Zoo kreeg Cabooter een vrouw. In de oorlogsjaren was het winkeltje haast geledigd. De stock werd niet vernieuwd en toen de Duitschers het koper opeischten, lachte Frans in zijn vuist want er was haast niets meer in te leveren. Overigens waren zijn dagen gevuld met het aanhalen van voedsel. Soms trok hij van 's morgens vroeg de Kempen in om boter, spek, graan en aardappelen bij de boeren tegen schoon geld te gaan afbedelen. Duizend angsten stond hij uit om zijn buit te smokkelen tot onder het veilig dak. Maar het geluk diende hem, en Cabooter en zijn vrouw moesten zich niets ontzeggen. In zekeren zin had Frans het nooit zoo goed gehad, want Marie kon koken om duimen en vingeren af te likken. Met opge- | |
[pagina 58]
| |
wekt gemoed en oneindig geduld kon Frans het gesmokkeld graan malen, uren lang aanschuiven in de rij der menschen die de rantsoenen van het ‘Komiteit’ gingen afhalen. Thuis immers wachtte hem steeds een verrassing, een eigengebakken brood, een peperkoek of speculatie, marsepein van aardappelen en rijst. De keuken was in de magere jaren een heiligdom, en nooit werd de maag met zooveel ontzag en eerbied gediend. Frans bracht al de varende nieuwsjes mee van zijn tochten in de stad en buiten de stadspoorten. De oorlog woog als een ontstellende calamiteit op het arme menschdom, de Bezetter was een wreede geesel van de gramschap des Heeren en niemand wist wanneer het zou keeren. Dof rommelden ver weg in Vlaanderen de kanonnen der strijdende legers. Soms leek het maar een booze droom, vooral dan wanneer de tafel gedekt was en het deurken dicht. Marie vond verpoozing in de lectuur van de wonderbare gebeurtenissen in volksboeken verhaald en waarvan zij een heel koffer als bruidschat had meegebracht. De meeste verhalen herlas zij voor de derde en vierde maal, maar nu moest Frans meegenieten en samen zaten zij avond na avond te prakkizeeren over den levensloop der helden en het zonderling lot den mensch beschoren. Postzegels, sigarenbandjes en lucifersdoosjes bleven in die jaren onaangeroerd en de collectie groeide niet aan. Moeder kon vanuit den hemel tevreden neerblikken op een ongeveer volmaakt huiselijk geluk. Onverwachts kwam de wapenstilstand, trad de lieve vrede in het land, en veranderde het aanschijn der din- | |
[pagina 59]
| |
gen. Er kwam een overvloed van waren in de winkelkasten, de verre tochten noch het wachten in weer en wind aan het ‘Komiteit’ hadden geen reden meer nu in de straten de eigen soldaatjes in khaki rondliepen in plaats van de grijze landstormmannen. Overal zong men de Madelon, het liedeken van de soldaten die troost vonden bij het lokkende, niet preutsche soldatenlief. Frans die iets van de gebeurtenissen weten wou, kocht dagelijks een gazet. Maar de politiek was hem zoo donker als een inktflesch. Eén ding stond echter vast: zijn fondsen hadden een ergen knauw gekregen. Duitschland, Rusland, Turkije schenen zeer insolvente mogendheden. Hij ging raad inwinnen bij Mijnheer Bollekens, de wisselagent op de Paardenmarkt. De man liet weinig los, scheen er alles van te weten maar gebonden te zijn door een of ander beroepsgeheim. De orakeltaal van Mijnheer Bollekens voldeed Cabooter niet en nu zijn fortuin bedreigd was, werd in hem een groot verzet gewekt. De wereld wou hem bestelen en dat zou hij uit al zijn krachten bestrijden. In den tempel van Mijnheer Bollekens, in de fondsenbeurs, heerschten de afgoden die de fortuinen deden kantelen en het rad van avontuur in beweging hielden. Marie, niet minder in spanning gehouden door het gevaar, begreep volkomen dat Frans voortaan een deel van den dag in den omtrek van de beurs sleet. Voor den ingang van de Beurs zwermden de kleine speculanten en dobbelaars als vliegen rond een strooppot. Frans kon de verleiding geen weerstand bieden. Mijn- | |
[pagina 60]
| |
heer Bollekens was zijn eerste raadgever en makelaar. Van den aanvang af diende hem zijn gelukkig gesternte: wat hij kocht ging de hoogte in, liet hij de stukken uit de handen gaan dan zakten de aandeelen. 't Was een tijd van avontuur en onzekerheid. Paniekstemmingen waren niet van de lucht. De windhandel bloeide terwijl de frank gekelderd werd. Frans zat nu 's avonds te piekeren over beursnoteeringen. Van de straat drong hij door tot in de beurs, achter den sluitboom die het publiek van de heusche beursmannen gescheiden hield. Maanden bespiedde hij het spel en sloeg bij gelegenheid zijn kleine slagen. Het geroddel en getier kreeg weldra beteekenis en zin. Ook kende hij met naam en toenaam de beurskoningen, de figuranten en de krabbers. Cabooter werd een figuur onder de botermelkrentenierkens die in fondsen speelden. Met zijn oud uitgewreten en uitgebrand houten pijpje tusschen de tanden geklemd, stond hij tegen de afsluiting, hoorde, zag en zweeg, gefascineerd door het schouwspel. Onverwachts stond hij onder de wisselagenten en bankiertjes. De hoop groeide dagelijks aan, heel de wereld scheen wel te speculeeren en honderden werden makelaars in fondsen. Cabooter werd zonder tegenstribbelen aangenomen. Hij koos direct zijn plaatsken tegen een arduinen pilaar en volgde met groote koelbloedigheid het roekelooze spel van opjagen en neerdrukken. Soms kwam een redelooze paniek of een onbegrijpelijk optimism de kansen | |
[pagina 61]
| |
keeren. Eén in de menigte gilde en de kudde volgde, andermaal was het een geheimpje dat van oor tot oor ging. Er waren specialisten voor elke fondsensoort, voor nijverheidsaandeelen, voor mijn- en bankwezen, voor trams en spoorwegen, voor petroleum en caoutchouc. Bollekens vischte in alle waterkens, ‘djobberde’ voorzichtig midden van de roekeloosheid der dobbelaars, vreesde de onzekerheid en het gevaar van valsche geruchten, der valuta en van den politieken heksenketel. Cabooter misprees de taktiek van zijn leermeester en wierp zich onverschrokken in het emotierijker spel van caoutchouc. Zijn instinct wees hem den weg. Eens toen de beurs pijnlijk slap scheen en zonder animo, kocht hij zonder tellen en zonder eenige omzichtigheid. Niemand begreep hem, sommigen peinsden dat hij rijp was voor Gheel. Zijn lichte oogappels schenen nog bleeker. Traag waren zijn bewegingen en eigenaardig het teeken met zijn linkerhand waarin hij zijn zakboekje geklemd hield. Tusschen de tanden, in den rechter mondhoek, stak het armzalig pijpje, zijn mascotte. Toen gebeurde het wonder. Een bericht uit Londen joeg alles de hoogte in, en even kalm begon Cabooter te verkoopen. Vóór het sluiten van de Beurs had hij duizenden en duizenden gewonnen. Bewondering ging naar den man die zijn slag geslagen had. Bollekens kwam hem ontroerd gelukwenschen en de oude beursrat stond versteld tegenover den rustigen speculant. | |
[pagina 62]
| |
Voortaan gold Cabooter als een die meer wist dan hij losliet, een fijne snuiter die zijn laatste woord niet gesproken had. Zijn liefhebberijen waren, God weet hoe, bekend geraakt, en zij die bij hem in het gevlei wenschten te komen brachten hem postzegels, sigarenbandjes en lucifersdoosjes. Het geld scheen geen invloed op Cabooter uit te oefenen. Hij kocht niet eens een nieuwe pijp en zijn tabak bleef van dezelfde minderwaardige kwaliteit. De eenige luxe die hij zich gepermitteerd had was een grammofoon, en dat wist niemand op de Beurs. Op den gedenkwaardigen dag werd het speeltuig thuis gebracht en in de keuken geplaatst. Hij las de beursnoteeringen terwijl de platen draaiden. Marie vergat haar feuilletons om te luisteren naar de aria's uit bekende opera's en de moderne dansen. Eén plaat had zijn voorkeur, het lied van den nachtegaal in een stillen zomernacht. Er was ook een leutige herinnering aan verbonden. Toen de plaat voor de eerste maal werd opgelegd, had Frans gezegd: - Ik ben eens curieus om te zien wat de kat zal doen als zij een vogel hoort fluiten. En toen het lied was uitgezongen, bleek het dat de kat al de leverworst had opgepeuzeld die op tafel stond voor het avondmaal. Enkele weken later begon Cabooter zich te interesseeren voor de verlaten Libungafondsen. Hij kocht, kocht onverpoosd en bladzijde na bladzijde van zijn zakboekje werd met aanteekeningen gevuld. Hoe meer hij | |
[pagina 63]
| |
kocht, hoe meer leven er in het spel kwam. Slimmerikken die eenig vermoeden hadden van zijn doorzicht en gelukkig gesternte, volgden zijn voorbeeld. Wonderverhalen deden de ronde over de winsten door deze caoutchoucplantage verwezenlijkt en heel de termijnmarkt werd bewogen en beheerscht door de uitzonderlijke positie van Cabooter in de Libungawaarden. Nooit had Cabooter zooveel zeldzame postzegels en sigarenbandjes ontvangen. Cabooter wist niet eens hoe rijk hij was, kende noch het bedrag van actief noch van passief. 's Avonds zat hij diepzinnig te kijken naar den rooden gloed van het keukenvuur, zag de roode sinteltjes vallen in den aschbak, stond zuchtend op om den grammofoon op te winden. 's Morgens ziftte hij als voorheen op het koerken den aschbak uit. 's Middags trok hij zijn half versleten pak aan, slikte zijn soep, stak zijn pijpken op en ging naar de Beurs. In den winkel lag het schamel blikwerk te roesten en Marie had last genoeg om de woekerende spinnewebben te weren. Bollekens mocht hem soms overhalen om, na beurstijd, een koffie te gaan drinken en een partijtje domino te spelen. Dat was zoo het geijkt verzet van de heeren na zich moe geschreeuwd te hebben. In een vertrouwelijke bui polste Bollekens eens om te weten hoe rijk Cabooter nu eigenlijk was. - Ik weet het niet, erkende Cabooter eenvoudig. - Maak dat aan de ganzen wijs! - Maar hoe kan ik het weten? - Wel uit uw boekhouding, parbleu! | |
[pagina 64]
| |
- Ik heb geen boekhouding.... Hier is mijn boekhouding, en Frans toonde den verbaasden Bollekens zijn legendarisch zakboekje. - Daar krijgt ge last mee, man, overwoog Bollekens, ge moet volgens de Wet uw boekhouding in regel hebben.... en ge weet nooit wat er gebeuren kan.... Wel.... ik zal u helpen.... Ik kom heden avond en wij leggen uw boekhouding aan.... 's Avonds kwam Bollekens. De keukentafel geraakte vol papieren en registers, de cijfers vulden kolommen en kolommen, pakken ‘arrêtés’ werden vergeleken met de opgaven van het zakboekje, de bankrekening onderzocht. Eindelijk rond vier uur 's morgens, Marie was reeds lang naar bed, had Bollekens een bilan kant en klaar. - Hoe rijk ben ik nu? vischte Cabooter. - Man, manlief! Zes millioen tweehonderd duizend frank en oneven. Cabooter zag het verdwaasd gelaat van Bollekens. Hij moest glimlachen, niet om zijn rijkdom waarvan hij geen benul had vóor Bollekens het hem had voorgerekend, maar glimlachen om de verbazing van Bollekens. Het besef van zijn rijkdom drong niet door in zijn geest. - 't Is veel, zei hij verstrooid. - Ge moet, ried Bollekens, een huis koopen en verhuizen uit dit kruipkot.... den blikken rommel naar de Vrijdagschemarkt laten voeren. - Ja, later. - Ge moet een auto koopen.... een luxeauto!.... - Ja, later, Bollekens.... | |
[pagina 65]
| |
- Ge moet gaan reizen en van het leven profiteeren. - Dat komt er ook nog van, Bollekens. - En nu ga ik slapen! - Duizend maal bedankt voor al de moeite.... 't Is toch schoon een boekhouding.... maar hoe moet ik dat nu aan Marie gaan zeggen? Hij stoorde haar rust maar niet en zei ook de volgende dagen geen woord over de verrassingen van een bilan. Een week later kwamen daarbij andere zorgen aan zijn gemoedsrust knagen. De Libunga's zakten. Elken dag waren het slechts een paar punten, 't ging haast onmerkbaar maar niet minder onverbiddelijk. Er school ergens een vijandelijke macht die zijn positie bedreigde, die hij moest laten betijen en toekijken met onbewogen gemoed terwijl hij voor zijn verzet op zijn oude pijp mocht kauwen. En de losse geruchten kwamen, de plantage had een slecht jaar achter den rug, van dividend was geen sprake. Bollekens keek bezorgd maar wist geen raad. - De haaien loeren op u, waarschuwde hij. - Afwachten, oordeelde Cabooter, 't is misschien nog te redden. De aanval verraste hem reeds twee dagen later. Al de caoutchoucfondsen moesten er aan gelooven. Er was overproductie en de stapelhuizen in New York waren met stock gevuld. Een wanhopig gevecht werd in de beurs geleverd tusschen de twee partijen. De baissiers zegevierden. Als dronken zwijmelden overwinnaars en overwonnenen weg. Het rad van avontuur had gedraaid, | |
[pagina 66]
| |
en 's avonds brachten de beursnoteeringen ontroering onder de fondsenspelers, onder renteniers en ambtenaars, onder winkeliers en officieren, onder boeren en geestelijken. 's Anderdaags hoorde men van faillissementen en het staken van betalingen van een paar wisselagenten die de grens waren overgestoken. Cabooter deed zijn dagelijksch werk, ziftte de asch, kleedde zich, at en ging naar de Beurs. Wat zou nu gebeuren? Zou de kans keeren? Of zou hij uitgeschud worden tot op het hemd? Men bracht hem heden geen postzegels noch sigarenbandjes. De meest roekelooze spelers schenen lood in den vleugel te hebben, aarzelden, kozen geen positie, keken de kat uit den boom. De Libunga's vertoonden neiging om dieper den kelder in te gaan. Zijn argeloosheid maakte Cabooter tot een held in het trotseeren van het lot. Hij was zijn ondergang nabij en stond kalmpjes toe te zien hoe men bezig was zijn fortuin te ondermijnen. Straks zou hij springen, dat wist hij formeel, en de zes millioen zouden slechts in zijn verbeelding en.... op papier zijn bezit zijn geweest. Zoo, onderworpen aan zijn lot, ontving hij de deputatie zijner schuldeischers die intusschen vergaderd hadden. Zij hadden hun oogenblik goed gekozen, hij zou morgen bij het opmaken der termijnrekening het tekort niet kunnen bijpassen, niemand zou de reuzensom willen borgen.... 't Was het einde, het einde zonder genade. De haaien zwommen rond het schip in nood. | |
[pagina 67]
| |
Cabooter capituleerde zonder verzet. Aan het consortium stond hij tegen de laagste koers al zijn aandeelen af, al de Libunga's die hij zoo heerlijk de hoogte had ingejaagd. Zijn millioenen waren verloren voor hij ze werkelijk bezeten had. Toen hij den afstand geteekend had en opkeek zag hij den huissier Nicodemus die hem meewarig scheen toe te knikken. Maar hij verdween direct in het menschenkluwen waarover een rookwolk toog. Bollekens volgde Cabooter die als een slaapwandelaar heenging. - 't Was wel noodig een bilan te maken, spotte Cabooter, het consortium wist precies wat er te halen viel, ik ben gepluimd. - En nu gaan de Libunga's opnieuw de hoogte in, voorspelde Bollekens, let op mijn woorden.... Wat gaat ge nu aanvangen? - Een beetje vacantie nemen.... eens uitblazen.... Marie begreep niet waarom Frans dien avond de beursberichten niet las en overwoog. De grammofoon speelde onverpoosd en de pijp werd niet koud. Een paar dagen later werden de Libunga's veertig punten hooger gekwotteerd, gretig opgenomen. De stijging herbegon en al de schuldeischers deelden een zoet winstje. Cabooter bezocht de beurs niet, wandelde in de zonnige lentedagen door de stad, die hem van aanschijn veranderd scheen. Hij vermeed de wegen die naar de Beurs leidden en | |
[pagina 68]
| |
trachtte ook Bollekens niet te ontmoeten die hem nieuwtjes had kunnen vertellen. Cabooter rijpte in die dagen tot een man van ondervinding en met levensinzicht. Al het kinderlijke viel van hem af. Hij kreeg een zeer slechten dunk van de menschen en een groote minachting voor de wereld. Dan ontving hij den brief die een deuk gaf aan zijn duistere levensbeschouwing. Een Joodsch wisselagent, Abraham Silberfeld, uit de Pelikaanstraat, wiens naam hij zich nauwelijks herinneren kon, schreef hem kort en zakelijk dat hij zoo pas de afrekening ontvangen had van het consortium der schuldeischers waarin hij betrokken was. De uitslag was schitterend. Abraham Silberfeld had niet alleen de schuld betaald gekregen maar heel wat meer. Het kwam hém niet toe maar wel Mijnheer Cabooter en hij haastte zich hem een check voor het verschil, zijnde drie en zestig duizend frank, te adresseeren, waarna hij hem de betuiging zijner hoogachting aanbood. Voor de eerste maal was Cabooter werkelijk blij met een check, zoo blij dat hij Marie riep en alles, alles opbiechtte. - Dan heb ik bij een millionair geslapen, zuchtte Marie. - 't Schijnt zoo, prevelde Frans even ernstig. Weer verliepen er een paar weken, maar er kwamen geen brieven meer. Een laatste maal ging Cabooter naar de Beurs, om Silberfeld te bedanken en zijn daad ruchtbaar te maken. | |
[pagina 69]
| |
Hij koos den voorzitter van het consortium tot zijn vertrouweling. De man prees Silberfeld uitbundig en nam spoedig afscheid. Silberfeld was niet te vinden, maar Bollekens liep hij op het lijf. - 't Is moeilijk een Jood uit een Christen te onderscheiden, oordeelde Bollekens.... Wel, wel, wie had dat van Shylock gedacht! - Wie is Shylock? - Och, een ouwe Jood uit een comediespel.... En wat gaat ge nu aanvangen? Ik zou het nu maar eens in petroleum probeeren.... - Ik kom hier nooit meer terug, besloot Cabooter, ik ga maar opnieuw koffiepotten en marmitten verkoopen. |
|