Verklarend woordenboek der wetenschappelijke namen van de in Nederland en Nederlandsch-Indië in het wild groeiende en in tuinen en parken gekweekte varens en hoogere planten
(2018)–C.A. Backer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 639]
| |
Addenda et Corrigenda.
Acidanthera Acidanthéra Hochst. [Chr. Fr. Hochstetter], – van Gr. akis (akĭdos), spits (znw.); anthêra, (als bot. term) helmknop. Bij verscheidene soorten van het gesl. is het helmbindsel boven de hokjes in een spitsje verlengd. actaeus actáéus (-a, -um), – Lat. transcr. van Gr. aktaios [van aktê, (steile) oever], aan oevers gelegen, aan oevers of waterkanten groeiend. adustus adústus (-a, -um), – van Lat. adurĕre (van ad, aan; urĕre, branden), aanbranden: (als het ware) aangebrand. aequabilis aequábilis (-is, -e), – van Lat. aequāre (van aequus, gelijk), gelijk zijn: gelijkmatig. alderwereltiánus, – regel 4 der toelichting, staat: X , lees: 1936, ’s Gravenhage. Alomia Alómia H. B. K. [Fr. W. H. Alexander von Humboldt, A. J. A. Bonpland en K. S. Kunth], – van Gr. a, ontk. voorv.; lôma, zoom: zoomlooze plant. De naam zinspeelt op het ontbreken van het vruchtpluis. Ampherephis Amphérephis H. B. K. [Fr. W. H. Alexander von Humboldt, A. J. A. Bonpland en K. S. Kunth], – van Gr. amphêrĕphês (van amphi, aan beide zijden, rondom; erĕphein, bedekken), rondom bedekt, goed bedekt. De naam zinspeelt op het feit, dat de hoofdjes, behalve door gewone omwindselbladen, omsloten worden door bladachtige schutbladen. Amphirephis Amphírephis Nees et Mart. [Chr. G. Nees von Esenbeck en K. Fr. Ph. von Martius], – zie Ampherĕphis. astérias, – aan de toelichting toevoegen: Asterĭas is ook de Nieuwlat. naam van een gesl. van zeesterren. bailéýi, – regel 4 der toelichting, staat: ex Evans, lees: et Evans. berlandiéri, – regel 5 en vgd. der toelichting als volgt te lezen: landier (vóór 1805, Genève; 1851, in Mexico), in 1826 door Alphonse de Candolle (zie candolleānus 2) als plantenverzamelaar naar Mexico gezonden, waar hij werd toegevoegd aan de commissie, belast met het vaststellen der grens tusschen Mexico en de Vereenigde Staten, en vooral in Z.W.-Texas (1826) verzamelde, zonder bevredigend resultaat echter. Na afloop zijner tochten vestigde hij zich (1830) als medicus te Matamóros (Mexico), vanwaaruit hij vele tochten naar het binnenland ondernam en belangrijke plantenverzamelingen bijeenbracht, tot hij bij het oversteken eener rivier verdronk. – Hij schreef eenige bot. publicaties. beuméei, -regel 4-6 der toelichting te vervangen door: naar J. G. B. Beumée (1888, Veendam; X), van 1913-22 houtvester in Ned. Indië, van 1922-24 gedetacheerd bij het Buitenzorgsche Herbarium, van 1924-31 hoofd dier instelling, daarna directeur van het Algemeen Proefstation van den Landbouw te Buitenzorg, sedert 1934 daarnaast hoofd van den Dienst van Landbouw en Visscherij in Ned. Indië, die als houtvester bij het Bilderdýkia Dum. [B. Ch. Dumortier (1797-1878), Belg. staatsman-plantkundige], – genoemd naar W. Bilderdijk (1756, Amsterdam; 1831, Haarlem), dichter, taalkundige en geschiedschrijver, in zijn tijd zeer beroemd. bonduélli, – regel 4 en vgd. der toelichting te vervangen door: tib. werd in 1851 genoemd naar E. Ch. L. V. Bonduelle (1813, Laventie, W. van Lille, Dépt. Pas-de-Calais, Frankrijk; ?, ?), in 1832 als chirurgijnsleerling in dienst getreden bij het Fr. leger, in 1838 gepromoveerd tot Med. Dr., in 1869 bevorderd tot dirigeerend officier van gezondheid, in 1873 gepensionneerd en daarmede uit de geschiedenis verdwenen, van 1844-60 herhaaldelijk deelnemer aan veldtochten in Algerije, waar hij de naar hem genoemde plant ontdekte. borbásii, – regel 5 der toelichting: ?, ? vervangen door: 1905, Cluj = Koloszvár = Klausenburg. cardiaca cardíaca (znw.), – gelatinizeerde vr. vorm van Gr. kardiăkos (van kardĭa, hart, ingang der maag), op het hart of de maag betrekking hebbend: tegen hart- en maagaandoeningen aangewende plant. cardiacus cardíacus (-a, -um), – Latinizeering van Gr. kardiăkos (van kardĭa, hart, ingang der maag), op het hart of de maag betrekking hebbend; tegen hart- of maagaandoeningen aangewend. Carpentéria torr., – de beide eerste regels der toelichting als volgt te wijzigen: in 1854 genoemd naar William Marbury Carpenter (1811, St.-Francisville, Louisiana; 1848, New Orleans), hoogleeraar in Louisiana, cataphráctus, – aan de toelichting toevoegen: bij Selaginella biformis A. Br. [A. Braun] var. – V. A. v. R. [C. R. W. K. van Alderwerelt van Rosenburg] zinspeelt de naam op de dakpansgewijs dekkende bladeren, welke den stengel, als het ware, met een pantser omgeven. celakowkskyánus, – lees: celakowskyanus celakowskyánus. Op regel 2 der toelichting L. Čelakowsky te vervangen door: L. J. Čelakowský (Čelakovský). Cephalocéreus hochst., – de beide laatste regels der toelichting als volgt te wijzigen: bij de typische soorten van het gesl. omgeven door een dichte, wollige haarmassa, welke vergeleken wordt bij het hoedvormige uitsteeksel [cephalĭum, Latinizeering van Gr. kephalĭon (verkleinw. van kephălê, hoofd)], dat bij sommige gesl. der Cactacĕae (de meloencactus bv.) de bloemen draagt. cervantesii cervantésii, – Vicente Cervantes is geboren in 1755 a 1759 te Zafra, Z.O. van Badajóz, Spanje. In 1788 stichtte hij den bot. tuin te Mexico, waarvan M. Sessé [J. M. Mociño (1757-1820), Sp. plantkundige, en M. Sessé (?-1809), sinds 1788 directeur van den bot. tuin te Mexico] de eerste directeur was en vanwaar in 1789 of 1790 de eerste planten van Dahlĭa variabĭlis Desf. [R. L. Desfontaines] naar den bot. tuin te Madrid gezonden werden. Chamáé(r)hops, – lees: Chamaer(h)ops Chamáér(h)ops. Chapelliéra nees, – de toelichting als volgt te lezen: genoemd naar Chapelier (?, ?; vóór 1828, op Madagaskar), tuinbouwkundige, in 1795 door de Fr. Regeering naar Ile de France (Mauritius) gezonden om natuurvoortbrengselen te verzamelen. Omstreeks 1800 vestigde hij zich op Madagaskar, waar hij vele jaren verblijf hield, de taal van het land grondig bestudeerde en vele planten zond aan het Museum van Natuurlijke Historie te Parijs. Overigens is mij van hem niets bekend. childsi, – regel 4 en vgd. der toelichting als volgt te wijzigen: John Lewis Childs (1856, Jay, Maine, U.S.A.; 1921 op een spoorreis van Albana N.Y. naar New York City), die vele jaren lang op Long Island een kweekerij dreef. Om die kweekerij ontstond een stadswijk, Floral Park, thans in New York City gelegen. Chirátia montr., – de toelichting als volgt te wijzigen: genoemd naar L. Ch. A. Chirat du Vernay (1805, Lyon; 1856, Rochefort, Dépt. Puy-de-Dóme), R.K. geestelijke, opgeleid in het Séminaire de Sainte Foy 1’Argentière bij Souzy aan de Durance, waar hij later terugkeerde als leeraar in de nat. historie, schrijver eener in 1841 verschenen populaire flora (Étude des Fleurs) der omstreken van Lyon. cilianénsis, – de toelichting als volgt te wijzigen: | |
[pagina 640]
| |
afkomstig van Cigliano (Lat. Ciliānum), N.O. van Turijn, of daar het eerst gevonden. Cleyéra, – regel 18 der toelichting: achter aanlegde invoegen: ,evenzoo aan de Ammanusgracht, welke van Batavia in W. richting naar de Kali Angké liep. čokae čokae (Carex – Podpĕra [J. Podpĕra (1878, Eule bij Praag; X), leeraar te Brünn (Moravie)]), – foutief voor čoūkae. čoukae čoúkae, – 2de nv. van den als een Lat. substantief behandelden persoonsnaam Čouka: van Čouka, gevonden door Čouka, genoemd naar Čouka. – Carex – Podpĕra [J. Podpĕra (1878, Eule bij Praag; X), leeraar te Brünn (Moravie)] is genoemd naar haar ontdekker, Frantisek Čouka (1884, Jevíčko in Moravië; X), onderwijzer eerst te Vyškow (Wischau), thans te Kvĕtnó (beide in Moravië), verdienstelijk onderzoeker van en schrijver over de flora van Moravië en over de volksnamen der planten in dat land. Dahlia Dáhlia, – de eerstbekende soort van het gesl. werd in 1789 of 1790 uit Mexico te Madrid aangebracht. Decalobanthus Decalobánthus V. Ooststr. [Simon Jan van Ooststroom (1906, Rotterdam; X), assistent aan het Rijks Herbarium te Leiden], – van Gr. deka, tien; lobos, lob; anthos, bloem: tienlobbige bloem. Elk der 5 bloemkroonlobben loopt uit in 2 vliezige slippen, waardoor de top der kroon 10-lobbig wordt. Díchopus, – regel 4 en 5 der toelichting staat: op twee voeten . . . rust, lees: twee voeten . . . bezit. Didymoecium Didymóécium Brem. [C. E. B. Bremekamp (1888, Dordrecht; X), hoogleeraar], – van Gr. didŭmos, dubbel; oikĭa, huis. De vruchtbeginsels (huizen der eitjes) zijn paarsgewijs vergroeid. dinhensis dinhénsis, – het Dinh-gebergte ligt nabij Baria (Z.O. kust van Cochinchina; ±10 1/2° N.B.). drummóndii, – regel 5 der toelichting: het ? te vervangen door 1780. Echinocystis Echinocýstis Torr. et Gray [J. Torrey en A. Gray], – van Gr. echīnos, zee-egel (het gestekelde zeedier), egel (het gestekelde landdier); kustis, blaas. – Cucurbitacĕa, welker bij een blaas vergeleken vruchten bezet zijn met bij stekels vergeleken, lange borstels. elbérti, – regel 3 der toelichting, het woord is vervangen door: en Gynūra – Koster [Joséphine T. Koster (1902, Bandoeng; X) wetensch. hulpkracht Rijksherbarium te Leiden] zijn Elmerrillia Elmerríllia, – E. D. Merrill is thans (1936) administrator of the Botanical Collections of the Harvard University te Cambridge, Mass., U.S.A. emirnensis emirnénsis (-is, -e), – afkomstig van Emirne (ten rechte Imerina, landstreek in Madagaskar; 46 – 48° O.L.; 18 – 20° Z.B.) of daar het eerst gevonden. enodulosus enodulósus (-a, -um), – van Lat. e, ontk. voorv.; nodulōsus (zie aldaar), kleine knobbels dragend: zonder kleine knobbels, ongeknobbeld. fimbrillatus fimbrillátus (-a, -um), – van Lat. fimbrilla (verkleinw. van fimbrĭa, franje), korte franje: bezet met korte franje(achtige aanhangsels). fourniéri, – regel 4 der toelichting, staat: ?, lees: Parijs. fragraeoídes (p. 209), – lees: fagraeoides fagraeoídes. frey-wysslíngii, – in regel 23 der toelichting achter A. V. R. O. S. invoegen: ,voor welke benoeming hij echter bedankt heeft. gagatospermus gagatospérmus (-a, -um), – van Gr. gagătês, pekkool, een harde, pikzwarte koolsoort, gebezigd voor de vervaardiging van sieraden; sperma, zaad: met pikzwarte zaden. gausapatus gausapátus (-a, -um), – van Lat. gausăpa of gausăpe (Gr. gausăpês of gausăpos), baai, een wollige stof: (als het ware) met baai bekleed, wollig. glomerátus, – aan de toelichting toevoegen: in dichte groepen groeiend. Glottiphyllum Glottiphýllum Haw. [A. W. Haworth], – van Gr. glôtta, tong; phullon, blad: tongblad, plant met tongvormige bladeren. grisebachiánus, – in de toelichting staat: H. R. A. Grisebach, lees: A. H. R. Grisebach. grueníngii, – regel 3 der toelichting, staat: Procris, lees: Elatostēma. hámmii, – regel 4 der toelichting, staat: X, lees: 1936, Wageningen. hansénii, – regel 4 en vgd. te vervangen door: den ontdekker der plant, J. F. K. Hansen (1876, Soerabaja; 1935, ’s Gravenhage), in 1899 benoemd tot tweeden luitenant bij het Nederlandschind. leger, in 1924 gepensionneerd als majoor, sedert dien woonachtig te ’s Gravenhage. In 1911 en 1915 was hij geplaatst op de Mentawei-eilanden (zie mentaweiénsis), waar hij land en volk bestudeerde en orchideeën verzamelde. In 1912 publiceerde hij de brochure: De Groep Noord- en Zuid-Pageh van de Mentawei-eilanden. harrísii, – regel 3 en vgd. te vervangen door: naar Harris. 1. (Ophiorrhiza – W. et A. [R. Wight en G. A. Walker]), – genoemd naar H. Harris (zie harrisiānus). 2. (Eupatorĭum – Urb. [I. Urban]), – genoemd naar den ontdekker der plant op Cuba, W. Harris (1860, Enniskillen, Z. van Lough Erne, N.-Ierland; 1920, Kansas City, U.S.A.), die in 1879 verbonden werd aan den bot. tuin van Kew en zich in 1881 in Jamaica vestigde, waar hij in 1908 benoemd werd tot Hoofd der Openbare Parken en in 1917 tot Gouvernementsbotanicus. heidemaniánus, – regel 2 en vgd. der toelichting te vervangen door: noemd naar Charles Heideman (1872, Rotterdam; X), die in 1892 als onderofficier naar Ned. Indië vertrok en daar van 1892-94 deelnam aan veldtochten tegen de Atjehers. In 1895 werd hij employé op de onderneming Soengei Boeloe (Deli, Sumatra), van welke onderneming hij van 1899-1902 administrateur was. Daarna was hij drie jaren administrateur der tabaksonderneming Hessa (Deli), van 1906-08 administrateur der tabaksonderneming Sentang (Deli), van 1908-13 administrateur der tabaksonderneming Bandar Baroe (Deli), waar hij bij het kappen van oerbosch op 1200-1300 M. zeehoogte door zijn werkvolk vele orchideeën, waaronder de naar hem genoemde, deed verzamelen voor F. R. Rudolf Schlechter (zie rudólphi), die in 1910/11 in Deli (o.a. bij Heideman) logeerde. Van 1913-29 was Heideman directeur van een immigrantenasyl te Medan; in 1930 is hij gerepatrieerd. Thans (1936) woont hij te ’s Gravenhage. heineánus, – regel 2 en vgd. der toelichting te vervangen door: naar G. Fr. Fr. Heine (1876, Schwedt a.d. Oder; X), die, na opgeleid te zijn voor tuinbouwkundige, van 1899-1934 in dienst stond der D. Nieuw-Guinea-Compagnie, en wel tot 1904 als assistent, van 1904-27 als administrateur, eerst in Nieuw-Guinea, later in Venezuela en Guatemala, sedert 1927 als directeur te Berlijn. Sedert begin 1935 is hij directeur der Drumen Sociedad Anonima te Barcelona. – In 1908 was hij den auteur der naar hem genoemde soort, F. R. Rudolf Schlechter (zie rudólphi), van grooten dienst bij diens floristisch onderzoek van Kaiser Wilhelmsland. henríci, – aan het slot der toelichting toevoegen: 3. (Arēca – Furtado [Caetano Xavier dos Remedios Furtado (1897, Goa; X), verbonden aan den bot. tuin van Singapore]), – genoemd naar Gerd Heinrich (1896, Berlijn; X), zoöloog, die in 1925 een ornithol. onderzoekingsreis door de Dobroedsja (Donau-delta en de ten Z.W. daarvan gelegen hoogvlakte) maakte, in 1927 een zoöl. reis door het Elboersgebergte bij Teherán in N.-Perzië, van 1930-32 een zoöl. expeditie door Celébes en de Molukken, in 1935 een zoöl. expeditie in den Balkán. Van zijn hand verschenen verscheidene zoöl. publicaties. heusseri heusséri, – 2de nv. van Heussērus, Latinizeering van Heusser: van Heusser, gevonden door Heus- | |
[pagina 641]
| |
ser, genoemd naar Heusser. – Rhododendron longiflōrum Lindl. [J. Lindley] var. – J. J. S. [J. J. Smith] is genoemd naar Carl Heusser (1888, Glattfelden, N. van Zürich; X), bioloog, van 1918-32 verbonden aan het Algemeen Proefstation der A. V. R. O. S. (Algemeene Vereeniging van Rubberplanters ter Oostkust van Sumatra), sedert 1933 als volontair werkzaam aan het plantenphysiol. instituut der Eidgenossische Technische Hochschule te Zürich, schrijver van vele bot. publicaties, inzonderheid over Hevēa. De naar hem genoemde plant had hij in 1932 op het schiereiland Samosir (Toba-meer; Sumatra) ontdekt. Zie zijn levendige beschrijving in Bull. Jard. Bot. Buitenzorg, 3me Série, XIII, p. 448 (1935). hewittii hewíttii, – 2de nv. van Hewittĭus, Latinizeering van Hewitt: van Hewitt, gevonden door Hewitt, genoemd naar Hewitt. – Arēca – Furtado [Caetano Xavier dos Remedios Furtado (1897, Goa; X), verbonden aan den bot. tuin van Singapore] is genoemd naar John Hewitt (zie hewittiānus). Hexaméria, – dit artikel te vervangen door de beide volgende: Hexameria Hexaméria R. Br. [Robert Brown] (Orchidacĕae), – van Gr. hex, zes; meros, deel. Er zijn 6 stuifmeelklompjes. Hexameria Hexaméria Torr. et Gray [J. Torrey en A. Gray] (Cucurbitacĕae), – van Gr. hex, zes; meros, deel. – De naam zinspeelt op de vaak 6-tallige bloemen. hildebrándii,-de beide laatste regels der toelichting te vervangen door: Arthur Hedding Hildebrand (1842, ?; tusschen 1911 en 14, ?), E. politiek agent in China, die de plant in Z.-China verzameld had. Hippocratéa, – regel 2 der toelichting staat: Hippocrătês, lees: Hippocrătes (Gr. Hippokrătês). hoffmanniánus, – regel 2 en vgd. der toelichting als volgt te wijzigen: noemd naar Käthe Hoffmann (1883, Breslau; X), leerares bij het M.O., die sedert vele jaren aan de universiteit te Breslau samenwerkt met F. Pax (zie paxiānus) en te zamen met hem de Euphorbiacĕae voor Das Pflanzenreich en de Aïzoacĕae, Amaryllidacĕae, Capparidacĕae, Caryophyllacĕae, Euphorbiacĕae en Portulacacĕae voor den tweeden druk van Die Natürlichen Pflanzenfamilien heeft bewerkt. hóspitus, – aan het einde der toelichting toevoegen: Actinophloeus – Burret [M. Burret (1883, Saffig bij Coblenz; X), professor bot. museum te Berlijn-Dahlem] werd volgens schriftelijke mededeeling van den auteur der soort zoo genoemd, omdat de plant beschreven werd naar een in den Buitenzorgschen Plantentuin gekweekt exemplaar, dat niet uit Java, doch waarschijnlijk uit Nieuw-Guinea afkomstig was, en dus, als het ware, slechts als gast op Java vertoefde. hulstýnii, – regel 8 en 9 der toelichting, staat: nam hij deel aan, lees: ondernam hij. – Voorts aan de toelichting toevoegen dat P. van Hulstijn thans (1936) kolonel-titulair en te Buitenzorg woonachtig is. Iaera Iaéra Copel. [E. B. Copeland], – Latinizeering van Gr. Iaira, naam eener boschnimf, opvoedster van Alcānorʼs zonen, Pandăros en Bitĭas, metgezellen van Aenēas op diens zwerftocht na de verwoesting van Troje (zie Virgilĭus, Aenēis IX, 672, seq.). impexus impéxus (-a, -um), – van Lat. in (voor p im), ontk. voorv.; pexus (van pectĕre, kammen), gekamd: ongekamd, bij uitbreiding: met verwarde haren, wollig behaard. jacobiniánus, – lees: jacobianus jacobiánus. Het woord moet van plaats verwisselen met het thans er boven geplaatste Jacobínia. jacobsóni, – de tweede zin der toelichting (regel 3 en 4) als volgt te wijzigen: Planten van dezen naam zijn genoemd, enz. Aan de toelichting toevoegen: Jacobson bracht op Java en Sumatra aanzienlijke verzamelingen Laboulbeniāles [op insekten (vooral op kevers) parasiteerende zwammen] bijeen, waarvan er eenige naar hem jacobsōni genoemd zijn. Hij was de eerste die op Java en Sumatra op groote schaal Acări (mijten) verzamelde. Op systematische wijze verzamelde en kweekte hij vijgenwespen (Agaonīni) van Java en Sumatra. Op Sumatra verzamelde hij tal van zoogdieren en vogels. Van 1930-32 bracht hij in de Padangsche Bovenlanden groote collecties ethnographica bijeen ten behoeve van verschillende musea. In 1932 verleende de Amsterdamsche Universiteit hem een eeredoctoraat in de Wis- en Natuurkunde. Thans (1936) woont hij te Bandoeng (Java). jansénii, – regel 4 der toelichting: staat: Van Soest, lees: Zahn. jurisícii, – regel 2-6 der toelichting als volgt lezen: Jurišić: van Jurišić, gevonden door Jurišić, genoemd naar Jurišić. – Salvĭa – Košanin [Nedelyko Košanin (1874, Vionica, Servië; 1934, Graz)] werd in 1926 genoemd naar den toen reeds overleden plantkundige, Zivojin Jurišić, gedurende vele jaren directeur van den bot. tuin te Belgrádo. Overigens is mij van hem niets bekend dan, dat hij de plant in 1921 had ontdekt. Kéntia, – aan de toelichting toevoegen: Mij is onbekend, of hij een familielid (zoon?) was van den Londenaar William Kent, die van 1777-84 hortulanus (op een salaris van 150 gulden ʼs jaars, vrije woning en een hoeveelheid turf) was van den toenmaligen Hortus Medĭcus op het Prinsenhof te Haarlem (in 1865 als instelling opgeheven; sedert door bebouwing gereduceerd tot een klein parkje). De Hortus Medĭcus werd in 1782 bezocht door Ehrhart (zie Ehrhartĭa), die dat jaar een groot deel van Nederland bereisde. kleinhofii kleinhófii, – mogelijk [zie H. A. C. Boelman, Bijdrage tot de Kennis der Geneeskruidcultuur in Ned. O.-Indië (1936), 47] lag Kleynhoff's tuin aan Gang Chaulan, ter plaatse waar nog in 1905 een reusachtig exemplaar stond van Adansonĭa digitāta L. [C. Linnaeus] [zie Koorders en Valeton, Bijdrage No. 2 tot de Kennis der Boomsoorten van Java (1895), 103; – Backer, Flora van Batavia I (1907), 156]. In 1913 was dit exemplaar afgestorven [Koens in De Tropische Natuur II (1913), 14]. kralíki,- regel 4 en 5 der toelichting staat: Tresseroe, lees: Tresserve. lancisepalus lancisépalus (-a, -um), – van Lat. lancĭa, lans; Nieuwlat. sepălum, kelkblad: met lanspuntvormige, dwz. lancetvormige kelkbladen of -slippen. Lapeyróúsia, – lees: Lapeyrousia Lapeyroúsia. laruténsis, – aan de toelichting toevoegen: of afkomstig van de “Larut Hillsˮ, het gebergte O. van Koeala Laroet. laschiánus, – regel 1 der toelichting staat: Epilobĭum – Zahn [Karl Hermann Zahn (1865, Baierthal bij Heidelberg; X)] lees: Epilobĭum – Hausskn. [H. K. Haussknecht (1838-1903), D. plantkundige]. latifii latífii, – 2de nv. van Latifĭus, Latinizeering van Latif: van Latif, gevonden door Latif, genoemd naar Latif. – Oberonĭa – J. J. S. [J. J. Smith] is genoemd naar Soetan Mahmoed Latif (1892, P(e)riáman, Sumatra; X), landbouwkundige, opgeleid aan de Koloniale Landbouwschool te Deventer, na terugkeer in Ned. Indië eerst landbouwkundig ambtenaar op Sumatra (1915-20), vervolgens planter, daarna arbeidscontroleur bij de Arbeidsinspectie der Buitengewesten (1929-33), thans Hoofd der Sekolah Ekonomi (School voor Practisch Landbouw- en Handelsonderwijs) te Kajoe Tanam (Z.W. van Padang; Sumatraʼs Westkust), schrijver van landbouwkundige artikelen, kweeker van en schrijver over Nederlandschindische en uitheemsche orchideeën, ontdekker der naar hem genoemde plant. | |
[pagina 642]
| |
lemoinei lemóínei, – Victor Lemoine is in 1911 overleden te Nancy. Hij heeft een groot aantal variëteiten en kruisingen van sierplanten verworven en was een der meest beroemde kweekers van zijn tijd. In het park Sainte-Marie te Nancy is te zijner eere een gedenkteeken opgericht. Lespedéza, – den lsten regel der toelichting als volgt wijzigen: genoemd naar Vizente Manuel de Zéspedes (ten onrechte vaak Lespedez genoemd), Lightfoótia, – regel 2 der toelichting, staat: 1734, lees: 1735. linicola linícola (znw.), – van Lat. linum, vlas; cŏlĕre, wonen, bewonen: tusschen het vlas groeiende plant. linicolus linícolus (-a, -um), – van Lat. linum, vlas; cŏlĕre, wonen, bewonen: tusschen het vlas groeiend. longérepens, – lees: longerepens longerépens. In regel 2 der toelichting rĕpens en rĕpĕre te vervangen door rēpens en rēpĕre. Mauritiella Mauritiélla Burr. [M. Burret (1883, Saffig bij Coblenz; X), professor bot. museum te Berlijn-Dahlem], – van Mauritĭa, plantengesl. (Palmae); Lat. verkleiningsuitgang ella: aan Mauritĭa verwant plantengesl. met dunnere stammen dan die van Mauritĭa. meleagridiflórus, – laatste woord van den lsten regel der toelichting, staat: meleagriais, lees: meleagrĭdis. micheliánus 2, – Marc Micheli overleed in 1902 te Genève op 59-jarigen leeftijd. Micrampelis Micrámpelis Rafin. [C. S. Rafinesque-Schmaltz], – van Gr. mikros, klein; ampĕlis (verkleinw. van ampĕlos, wijnstok, wingerd), kleine wingerd. – De bedoeling is: kleine klimplant. microceras micróceras, – van Gr. mikros, klein; kĕras, hoorn: kleinhoornig, kort gespoord. mjoebergii mjoebérgii, – 2de nv. van Mjoebergĭus, Latinizeering van Mjöberg: van Mjöberg, gevonden door Mjöberg, genoemd naar Mjöberg. Vaccinĭum – J. J. S. [J. J. Smith] is genoemd naar den ontdekker (1925) der plant, Erik P. Mjöberg (1882, Hallands-Ås, Z.-Zweden; X), zoöloog-ethnograaf, van 1919-22 verbonden aan het Deli-Proefstation te Medan, van 1922-24 directeur van het Sarawák Museum te Koetjing (N.W.-Bórneo), die in 1925/26 een verzameltocht maakte naar den Boekit (berg) Batoe Tiban (op de grens van Sarawák en de Zuider- en Ooster-Afdeeling van Bórneo; ±144 1/2° O.L.; ±1 1/2° N.B.). Hij schreef een aantal deels wetensch., deels populaire publicaties en woont thans te Stockholm. móénsii, – regel 4 der toelichting, staat: Berthelot, lees: Bernelot. murudensis murudénsis (-is, -e), – afkomstig van den Moeroed-piek (op de grens van Sarawák en de Zuider- en Ooster-Afdeeling van Bórneo; bijna 115 1/2° O.L.; ruim 4° N.B.) of daar het eerst gevonden. niéslii, – regel 4 der toelichting, staat: Mayendorff, lees: Mayendorf. paathii paáthii, – 2de nv. van Paathĭus, Latinizeering van Paath: van Paath, gevonden door Paath, genoemd naar Paath. – Dendrobĭum – J. J. S. [J. J. Smith] is genoemd naar den ontdekker der plant, Fr. J. Paath (1899, Kamanta, in de Minahása, N.O.-Celebes; X), sedert 1931 adjunct-ambtenaar voor Agrarische Zaken in dienst van het Zelfbesturend Landschap Sambas, met de standplaats Singkáwang (W.-Bórneo; bijna 1° N.B.), die op menigvuldige tochten in den omtrek zijner standplaats ijverig orchideeën verzamelde en over die planten artikelen schreef in het maandblad De Orchidee. Pagiantha Pagiántha Markgr. [Fr. Markgraf], – van Gr. pagĭos, stevig; anthos, bloem: stevige bloemplant. – De naam zinspeelt op de stevige bladeren. pandanophyllus pandanophýllus (-a, -um), – van Pandănus, plantengesl. (Pandanacĕae); Gr. phullon, blad: met bladeren als die van een Pandănus. pastoralis pastorális (-is, -e), – van Lat. pastor, herder: op eenigerlei wijze tot een herder in betrekking staand, herders-. – Alchemilla vulgāris L. [C. Linnaeus] var. – (Buser) A. et G. [P. Fr. A. Ascherson en K. O. R. P. P. Graebner] werd zoo genoemd, omdat de plant een goed veevoeder is. perelegans perélegans, – van Lat. per, versterkend voorv.; elĕgans (zie aldaar), sierlijk: zeer sierlijk. perofskiánus, – regel 2 der toelichting als volgt te wijzigen: genoemd naar L. A. Perovsky (Perowsky) (1791, Moskou; 1856, St.-Petersburg). Peróvskia / Perówskya, – in de toelichting de V. te vervangen door L. pettéri, – regel 4 der toelichting, staat: Waidhoven, lees: Waidhofen. Phlebósporum jungh., – lees: Phlebosporum Phlebósporum Dalla Torre et Harms. [Carl (Karl) Wilhelm von Dalla Torre (1850, Kitzbühel, Tirol; 1928, Innsbruck) hoogleeraar te Innsbruck en H. Harms] Phlebosoprium Phlebósoprium Jungh. [Fr. W. Junghuhn], – van Gr. phleps (phlebos), ader; osprĭon, peul: plant met geaderde peulen. pittosporifolius pittosporifólius (-a, -um), – van Pittospŏrum, plantengesl. (Pittosporacĕae); Lat. folĭum, blad: met bladeren als die van een Pittospŏrum. Portéa, – lees: Portea Pórtea. In regel 2 der toelichting staat: M. Porté, lees: Marius Porte (?, ?; 1866, Manila). porteánus, – in regel 2 der toelichting staat: M. Porté (zie Portēa), lees: M. Porte (zie Portĕa). portéi, – lees: portei pórtei. In regel 4 der toelichting staat: Porté (zie Portēa), lees: Porte (zie Portĕa). puelii puélii, – Timothée Puel overleed in 1889 te Parijs. quadrasianus quadrasiánus (-a, -um) (Rhododendron – Vidal [Sebastian Vidal y Soler]), – genoemd naar José Florencio Quadras (zie quadrasĭi). rasamálae, – laatste woord der toelichting, staat: rasáamāla, lees rassamála. rectisulcatus rectisulcátus (-a, -um), – van Lat. rectus, recht; sulcus, vore, groeve: met een of meer rechte voren of groeven. rodeckiánus, – regel 2 en vgd. der toelichting als volgt te wijzigen: noemd naar Em. Rodigas (niet Rodecke) [1831, St.-Trond = Sint-Trui(d)en, ongeveer halverwege tusschen Brussel en Maastricht; 1902, Gent], directeur eener Middelbare Tuinbouwschool, schrijver van tuinbouwkundige artikelen. schínzii, – regel 4 der toelichting, staat: 1889, lees: 1893. seminúdus, – aan de toelichting toevoegen: half kaal. siebéri, – regel 5 der toelichting, staat: 1789, lees: 1785. singkawangensis singkawangénsis (-is, -e), – afkomstig van de omstreken van Singkáwang (W. kust van Borneo; bijna 1° N.B.) of daar het eerst gevonden. superciliatus superciliátus (-a, -um), – van Lat. supercilĭum, wenkbrauw: van wenkbrauwen, d.w.z. van lange wimpers voorzien. talaumifolius talaumifólius (-a, -um), – van Talauma, plantengesl. (Magnoliacĕae); Lat. folĭum, blad: met bladeren als die eener Talauma. Thalysia Thalýsia O. K. [C. E. Otto Kunze], – Lat. transcr. van Gr. thalusĭa (van thallein, groen zijn, bloeien), offer van de eerstelingen der veldvruchten of der kudde, voornamelijk aan Dêmêtêr (Lat. Cerēs), de godin van den landbouw, gewijd. De naam werd waarschijnlijk gekozen met het oog op het feit, dat Thalysĭa (= Zea mays L. [C. Linnaeus]) een veel verbouwd graangewas is. | |
[pagina 643]
| |
thorelianus thoreliánus (-a, -um), – planten van dezen naam zijn genoemd naar haar ontdekker, den geneesheer Thorel († 1869), die in de zestiger jaren der vorige eeuw vele planten verzamelde in Cochinchina en Laos en ze aan het Museum van Natuurlijke Historie te Parijs zond. triánae, – slot van regel 4 en begin van regel 5 der toelichting als volgt te lezen: José Jerónimo Triana (1834, Bogotá, Columbia = Colombia; 1890, Parijs). williámsii, – regel 5-8 der toelichting als volgt te wijzigen: – Merr. [E. D. Merrill]), – genoemd naar Robert Statham Williams (1859, Minneápolis, Minnesóta, U.S.A.; X), van 1879-98 werkzaam in de mijnen van Montana (een van de noordelijkste der Vereenigde Staten), van 1898-99 in Alaska, sedert 1899 verbonden aan den bot. tuin van New York. Hij verzamelde planten in Montana, Alaska, Bolivia (1901-03), de Philippijnen (1903-05) en Panamá; daarna wijdde hij zich aan herbariumstudies en bot. publicaties. |
|