| |
Z.
zabeli zabéli, – 2e nv. van Zabēlus, Latinizeering van Zabel: van Zabel, gevonden door Zabel, genoemd naar Zabel. – Cotoneaster – C. K. Schneid. [C. K. Schneider] is genoemd naar Hermann Zabel (1832, Neu-Katzow, O. van Greifswald, Pommeren; 1912, Gotha), boschbouwkundige, daarbij bekwaam botanicus, van de oprichting in 1869 tot aan zijn pensionneering in 1895 directeur van het arboretum te Münden (Hannover), dat onder hem tot grooten bloei kwam en onder zijn opvolger in verval geraakte, uitnemend kenner van eiken, appelboomen en Spiraea’s, die zich met ijver op het maken van kruisingen toelegde (Spiraea argūta Zab. [H. Zabel] is een der fraaie door hem gemaakte bastaarden), schrijver eener flora van Voor-Pommeren.
zabelianus zabeliánus (-a, -um) (Prunus laurocerăsus L. [C. Linnaeus] var. – Späth [Franz Ludwig Späth (1839, Berlijn; 1913, Berlijn), boomkweeker te Berlijn]), – genoemd naar H. Zabel (zie zabēli).
zahnii záhnii, – 2e nv. van Zahnĭus, Latinizeering van Zahn: van Zahn, gevonden door Zahn, genoemd naar Zahn. – Selaginella – Hier. [G. Hieronymus] werd in 1914 genoemd naar den ontdekker der plant, H. Zahn, D. zendeling in Kaiser Wilhelmsland, van wien mij overigens niets bekend is.
Zala Zala Lour. [J. Loureiro], Latinizeering van Gr. zalê, golving der zee: op het water dobberende plant.
Zalacca / zalacca Zalácca Reinw. [C. G. C. Reinwardt] / zalácca, – Latinizeering van den Mal. plantennaam salak.
zaleucus zaléúcus (-a, -um), – Lat. transcr. van Gr. zaleukos (van za, versterkend voorv.; leukos, wit), zeer wit, helderwit.
Zaleya Zaléýa N. L. Burm. [N. L. Burman], – afleiding en beteekenis onbekend, mogelijk een gelatinizeerde verminking van een volksnaam der plant (Vgl. den Tamil-naam der plant vallai-sharunai).
Zalusianskya / Zaluzania Zalusiánskya Neck. [N. J. de Necker (1729-93), D. plantkundige] / Zaluzánia Pers. [Chr. H. Persoon (1755, in Z.-Afrika; 1837, Parijs), beroemd mykoloog], – genoemd naar A. Zaluziansky van Zaluzian (= Zalužan, Z. van Praag), schrijver van een bot. werk.
zambac zambac, – Perz. plantennaam.
Zamia Zámia L. [C. Linnaeus], – Latinizeering van Gr. zêmia, schade, verlies. – Plinius (zie Plinĭa), de beroemde Romeinsche natuurhistoricus, gaf (Historĭa Naturālis XVI, 44) den naam zamĭa of azanĭae (van Gr. azainein, verdrogen) aan zieke dennekegels, welke, als zij op den boom bleven, ook aan de gezonde schade toebrachten. – De bloeiwijze van Zamĭa doet aan een naaldboomkegel denken.
zamiaefolius zamiaefólius (-a, -um), – zie zamiifolĭus.
zamiifolius zamiifólius (-a, -um), – van Zamĭa, plantengesl. (Cycadacĕae); Lat. folĭum, blad: met bladeren als die eener Zamĭa.
Zamioculcas Zamiocúlcas Schott [H. W. Schott], – van Zamĭa, plantengesl. (Cycadacĕae); culcas, oude naam voor Colocasĭa (zie aldaar): aan Colocasĭa verwante, dus tot de Aracĕae behoorende plant met bladeren als die eener Zamĭa.
zamioides zamioídes, – van Zamĭa, plantengesl. (Cycadacĕae); īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: Zamĭa-achtig.
Zannichellia Zannichéllia L. [C. Linnaeus], – genoemd naar G. G. Zannichelli (1662, Modena; 1729, Venetië), apotheker te Venetië, schrijver van een aantal bot. publicaties.
Zanonia Zanónia L. [C. Linnaeus], – genoemd naar G. Zanoni (1615, Montecchio, tusschen Padua en Verona; 1682, Bologna), hoofd van den bot. tuin te Bologna, schrijver van bot. werken.
Zantedeschia Zantedéschia Spreng. [K. P. J. Sprengel], – genoemd naar G. Zantedeschi (1773, Breonio, N. van Verona; 1846, Bovegno, N. van Brescia), arts en plantkundige, schrijver over de planten der provincie Brescia, vooral over nuttige planten, algen en zwammen.
Zantho- Zantho-, – zie Xantho-.
zanzibarensis / zanzibaricus / zanzibariensis zanzibarénsis (-is, -e) / zanzibáricus (-a, -um) / zanzibariénsis (-is, -e), – afkomstig van het eiland Zanzibar (= Sansibar, voor de O. kust van Afrika, op ±6° Z.B.). of daar het eerst gevonden.
Zapania Zapánia Lmk. [J. B. P. A. Monet De Lamarck], – zie Zappanĭa.
zapota zapóta, – gelatinizeerde afkorting van den Mexic. plantennaam cochit-zapotl.
zapotilla zapotílla, – Sp. vruchtennaam (Achras zapōta L. [C. Linnaeus]).
zapotoides zapotoídes, – van den soortnaam zapōta (zie aldaar); īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: in eenig opzicht overeenkomend met (Achras) zapōta L. [C. Linnaeus].
Zappania Zappánia Zuccagni [A. Zuccagni], – genoemd naar P. A. Zappa, die, na in Nederland of Nederlandsch Indië een aanzienlijk vermogen verworven te hebben, zich in de tweede helft der achttiende eeuw vestigde te Sesto San Giovanna (N.N.O. van Milaan), toen een oord, waar aanzienljke Milaneezen hun buitenverblijven hadden. – Zappa legde bij zijn huis een tuin aan, rijk aan buitenlandsche gewassen. – Ongeveer een eeuw geleden werden huis en tuin gekocht door baron Ignazio Vigoni (1808-60), aan wiens kleinzoon zij thans behooren en welke laatste mij den tuin beschrijft als zijnde in zijn tegenwoordigen staat een “jardin de grandeur moyenne, avec quelques beaux arbres, mais rien de spécialement intéressant, soit au point de vue artistique que botanique.”
Zarcoa Zárcoa Llanos [Antonio Llanos (1806, Sarriegos, prov. Leon, Spanje; 1881, Calumpit op Luzon, Philippijnen)], – genoemd naar Antonio Remón Zarco del Valle y Huet (1789, ?; 1866, ?), genie-officier in het Sp. leger, deelnemer aan de oorlogen tegen Napoleon op het schiereiland der Pyreneeën, in 1843 benoemd tot hoofd van het corps genietroepen, schrijver van wetensch. publicaties. In 1857, toen het gesl. naar hem genoemd werd, was hij president der Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Madrid.
Zauschneria Zauschnéria K. B. Presl [K. B. Presl], – genoemd naar J. B. J. Zauschner (1737, Praag; 1799, Praag), medicus, hoogleeraar in de natuurlijke historie te Praag, verzamelaar van planten.
zawadskii zawádskii, – 2e nv. van Zawadskĭus, Latinizeering van Zawadski: van Zawadski, gevonden door Zawadski, genoemd naar Zawadski. – Chrysanthĕmum – Herbich [] en Melandrўum – A. Braun [A. Braun (1805, Regenburg; 1877, Berlijn) hoogleeraar plantkunde en directeur van den bot. tuin te Berlijn] zijn genoemd naar Alexander Zawadski (1798, Bielitz, Oostenr. Silezië; 1868, Brünn), leeraar eerst te Lemberg, later de Brünn, schrijver van bot., zoöl. en geol. werken.
| |
| |
Zea / zea Zea L. [C. Linnaeus] / zea, – oude Gr. naam eener graansoort, welke als paardenvoeder werd gebezigd. Linnaeus (zie Linnaea) heeft den naam willekeurig overgedragen op het hem thans voerende Amer. gesl.
Zebrina / zebrina Zebrína Schnizl. [A. Schnizlein (1814-68), hoogleeraar in de plantkunde te Erlangen] / zebrína (znw.), – van Portug. (in vele andere talen overgenomen, mogelijk oorspronkelijk Zuidafr.) zebra, het bekende, gestreepte, paardachtige, Zuidafr. dier. De naam zinspeelt op de breede strepen op de bladeren.
zebrinus zebrínus (-a, -um), – van Portug. zebra (zie Zebrīna): gestreept als een zebra; met breede strepen.
zedlitzianus zedlitziánus (-a, -um) (Salix – Kerner [A. J. Kerner von Marilaun]), – afkomstig van Zedlitz bij Breslau of daar het eerst gevonden.
zedoaria zedoária, – Latinizeering van Arab. zedwār, geneeskrachtige wortelstok eeniger Curcŭma-soorten.
Zehneria Zehnéria Endl. [St. L. Endlicher], – in 1833 genoemd naar J. Zehner te Weenen, bekwaam teekenaar van natuurhistorische voorwerpen en kundig waarnemer.
zeilanicus zeilánicus (-a, -um), – zie zeylanĭcus.
Zelkova / Zelkowa Zélkova Spach [E. Spach (1801-79), plantkundige te Straatsburg] / Zélkowa Ledeb. [K. Fr. von Ledebour], – Latinizeering van zelkwa, volksnaam der plant in Imeretië (W.-Kaukasus).
Zenobia Zenóbia D. Don [David Don], – genoemd naar Zenobĭa Septĭma, koningin van het Syrische landschap Palmӯra (N.O. van Damaskus), vazalstaat van het Romeinsche rijk, die toen haar echtgenoot in 267 vermoord was, het bestuur op zich nam, in opstand kwam tegen de Romeinen en Klein-Azië en Mesopotamië veroverde, doch in 272 door Aureliānus werd verslagen en naar Rome gevoerd, waar zij, geketend, aan den triomftocht van den overwinnaar moest deelnemen. – De naam werd mogelijk aan het gesl. geschonken om te wijzen op de nauwe verwantschap met het naar een geketende prinses genoemde gesl. Andromĕda, ofschoon de auteur daarvan geen melding maakt.
zeocrithon / zeocrithum / zeocriton / zeocritum zeocríthon / zeocríthum / zeocríton / zeocrítum, – van Gr. zea of zeia, een tot paardenvoeder dienende graansoort, mogelijk spelt; krīthê, gerst: speltgerst.
Zephyranthes Zephyránthes Herb. [W. Herbert], – van Gr. zephŭros (van zophos, duisternis, avond, westen), verpersoonlijking van den westenwind; anthos, bloem: uit het westen (ten opzichte van Europa) komende bloemplant, Amer. bloemplant.
zephyricus zephýricus (-a, -um), – Lat. transcr. van Gr. zephurĭkos (van zephŭros, verpersoonlijking van den westenwind; zie Zephyranthes), bij den westenwind behoorend; bloeiend of vruchtdragend in den westmoeson.
zephyrinus zephýrinus (-a, -um), – van Lat. zephўrus (Gr. zephŭros), westenwind: bij den westenwind behoorend; bloeiend of vruchtdragend in den westmoeson. – Canarĭum – Bl. [C. L. Blume] werd door Blume (zie Blumĕa) in navolging van Rumphius (zie Rumphĭa) zoo genoemd “om datze in de Wester Moussoun bloeit en ryp wert.”
zerumbet zerúmbet, – Engelschind. plantennaam.
Zeuxine Zéúxine Lindl. [J. Lindley], – van Gr. zeuxis, het aanspannen, het vast maken. – De lip is aan den voet met de stempelzuil vergroeid.
zeuxinoides zeuxinoídes, – van Zeuxine, plantengesl. (Orchidacĕae); īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: Zeuxine-achtig.
zeyheri zeyhéri, – 2e nv. van Zeyhērus, Latinizeering van Zeyher: van Zeyher, gevonden door Zeyher, genoemd naar Zeyher. – Philadelphus – Schrad. [H. A. Schrader] is genoemd naar J. M. Zeyher (1770, ?; 1834, Schwetzingen, W.Z.W. van Heidelberg), hortulanus van het groothertogelijk paleis te Schwetzingen, schrijver van tuinbouwkundige publicaties. – Hij wordt soms verward met zijn neef (oomzegger), K. L. Ph. Zeyher (1799, Dillenburg, Hessen-Nassau; 1858, Kaapstad), die van 1829-33 te zamen met Ecklon (zie ecklonĭi) de Kaapkolonie bereisde.
zeylanicus / zeylonensis zeylánicus (-a, -um) / zeylonénsis (-is, -e), – afkomstig van Ceylon (vroeger ook wel Zeilan, Zeylan of Zeylon geschreven) of daar het eerst gevonden, Ceylonsch, Ceyloneesch, bij uitbreiding Ceylonees.
zeylonensium zeylonénsium, – 2e nv. mv. van Nieuwlat. zeylonensis (zie aldaar), inwoner van Ceylon, Ceylonees: der Ceyloneezen.
zeylonicus zeylónicus (-a, -um), – afkomstig van Ceylon (vroeger ook wel Zeylon geschreven) of daar het eerst gevonden, Ceylonsch, Ceyloneesch, bij uitbreiding Ceylonees.
zibethinus zibethínus (-a, -um), – van Ital. zibetta (van Arab. zabad of zubad), civet, d.i. een sterk riekende, als parfum en opwekkend middel gebezigde, halfvloeibare stof, welke bij de civetkat, een klein roofdier, wordt uitgescheiden door klieren, welke zich bevinden in een nabij den anus gelegen zak: op eenigerlei wijze tot civet of civetkatten in betrekking staand, civetachtig riekend, door civetkatten gegeten wordend. – Deze soortnaam werd voor de doerian gekozen naar aanleiding der volgende mededeeling van Rumphĭus (Herbarĭum Amboinense I, 102): ...“de Durioenen dryven den Uryn af, doen zweeten en verwekken den mensch tot onkuisheit: en de Civetkatten zyn ook zo gretig na deze vrugt, datze zeer ligt daar mede gevangen konnen werden: en men gelooft dat dien geylen zap (die men Civet noemt) aan dat dier meest daarvan gegenereert wert, gelyk ook de Civet van de Mooren en andere Indianen tot verwekking van geylheit wert gebruikt hoewel het ook waar is, datter Civet-katten gevonden werden in landen, daar de Durioenen onbekent zyn.”
Zieria Ziéria J. E. Sm. [J. E. Smith], – genoemd naar J. Zier (?, in Polen; 1796, Londen), te Londen, lid der Linnean Society, cryptogamenkenner.
Zilla Zilla Forsk. [P. Forskål], – wijziging van den Arab. plantennaam zillae.
zimapani zimapáni, – 2e nv. van Zimapānus, Latinizeering van Zimapan, naam eener plaats in Mexico; ±99 1/4° W.L.; ±20 3/4° N.B.: (afkomstig) van Zimapan of daar het eerst gevonden.
zimmermanni zimmermánni, – 2e nv. van Zimmermannus, Latinizeering van Zimmermann, van Zimmermann, gevonden door Zimmermann, genoemd naar Zimmermann. – Loranthus – De Wildem. [E. de Wildeman (1866, St-Josse-ter-Noode, Brussel; X), eeredirecteur van den bot. tuin te Brussel] is in 1909 genoemd naar C. Robert Zimmermann, tuinbouwkundige in D. rijksdienst te Kiautsiau. – Op de reis derwaarts verzamelde hij de plant in Sia,. Overigens is mij van hem niets bekend.
zimmermannianus zimmermanniánus (-a, -um) (Oberonĭa – J. J. S. [J. J. Smith]), – genoemd naar Albrecht W. Ph. Zimmermann (1860, Brunswijk; 1931, Berlijn), plantkundige, eerst privaat-docent aan de universiteit te Berlijn, van 1896-1901 werkzaam te Buitenzorg als plantkundige voor de koffiecultuur, in 1902 verbonden aan het Biol.-Landwirtsch. Institut te Amani (D. O.-Afrika), van 1911-20 directeur daarvan, sedert 1922 lid der Biol. Reichsanstalt te Berlijn-Dahlem, in 1925 gepensionneerd, schrijver van meer dan 200 bot.-landbouwkundige publicaties.
Zingiber Zíngiber Adans. [M. Adanson], – oude Lat. plantennaam, afkorting van Gr. zingĭbĕris, een Arab. specerij, waarschijnlijk de gember.
Zingiberaceae Zingiberáceae, – plantenfam. als type waarvan het gesl. Zingĭber geldt.
| |
| |
Zinnia Zínnia L. [C. Linnaeus], – genoemd naar J. G. Zinn (1727, Schwabach, Z. van Neurenberg; 1759, Göttingen), hoogleeraar in de plantkunde te Göttingen, schrijver van eenige bot. publicaties.
Zippelia Zippélia Bl. [C. L. Blume], – genoemd naar A. Zippelius (1797, Würzburg; 1828, Koepang, Timor), tuinbouwkundige, in 1823 benoemd tot tijdelijk ambtenaar aan ’s Lands Plantentuin te Buitenzorg, in 1825 definitief benoemd tot 2den hortulanus ter vervanging van Kent (zie Kentĭa), in 1827 aan den dienst bij den tuin onttrokken en toegevoegd aan de Natuurkundige Commissie voor Ned. Indië, met welke hij in 1828 een reis maakte van Batavia via Makasar en Ambon naar de Z.W. kust van Nieuw-Guinea, welke zij in Mei bereikten. Reeds in Sept. d.a.v. werden de natuuronderzoekers door ziekte aan boord gedwongen Nieuw-Guinea te verlaten; in Oct. bereikten zij Koepang, waar Zippelius den 31sten December overleed. – Macklot (zie Macklottĭa) noemde hem een in zichzelven gekeerd, mensenschuw en zeer terughoudend man, die algemaan voor zonderling gold, doch de achting van de leden der Natuurkundige Commissie genoot om zijn rechtschapenheid en onvermoeiden ijver.
zippelianus zippeliánus (-a, -um), – de talrijke Nederlandschind. planten van dezen naam zijn genoemd naar A. Zippelius (zie Zippelĭa).
zippelii zippélii, – 2e nv. van Zippelĭus: van Zippelius, gevonden door Zippelius, genoemd naar Zippelius. – Nederlandschind. planten van dezen naam zijn genoemd naar A. Zippelius (zie Zippelĭa).
Zizania Zizánia L. [C. Linnaeus], – mv. van den ouden Gr. plantennaam zizanĭon, waarmede een onkruid op graanakkers werd aangeduid, waarschijnlijk de dolik (Lolĭum temulentum L. [C. Linnaeus]). – Overal, waar in Mattheüs XIII (25, 26, 27, 29, 30, 36, 38, 40) de Statenvertaling oncruyt of onkruyt heeft, heeft de Gr. grondtekst den meervoudsvorm zizanĭa. Linnaeus (zie Linnaea) heeft den door hem als enk. beschouwden naam willekeurig overgedragen op het hem thans voerende gesl. – Vgl. ook den Ital. volksnaam der plant, zizzánia.
zizanioides zizanioídes, – van Zizanĭa, plantengesl. (Graminĕae); īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: Zizanĭa-achtig.
zizii zízii, – 2e nv. van Zizĭus, Latinizeering van Ziz: van Ziz, gevonden door Ziz, genoemd naar Ziz. – Potamogēton – Mert. et Koch [Fr. K. Mertens en W. D. J. Koch] is genoemd naar J. B. Ziz (1779, Mainz; 1829, Mainz), verdienstelijk onderzoeker der flora van het Middel-Rijngebied, schrijver van een naamlijst der olanten van de Pfalz.
Ziziphora Zizíphora L. [C. Linnaeus], – van zizĭpha, oude (uit Perz. zīzfūn verbasterde) naam voor de eetbare vruchten eeniger Zizўphus-soorten; Gr. phĕrein, dragen: plant, welker bloeiwijzen op Zizўphus-vruchten gelijken. – De naam, welke eigenlijk Ziziphophŏra had behooren te luiden, is welluidendheidshalve ingekort. Zie voorts Adenēma.
zizyphifolius zizyphifólius (-a, -um), – van Zizўphus, plantengesl. (Rhamnacĕae); Lat. folĭum, blad: met bladeren als die van een Zizўphus.
zizyphoides zizyphoídes, – van Zizўphus, plantengesl. (Rhamnacĕae); īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: Zizўphus-achtig.
Zizyphora Zizýphora Auct. [der schrijvers, doch niet identiek met de door den oorspronkelijken beschrijver met denzelfden naam aangeduide soort (of gesl.)]. = Ziziphŏra. Zie aldaar.
Zizyphus Zízyphus Adans [M. Adanson], – via Gr. zizŭphon verbasterd uit Perz. zīzfūn of zīzafūn, volksnaam der eetbare vruchten van eenige in W.-Azië, N.-Afrika en Z.-Europa inheemsche Zizўphus-soorten.
zoanthogyne zoanthógyne, – van Zoanthus (van Gr. zôon, dier; anthos, bloem), bloemdier, een soort polyp, welke eenigszins op een bloem gelijkt; Gr. gŭnê, vrouw: met op een polyp gelijkend vr. orgaan (stempel).
Zoelleria Zoelléria Warb. [O. Warburg], – genoemd naar Hugo Zöller (1852, Schleiden in den Eifel; 1933, Berlijn), een in zijn tijd zeer bekend journalist, die te Berlijn in de natuurwetenschappen studeerde en in 1874 benoemd werd tot redacteur der Kölnische Zeitung. In die hoedanigheid maakte hij vele reizen naar andere werelddeelen, o.a. Z.-Amerika, W.-Indië, tropisch Afrika, Egypte en Nieuw-Guinea. Op dit laatste eiland maakte hij in 1888 een twaalfdaagsche excursie naar het Finisterre-gebergte (in het N.O. van Kaiser Wilhelmsland; 146 – 147° O.L.; bijna 6° Z.B.). – F. C. Hellwig (zie hellwigiānus), die als plantkundige aan dezen tocht deelnam, verzamelde bij die gelegenheid een vrij groot aantal planten, waaronder het naar Zöller genoemde gesl. – Van Zöller’s hand verschenen, behalve dagbladartikelen, een aantal werken over zijn reizen en over de D. koloniën en nederzettingen in andere werelddeelen. – Naar hem zijn genoemd, behalve het gesl. Zoellerĭa, de Zöllerberg (hoogste top van het Krätke-gebergte in Nieuw-Guinea), de Zöllerbaai (op Nieuw-Pommeren; zie novae pomeranĭae) en de Zöller-archipel [groep van 5 kleine eilanden, W. van Buka (in de Stille Zuidzee, O. van Nieuw-Pommeren; ±154 1/2° O.L.; ±5° Z.B.)]. In 1922 werd hem op zijn 70sten verjaardag de titel van professor verleend; in 1925 vierde hij zijn 50-jarig jubileum als redacteur der Kölnische Zeitung.
Zoisia Zóísia Willd. [K. L. Willdenow], – genoemd naar Karl von Zois (1756, Laibach, N. van Fiume; 1800, ?), eigenaar van een landgoed te Egg, N.W. van Krainburg (N.W. van Laibach), waar hij vele fraaie boomen plantte, verdienstelijk florist, ontdekker van verscheidene voor Krain nieuwe planten.
zoisii zóísii, – 2e nv. van Zoisĭus, Latinizeering van Zois: van Zois, gevonden door Zois, genoemd naar Zois. – Campanŭla – Wulf. [Fr. X. vrijheer Von Wulfen] is genoemd naar Karl von Zois (zie Zoisĭa).
zollingeri zollingéri, – 2e nv. van Zollingērus, Latinizeering van Zollinger: van Zollinger, gevonden door Zollinger, genoemd naar Zollinger. – De talrijke Nederlandschind. planten van dezen naam zijn genoemd naar Heinrich Zollinger [1818, Feuerthalen, kanton Zürich, Zwitserland; 1859 Kandángan, op de Z.O. helling van den Tengger, Java] [Noot: Op zijn grafzerk te Kandangan staat verkeerdelijk als geboortejaar 1822 vermeld], die in 1842 op Java kwam en daar aanvankelijk als gast werd opgenomen door zijn landgenoot A. J. Meyer (zie meyeriānus 1), landheer van Tjikoja (zie tjicoyaënsis). Hij bereisde Java om voor handelsdoeleinden planten te verzamelen en bezocht ook Z.-Sumatra, Bali, Lombok, Z.-Celébes, Saleier en Soembáwa, waar hij den Tambóra beklom. In het geheel bracht hij ongeveer 4000 nummers bijeen, welke over een aantal groote herbaria verspreid werden; Buitenzorg bezit er vele van, niet alle. In 1848 keerde hij terug naar zijn vaderland, doch kwam in 1855 terug op Java met het doel er zich voor goed te vestigen. In 1858 bezocht hij Madoera, waar hij de merkwaardige Semeiocardĭum arriensĭi Zoll. [H. Zollinger] ontdekte; hij is ook de ontdekker van Desmodĭum filiforme Zoll. [H. Zollinger] bij Poeger en van de tweede groeiplaats op Java (Hjang-plateau) van Primula proliféra Wall. [Nathan Wolff, zich later noemende Nathaniel Wallich] (Primula imperiālis Jungh. [Fr. W. Junghuhn]). Ook op plantengeographisch gebied heeft hij zich verdienstelijk gemaakt. Een uitvoerige beschrijving van het leven en werken van | |
| |
dezen uitnemende botanicus vindt men in Mitteilungen der Gruppe Niederländisch Indien der neuen Helvetischen Gesellschaft VIII, Numm. 2 (Nov. 1929).
Zollingeria Zollingéria Kurz [S. Kurz], – genoemd naar H. Zollinger (zie zollingēri).
zollingeriana zollingeriána, – zie zollingeriānus.
zollingerianoides zollingerianoídes, – van den soortnaam zollingeriānus (zie aldaar): īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: op de soort zollingeriānus gelijkend.
zollingerianus zollingeriánus (-a, -um), – de talrijke planten van dezen naam zijn genoemd naar H. Zollinger (zie zollingēri).
zollingerii zollingérii, – 2e nv. van Zollingerĭus, Latinizeering van Zollinger: van Zollinger, gevonden door Zollinger, genoemd naar Zollinger. – Planten van dezen naam zijn genoemd naar H. Zollinger (zie zollingēri).
zonalis zonális (-is, -e), – van Lat. zona, gordel: een gordel dragend, een gordelvormige streep dragend, een dwarsstreep dragend.
zonatus zonátus (-a, -um), – van Lat. zona, gordel: van een gordel voorzien, van een gordelvormige streep voorzien, een of meer dwarsstrepen dragend.
Zoophtalmum Zoophtálmum P. Br. [P. Browne], – Latinizeering van den ouden Gr. plantennaam zôophthalmon (van zôon, dier; ophtalmos, oog), dierenoog. – De naam werd door Browne (zie Brownĕa) gekozen met het oog op de groote, ronde zaden.
Zornia Zórnia J. Fr. Gmel. [Johann Friedrich Gmelin (1748-1804), hoogleeraar, eerst te Tübingen, daarna te Göttingen], – genoemd naar J. Zorn (1739, ?; 1799, Kempten in Z.W.-Beieren), uitgever van een atlas van geneeskrachtige planten.
Zostera Zostéra L. [C. Linnaeus], – van Gr. zôstêr (zôstêros), gordel, buikriem. – De naam zinspeelt op de riemvormige bladeren.
zosteraceus zosteráceus (-a, -um), – van Zostēra, plantengesl. (Potamogetonacĕae), zeegras: op Zostēra gelijkend, Zostēra-achtig, zeegrasachtig.
zosteraefolius zosteraefólius (-a, -um), – zie zosterifolĭus.
zosterifolius zosterifólius (-a, -um), – van Zostēra, plantengesl. (Potamogetonacĕae), zeegras; Lat. folĭum, blad: met bladeren als die eener Zostēra.
zosteriformis zosterifórmis (-is, -e), – van Zostēra, plantengesl. (Potamogetonacĕae), zeegras; Lat. forma, gedaante, vorm: van de gedaante eener Zostēra, Zostēra-achtig, zeegrasachtig.
Zosterostylis Zosterostýlis Bl. [C. L. Blume], – van Gr. zôstêr (zôstêros), gordel; stūlis (verkleinw. van stūlos, zuil), zuil. De top der stempelzuil draagt ronom den helmknop een gordelvormige verdikking.
Zoys- / zoys- Zoys- / zoys-, zie Zois-, – zois-
Zucca Zucca Comm. [Ph. Commerson], – op het eiland Réunoin (= Bourbon; ±55 1/2° O.L.; ±21° Z.B.) gebruikelijke plantennaam.
zuccagnii zuccágnii, – 2e nv. van Zuccagnĭus, Latinizeering van Zuccagni: van Zuccagni, genoemd naar Zuccagni. – Ipomoea- R. et Sch. [J. J. Roemer en J. A. Schultes] is genoemd naar A. Zuccagni (1754, Florence; 1807, Florence), medicus, directeur van den bot. tuin en het bijbehoorende museum te Florence. – Hij heeft een wetensch. reis door Spanje en Portugal gemaakt en is de schrijver van eenige bot. publicaties, o.a. over het tefgras (Eragrostis abyssinĭca Link [H. Fr. Link]). – De naar hem genoemde plant had hij aan de auteurs der soort, J. J. Roemer (zie Roemerĭa) en J. A. Schultes (zie schultesiānus), gezonden.
Zuccarinia Zuccarínia Bl. [C. L. Blume], – genoemd naar J. G. Zuccarini (1797, München; 1848, München), sinds 1826 hoogleeraar in de plantkunde te München, schrijver van vele wetensch. publicaties, waaronder te zamen met Von Siebold (zie sieboldiānus) een werk over de in Japan voorkomende plantenfamiliën.
zuccarinianus zuccariniánus (-a, -um), – planten van dezen naam zijn genoemd naar J. G. Zuccarini (zie Zuccarinĭa).
zurowetzii zurowétzii, – 2e nv. van Zurowetzĭus, Latinizeering van Zurowetz: van Zurowetz, gevonden door Zurowetz, genoemd naar Zurowetz. – Coelogўne – C. E. Carr [E. A. Carrière] werd in 1934 genoemd naar J. E. Zurowetz, die de plant in Sambas (zie sambasānus) ontdekte en aan den bot. tuin van Singapore zond.
Zwaardekronia Zwaardekrónia Korth. [P. W. Korthals], – genoemd naar H. Zwaardecroon (Swaerdecroon, Swaardekroon) (1667, Rotterdam; 1728, Batavia), die in 1684 als adelborst in dienst trad bij de Ned. O.I. Compagnie en secretaris werd van Van Rheede tot Drakestein (zie rheedĕi). Na op verschillende plaatsen [Ceylon, Malabár (zie malabarĭcus), Surat (zie surattensis)] in verschillende rangen gediend te hebben was hij van 1718-25 gouverneur-generaal van Ned. Indië; zijn door een fraaie zerk gedekt graf bevindt zich bij den ingang der Buitenkerk te Batavia. – De koffiecultuur op Java heeft in 1697/98 onder den lateren gouverneur-generaal Joan van Hoorn haar oorsprong genomen uit planten, welke Zwaardecroon uit Malabár had gezonden. Zwaardecroon heeft zich voorts verdienstelijk gemaakt door het in de kiem smoren (1722) van een door Pieter Erberfelt gesmeed complot tot het vermoorden van alle Europeanan op Java. – Korthals (zie Korthalsella), de auteur van het gesl., geeft bij den naam de volgende toelichting: “Mijne beweegredenen om aan dit geslecht den naam Zwaardekronĭa te verbinden, zijn geen andere dan dat ik daardoor eene dankbare hulde wilde brengen aan de nagedachtenis van eenen der regenten, welke door de invoering van den koffijboom op Java den grond lag” (sic!) “voor eene kultuur, die in latere tijden voor deze gewesten en ons vaderland een zoo voordeelig artikel van produktie en handel is geworden.”
zwageri zwagéri, – 2e nv. van Zwagērus, Latinizeering van Zwager: van Zwager, gevonden door Zwager, genoemd naar Zwager. – Eusideroxўlon – T. et B. [J. E. Teysmann en S. Binnendijk] is genoemd naar J. Zwager (1824, Zaandam; ?, ?), die als particulier in Indië kwam en in 1845 in dienst trad bij het binnenlandsch bestuur. Na verschillende rangen doorloopen te hebben was hij van 1853-58 assistent-resident van Koetei (Bórneo), van 1858-63 assistent-resident van Sambas (Bórneo), sinds 1863 resident der Westerafdeeling van Bórneo, vanwaar hij in 1864 met ziekteverlof naar Sindanglája vertrok. – Het verbinden van zijn naam aan deze Eusideroxўlon-soort motiveeren de auteurs ervan, Teysmann (zie teysmanni) en Binnendijk (zie binnendijkĭi), aldus: “daar de heer Zwager door zijne vele zendingen van hoogst interessante planten zich zeer verdienstelijk bij den plantentuin gemaakt heeft, zoo hebben wij uit dankbaarheid daarvoor zijnen naam voor de species opgevoerd.”
Zygadenus Zygádenus L. Cl. M. Rich. [L. Cl. M. Richard], – van Gr. zeugnŭnai (stam: zug), bijeenspannen, paarsgewijs bijeenplaatsen; adên (adĕnos), klier. – De voet der bloemdekslippen draagt twee naast elkander geplaatste klieren.
Zygoglossum Zygoglóssum Reinw. [C. G. C. Reinwardt], – van Gr. zeugnŭnai (stam: zug), bijeenspannen, paarsgewijs bijeenplaatsen; glôssa, tong. – De stempelzuil draagt op den top twee bij tongen vergeleken aanhangsels.
Zygolepis Zygólepis Turcz. [N. St. Turczaninow], – van Gr. zeugnŭnai (stam: zug), bijeenspannen, paarsgewijs bijeenplaatsen; lĕpis, | |
| |
schub. – De kroonbladen dragen aan den voet twee naast elkander geplaatste schubben.
Zygomenes Zygómenes Sal. [R. A. Salisbury, geb. Markham (1761-1829) Eng. plantkundige, een van de stichters (1804) der Royal Horticultural Society], – van Gr. zugoumĕnos (van zugoun, bijeenspannen, verbinden), verbonden. – De naam zinspeelt op de vergroeide kroonbladen.
zygomeris zygómeris (-is, -e), – van Gr. zeugnŭnai (stam: zug), bijeenspannen, (paarsgewijs) verbinden; mĕros, deel: met (paarsgewijs) bijeenstaande of verbonden deelen.
zygomorphus zygomórphus (-a, -um), – van Gr. zugon, juk voor het bijeenspannen van twee trekdieren; morphê, gedaante, vorm: uit twee symmetrische helften bestaand; in slechts één richting deelbaar in twee helften, welke elkander spiegelbeeld zijn (zooals de bloemen van orchideeën, lipbloemigen, vlinderbloemigen).
Zygophyllaceae Zygophylláceae, – plantenfam. als type waarvan het gesl. Zygophyllum geldt.
Zygophyllum Zygophýllum L. [C. Linnaeus], – van Gr. zeugnŭnai (stam: zug), bijeenspannen, paarsgewijs verbinden; phullon, blad. – Plant, welker bladeren uit twee bijeengeplaatste blaadjes bestaan.
|
|