| |
W.
wachteri wachtéri, – 2e nv. van Wachtērus, Latinizeering van Wachter: van Wachter, gevonden door Wachter, genoemd naar Wachter. – Aristīda – Henr. [J. Th. Henrard] en Rumex – Dans. [B. H. Danser] zijn genoemd naar W. H. Wachter (1882, Rotterdam; X), in 1901 benoemd tot onderwijzer te Rotterdam, sedert 1916 leeraar in de natuurlijke historie en de wiskunde bij het Middelbaar Onderwijs en later ook aan de Kweekschool voor Onderwijzers te dier stede, zeer verdienstelijk onderzoeker der flora van Nederland, schrijver, te zamen met P. Jansen (zie jansenĭi), van verscheidene artikelen in De Levende Natuur en het Nederlandsch Kruidkundig Archief, schrijver, te zamen met H. Heukels (1854-1936), der voortreffelijke Beknopte Schoolflora voor Nederland en bewerker van den 11den, geheel omgewerkten druk der Geïllustreerde Schoolflora voor Nederland door H. Heukels.
wachterianus wachteriánus (-a, -um) (Hieracĭum – Zahn [K. H. Zahn]), – genoemd naar W. H. Wachter (zie wachtēri).
Wagatea Wagátea Dalz. [N. A. Dalzell], – Latinizeering van den bij Bombay gebruikelijken plantennaam wagati.
wagmanni wagmánni, – 2e nv. van Wagmannus, Latinizeering van Wagmann: vanWagmann, genoemd naarWagman. – Brugmansĭa – Paxt. [J. Paxton] werd in 1837 genoemd naar Wagmann (?, ?; ?, ?), tuinman van Sir H. Digby te Minterne (Dorsetsh.), door wien de plant gekweekt werd. – Wagmann wordt geprezen als een intelligent man. Overigens is mij niets van hem bekend.
wagneri wagnéri, – 2e nv. van Wagnērus, Latinizeering van Wagner: van Wagner, gevonden door Wagner, genoemd naar Wagner. – Adiantum – Mett. [G. H. Mettenius] is in 1869 genoemd naar M. Wagner (1813, Bayreuth; 1887, München), plant- en dierkundige, sedert 1860 hoogleeraar te München, die o.a. tropisch Amerika voor natuurwetensch. doeleinden bereisde en bij die gelegenheid de naar hem genoemde plant in Ecuador ontdekte, schrijver van verscheidene reisverhalen en wetensch. publicaties.
wagnerianus wagneriánus (-a, -um), – (Davallĭa – Copel. [E. B. Copeland]), – genoemd naar ? Een aan Copeland (zie copelandi), den auteur der soort, gericht verzoek om inlichtingen bleef onbeantwoord.
wahaianus wahaiánus (-a, -um), – afkomstig van Wahai (op Ceram, ongeveer in het midden der N. kust) of daar het eerst gevonden.
wahauensis wahauénsis (-is, -e), – afkomstig van Long Wahau (in O.-Bórneo) of daar het eerst gevonden.
wahlbergii wahlbérgii, – 2e nv. van Wahlbergĭus, Latinizeering van Wahlberg: van Wahlberg, gevonden door Wahlberg, genoemd naar Wahlberg. – Rubus – Arrh. [J. P. Arrhenius] is genoemd naar P. Fr. Wahlberg (1800, Stockholm; 1877, Stockholm), hoogleeraar in de plantkunde te Stockholm, schrijver eener flora van Göteborg.
Wahlbomia / wahlbomia Wahlbómia Thunb. [C. P. Thunberg] / wahlbómia, – genoemd naar J. G. Wahlbom [1724, Kalmar (O. kust van Z.-Zweden; ±56 1/2° N.B.); 1808, Kalmar], leerling van Linnaeus (zie Linnaea), geneesheer te Kalmar, goed plantkundige. – Als soortnaam gebezigd voor een plant, welke vroeger tot het gesl. Wahlbomĭa gerekend werd.
Wahlenbergia Wahlenbérgia Schrad. [H. A. Schrader], – genoemd naar G. Wahlenberg (1780, ijzergieterij Skarphyttan bij Karlstad, a/h Vänermeer, W. van Stockholm; 1851, Upsála), hoogleeraar in de plantkunde te Upsála, die in het begin der 19de eeuw voor bot. doeleinden Skandinavië en het hooggebergte van Midden-Europa (o.a. de toen botanisch nog onbekende Karpaten) bereisde, schrijver van vele bot. publicaties, waaronder een flora van Lapland, een flora der Karpaten en een flora van Zweden.
waigheuensis / waigiouensis / waigonensis waigheuénsis (-is, -e) / waigiouénsis (-is, -e) / waigonénsis (-is, -e), – afkomstig van het eiland Waigeoe (ten N.W. van den “vogelkop” van Nieuw-Guinea; ±131° O. L.; even Z. van den aequātor) of daar het eerst gevonden.
Wailesia Wailésia Lindl. [J. Lindley], – in 1849 genoemd naar George Wailes te Newcastle on Tyne, “die zich gedurende vele jaren bezig gehouden had met het kweeken en wetenschappelijk bestudeeren van orchideeën.” – Overigens is mij van hem niets bekend.
waitzianus waitziánus (-a, -um), – (Boehmerĭa – Bl. [C. L. Blume]; – Dodonaea Bl. [C. L. Blume]; – Goodyēra – Bl. [C. L. Blume]; – Jasmīnum – Bl. [C. L. Blume]; – Pouzolzīa – Bl. [C. L. Blume]; – Tetranthēra – Bl. [C. L. Blume]), – genoemd naar Fr. A. C. Waitz (1798, Bückeburg, Schaumburg- | |
| |
-Lippe; ?, ?), medicus, die, uitgezonden voor den civielen geneeskundigen dienst in Ned. Indië, in 1823 op Java kwam en datzelfde jaar benoemd werd tot stadsvroedmeester te Semarang, in 1824 tot stadsgeneesheer, heel- en vroedmeester en opziener der vaccine te Semarang. In 1849 werd hij gepensionneerd, in 1854 toegelaten tot het uitoefenen van particuliere praktijk; in 1855 vertrok hij naar Europa, waarmede hij uit de geschiedenis verdwijnt. In 1829 verscheen een publicatie van zijn hand over Jav. geneesmiddelen. In 1835 ontving hij een exemplaar van Blume’s Flora Javae ten geschenke van koning Willem I, “als blijk van Hoogstdeszelfs welgevallen wegens de onvermoeide pogingen van gemelden Geneesheer om de bij de Inlandsche Bevolking gebruikelijke geneesmiddelen te leeren kennen en nauwkeurig te onderzoeken.”
waitzii wáítzii, – 2e nv. van Waitzĭus, Latinizeering van Waitz: van Waitz, genoemd naar Waitz. – Celtis – Bl. [C. L. Blume], is genoemd naar Fr. A. C. Waitz (zie waitziānus).
wakaryanus wakaryánus (-a, -um), – (Ficus – Kds [S. H. Koorders]), – genoemd naar Wakary, districtshoofd in de Minahása (N.- Celebes), die den houtvester S. H. Koorders (zie koordersi) hulp verleend had bij diens bot. onderzoek van dat landschap (1894/95).
wakatinensis wakatinénsis (-is, -e), – afkomstig van Wa Katin op Boeroe (±126 – 127° O.L.; ±3 – ±4° Z.B.) of daar het eerst gevonden.
walang walang, – (Mal.) wants. – Als soortnaam gebezigd voor naar wantsen riekende planten.
waldemarii waldemárii, – 2e nv. van Waldemarĭus, Latinizeering van Waldemar: van Waldemar, genoemd naar Waldemar. – Diospȳros – Klotzsch [J. Fr. Klotzsch] is genoemd naar prins Fr. W. Waldemar van Pruisen (zie guilelmi waldemarĭi).
Waldsteinia Waldstéinia Willd. [Κ. L. Willdenow], – genoemd naar Fr. A. graaf Von Waldstein-Wartemberg (1759, Weenen; 1823, Ober-leutensdorf in N.W.-Bohemen), schrijver, te zamen met Kitaibel (zie Kitaibelĭa), van een fraai plaatwerk over de flora van Hongarije, dat op zijn kosten werd uitgegeven.
waldsteinianus waldsteiniánus (-a, -um), – (Campanŭla – R. et S. [J. J. Roemer en J. A. Schultes]), – genoemd naar Fr. A. graaf Von Waldstein-Wartemberg (zie Waldsteinĭa).
waldsteinii waldstéínii, – 2e nv. van Walsteinĭus, Latinizeering van Waldstein: van Waldstein, gevonden door Waldstein, genoemd naar Waldstein. – Dianthus Sternb. [Κ. Μ. graaf Von Sternberg] is genoemd naar Fr. A. graaf Von Waldstein-Wartemberg (zie Waldsteinĭa).
walkerae walkérae, – 2e nv. van Walkēra, Latinizeering (vr. vorm) van Walker: van mevr. (of mej.) Walker, gevonden door mevr. (mej.) Walker, genoemd naar mevr. (mej.) Walker. – Lindsaya – W. J. Hook [W. J. Hooker], en Mallōtus – Hook. f. [J. D. Hooker] zijn genoemd naar mevr. A. W. Walker-Paton (zie Patonĭa).
walkeri walkéri, – 2e nv. van Walkērus, Latinizeering van Walker: van Walker, gevonden door Walker, genoemd naar Walker. 1. (Selaginella wallichĭi Spring [A. Fr. Spring] var. – V. A. v. R. [C. R. W. K. van Alderwereltvan Rosenburgh]; – Ligustrum – Decsne [J. Decaisne]; – Senecĭo – Arn. [G. A. Walker-Arnott]), – genoemd naar G. Warren Walker (?, ?; 1844, ?), officier in het Eng. leger, die van 1803-14 in Eng. Indië stond, in 1828 gouverneur van St.-Helena was en van 1830-37 planten verzamelde in Ceylon, op Penang en bij Singapore. 2. (Pteris – Baker [J. G. Baker]), – genoemd naar H. Walker, die in de tachtiger jaren der 19de eeuw de plant bij Silam (Br. N.-Bórneo) ontdekte. Overigens is mij van hem niets bekend.
walkerianus walkeriánus (-a, -um), – 1. (Cattleya – Gardn. [G. Gardner]), – door Gardner (zie gardnēri) genoemd naar zijn assistent Edward Walker, die hem de beide laatste jaren van zijn reizen door Brazilië (1836-41) vergezelde, en “door wiens ijver en verstand hij in staat was aan zijn verzamelingen menige plant toetevoegen, welke anders wellicht aan zijn aandacht ontsnapt ware, waarvan de onderhavige een voorbeeld is.” 2. (Mesŭa – Planch, et Triana [J. E. Planchon en J. Triana]), – genoemd naar haar ontdekker, G. Warren Walker (zie walkēri 1).
walla walla, – Ceylonsche plantennaam.
wallaceanus wallaceánus (-a, -um), – (Trichotosĭa – Kränzl. [Fr. Kränzlin]), – genoemd naar Alfred Russel Wallace (1823, Usk, Ν.Ο. van Cardiff, Wales, Engeland; 1913, Broadstone bij Bournemouth), die in 1848 Brazilië bereisde, waar hij een verzameling van naturaliën bijeenbracht, welke op de thuisreis door het verbranden van het hem overvoerend vaartuig verloren ging. Van 1854-62 bereisde hij den O.I. Archipel, waar hij groote zoöl. verzamelingen bijeenbracht. In 1858 deed hij Ch. Darwin (zie darwinĭi) een verhandeling toekomen, waarin hij de theorie ontwikkelde van het ontstaan der soorten door het blijven voortbestaan der voor den strijd om het bestaan meest geschikte individuen. Ook later toonde hij zich een trouw aanhanger dier vooral door Darwin ontwikkelde theorie. Hij schreef vele wetensch. publicaties, vooral op dierengeographisch gebied. Het meest bekend is zijn reisverhaal: The Malay Archipelago, the Land of the Orangutan and the Bird of Paradise. – Later beoefende hij mesmerisme en spiritisme.
wallacei wallácei, – 2e nv. van Wallacĕus, Latinizeering van Wallace: van Wallace, gevonden door Wallace, genoemd naar Wallace. – Alsophĭla – Mett. [G. H. Mettenius] is genoemd naar haar ontdekker, A. R. Wallace (zie wallaceānus).
Wallaceodendron Wallaceodéndron Kds [S. H. Koorders], – van (A. R.) Wallace (zie wallaceānus); Gr. dendron, boom: boom van Wallace, ter eere van Wallace zoo genoemde boom.
wallicheanus wallicheánus (-a, -um), – planten van dezen naam zijn genoemd naar Nathan Wolff, die zich later Nathaniel Wallich noemde (1786, Kopenhagen; 1854, Londen), sedert 1807 werkzaam bij de Deensche kolonie te Serampóre in Bengalen, van 1815-41 [als opvolger van Buchanan-Hamilton (zie buchananeānus)] superintendent van den bot. tuin van Calcutta. In 1822 bezocht hij Penang en Singapore, waar hij veel verzamelde. – Ook elders in Eng. Indië bracht hij groote plantenverzamelingen bijeen, welke hij later aan Europ. musea schonk. Hij is de schrijver van een aantal belangrijke bot. publicaties, waaronder het beroemde plaatwerk Plantae Asiatĭcae rariōres (Minder algemeene Aziatische planten).
Wallichia Wallíchia Roxb. [W. Roxburgh], – genoemd naar N. Wallich (zie wallicheānus).
wallichiaefolius wallichiaefólius (-a, -um), zie wallichiifolĭus.
wallichianus wallichiánus (-a, -um), – planten van dezen naam zijn genoemd naar N. Wallich (zie wallicheānus).
wallichii wallíchii, – 2e nv. van Wallichĭus, Latinizeering van Wallich: van Wallich, gevonden door Wallich, genoemd naar Wallich. – Planten van dezen naam zijn genoemd naar N. Wallich (zie wallicheānus).
wallichiifolius wallichiifólius (-a, -um), – van Wallichĭa, plantengesl. (Palmae); Lat. folĭum, blad: met bladeren als die eener Wallichia.
wallisii wallísii, – 2e nv. van Wallisĭus, Latinizeering van Wallis: van Wallis, gevonden door Wallis, genoemd naar Wallis. – Grammatophyllum – Rchb. f. [H. G. Reichenbach] werd in 1876 genoemd naar Gustav Wallis (1830, Lüneburg, Z.O. van Hamburg; 1878, Cuenca, Ecuadór), tuinbouwkundige, die zich in 1856 in Bra- | |
| |
zilië vestigde als beheerder van een etablissement eener D. tuinbouwfirma, welke kort daarop failliet ging. – In 1858 maakte hij in opdracht van J. J. Linden (zie lindeniānus) een verzamelreis dwars door Z.-Amerika, van den mond der Amazonenrivier tot haar oorsprong. In 1870 trad hij in dienst bij de kweekersfirma Veitch & Sons te Exeter (zie Veitchĭa), voor welke firma hij dat jaar met weinig succes verzamelde in de Philippijnen; in 1872 werd hij door dezelfde firma naar Columbia gezonden, vanwaar hij in 1874 een rijke verzameling naar Engeland overbracht. – In 1875 begaf hij zich wederom naar Z.-Amerika, waar hij werkzaam was, tot hij aan dysenterie bezweek. – Reichenbach (zie reichenbachiānus), de auteur der naar Wallis genoemde soort, beklaagde zich, dat deze wel vele levende planten, doch slechts weinig herbariummateriaal verzamelde.
Wallrothia Wallróthia Roth [A. W. Roth], – genoemd naar K. Fr. W. Wallroth (1792, Breitenstein bij Stolberg, Harz; 1857, Nordhausen, tusschen Cassel en Halle), verdienstelijk onderzoeker der flora van den Harz, schrijver van verscheidene bot. publicaties.
walshae wálshae, – 2e nv. van Walsha, Latinizeering (vr. vorm) van Walsh: van mevr. (mej.) Walsh, gevonden door mevr. (mej.) Walsh, genoemd naar mevr. (mej.) Walsh. – Vernonĭa – Koster [Joséphine T. Koster (1902, Bandoeng; X), wetensch. hulpkracht van het Rijksherbarium te Leiden, verdienstelijk schrijfster over de Composĭtae van den Ned. O.I. Archipel] is genoemd naar mevr. Maria Ernestine Walsh, geb. Held (1881, Genève; X), die, na in Australië gehuwd te zijn, zich in 1911 te Soekaboemi op Java vestigde en aanvankelijk uit liefde tot de natuur, later (1913), weduwe geworden, voor handelsdoeleinden vlinders en andere insekten verzamelde of door inlanders deed verzamelen. In opdracht van een Fr. verzamelaar bereisde zij in 1928/29 gedurende 10 maanden Ned. en Portug. Timor, dat zij eenige malen doorkruiste, waar zij, als eerste vr. Europeaan den zeer weinig bezochten berg Moetis (±70 KM. N.N.O. van Koepang) beklom en vele vlinders, ruim 500 planten (waaronder vele belangrijke, o.a. de sedert naar haar genoemde Vernonĭa en een Didiscus-soort) en ook fossielen (thans in het British Museum te Londen) verzamelde. Later bereisde zij nog Z.-Sumatra (Benkoelen en de Lampongsche Districten). Hoewel deze zeer verdienstelijke amatrice zelve nimmer iets gepubliceerd heeft, stelde zij steeds op onbekrompen wijze haar groote praktische kennis anderen ten dienste.
Walsura Walsúra Roxb. [W. Roxburgh], – Engelschind. volksnaam van W. piscidĭa Roxb. [W. Roxburgh].
walsuraefolius walsuraefólius (-a, -um), – zie walsurifolĭus.
walsurifolius walsurifólius (-a, -um), – van Walsūra, plantengesl. (Meliacĕae); Lat. folĭum, blad: met bladeren als die eener Walsūra.
walteri waltéri, – 2e nv. van Waltērus, Latinizeering van Walter: van Walter, gevonden door Walter, genoemd naar Walter. – Panĭcum – Pursh [Fr. Tr. Pursh] is genoemd naar Thomas Walter (?1740, in Hampshire, Engeland; 1788, St. John’s, Zuid-Carolina, U.S.A.), schrijver eener flora van Carolina, die de plant onder een onjuisten naam in zijn flora had opgenomen.
Waltheria Walthéria L. [C. Linnaeus], – genoemd naar A. Fr. Walther (1688, Wittenberg; 1746, Leipzig), hoogleeraar te Leipzig, schrijver van eenige bot. publicaties, o.a. van een geïllustreerde naamlijst van in zijn tuin groeiende gewassen (1735).
wampi wampi, – Phillipp. plantennaam (wampí).
wandae wandae, – 2e nv. van den als een Lat. substantief behandelden naam Wanda: van Wanda, genoemd naar Wanda. – Platycerĭum – Rac. [M. Raciborski] is mogelijk (1902) genoemd naar een dame van den naam Wanda; de auteur der soort, Raciborski (zie raciborskĭi), geeft echter geenerlei toelichting.
wanneri wannéri, – 2e nv. van Wannērus, Latinizeering van Wanner: van Wanner, gevonden door Wanner, genoemd naar Wanner. – Symphyandra – Heuff. [J. Heuffel (1800-57), Hongaarsch arts-plantkundige] (Campanŭla – Rochel) is genoemd naar Wanner, boschbouwkundige (“rei saltuarĭae gnarus”), beheerder der tot de Hongaarsche kroondomeinen behoorende bosschen (“sylvārum regalĭum magister”), ijverig plantenverzamelaar, die het naar hem genoemde gewas in 1814 had ontdekt.
wappeanus / wappeensis wappeánus (-a, -um) / wappeénsis (-is, -e), – afkomstig van Wappe (in het Jabi-gebergte bij de Geelvinkbaai in Ned. Nieuw-Guinea) of daar het eerst gevonden.
waraguh wáraguh, – verbasterde Soend. plantennaam, ten rechte wĕrgoe.
warburgianus warbugiánus (-a, -um) (Dioscorēa – Uline [Edwin Burton Uline (1867, Paris, Missouri, U.S.A.; 1933, in Italië), plantkundige]), – genoemd naar O. Warburg (1859, Hamburg; X), botanicus, die van 1885-89 een wereldreis maakte, waarop hij van 1885/86 te Buitenzorg in het Vreemdelingenlaboratorium, toen onder leiding van Treub (zie Treubanĭa) staande, werkte en daarna Ned. Indië, O.-Azië, Nieuw-Holland en Oceanië bereisde. In 1891 werd hij benoemd tot privaatdocent te Berlijn, daarna was hij tot 1922 als leeraar werkzaam aan het Orientalische Seminarium te Berlijn; sedert 1922 is hij directeur van het Instituut voor Landbouw en Natuurlijke Historie in Palestina. Hij schreef vele bot. publicaties, o.a. een monographie der Myristicaceeën, over de bot. resultaten zijner reis (Monsunia), Deutsche Pflanzenwelt, voorts over belangrijke cultuurplanten (muskaatnoot, caoutchouc), en was stichter en redacteur van het Zeitschrift für Tropische Landwirtschaft.
warburgii warbúrgii, – 2e nv. van Warburgĭus, Latinizeering van Warburg: van Warburg, gevonden door Warburg, genoemd naar Warburg. – De talrijke planten van dezen naam zijn genoemd naar O. Warburg (zie warburgiānus)
wardianus wardiánus (-a, -um) (Dendrobĭum – Warner [R. Warner (?1814-96), Eng. orchideeënkundige]), – genoemd naar N. Bagshaw Ward (1791, Londen; 1868, St. Leonards, Sussex, Engeland), medicus, vriend van natuurstudie, uitvinder (1834) der naar hem genoemde Wardsche kist voor de verzending van levende planten over groote afstanden.
wardii wárdii, – 2e nv. van Wardĭus, Latinizeering van Ward: van Ward, gevonden door Ward, genoemd naar Ward. 1. (Stanhopĕa – Lodd. [G. Loddiges]), – genoemd naar N. Bagshaw Ward (zie wardiānus). 2. (Cotoneaster – W. W. Sm. [Sir William Wright Smith (1875, Lochmaben, Schotland; X), hoogleeraar te Edinburgh]; – Primŭla – Balf. f. [I. Bailey Balfour]; – Rhododendron – W. W. Sm. [Sir William Wright Smith (1875, Lochmaben, Schotland; X), hoogleeraar te Edinburgh]), – genoemd naar F. Kingdon Ward (1885, Manchester; X), officier in het Eng. leger, reizend natuuronderzoeker, die in 1909/10 en 1911/13 W.-China en Z.O.-Tibet bereisde, in 1914, 1919, 1926 en 1930/31 de N.O. grens van Burma, van 1921-23 W.-China, in 1924 het binnenland van Tibet, in 1928 de grens van Assam, en die in 1929 dwars door Fransch Indo-China trok, verzamelaar van een aantal planten, schrijver van vele publicaties over zijn reizen.
warianus wariánus (-a, -um), – afkomstig van het stroomgebied der river Warĭa (in Z.O.-Nieuw-Guinea, op ±8° Z.B.) of daar het eerst gevonden.
waricus wáricus (-a, -um), – afkomstig van Wari op het eiland Biak (of Wiak, het oostelijkste, tevens het grootste der Schouten-eilanden, voor de Geelvinkbaai; ±136° O.L.; ±1° Z.B.) of daar het eerst gevonden.
wariensis wariensis (-is, -e), – afkomstig van het stroomgebied | |
| |
der rivier Waria (in Z.O.-Nieuw-Guinea, op ±8° Z.B.) of daar het eerst gevonden.
wariwariensis wariwariénsis (-is, -e), – afkomstig van den berg Wariwari in Z.O.-Nieuw-Guinea of daar het eerst gevonden.
warleyensis warleyénsis (-is, -e), – afkomstig uit den tuin van mej. E. A. Willmott van Warley Place, Great Warley, O.N.O. van Londen. – Zie voorts willmottae.
warnstorfii warnstórffi, – 2e nv. van Warnstorfĭus, Latinizeering van Warnstorf: van Warnstof, genoemd naar Warnstorf. – Phleum pratense L. [C. Linnaeus] var. – Asch. et Gr. [P. Fr. A. Ascherson en K. O. R. P. P. Graebner] is genoemd naar K. Warnstorf (1837, ?; ?. ?), leeraar bij het M.O. te Neu-Ruppin (N.W. van Berlijn), verdienstelijk bryoloog en pteridoloog.
warocqueanus warocqueánus (-a, -um) (Anthurĭum – J. Moore; – Cattleya – Lindl. [J. Lindley]; – Vandopsis – Schltr [F. R. Rudolf Schlechter]), – genoemd naar Warocque, in de laatste decenniën der 19de eeuw bezitter van een kasteel te Mariemont (tusschen Bergen en Charleroy), waar de naar hem genoemde planten gekweekt werden. Overigens is mij van hem niets bekend.
warongloaensis warongloaénsis (-is, -e), – afkomstig van Warong loa, dèsa op den Salak, Z.Z.W. van Buitenzorg, of daar het eerst gevonden (warong = winkel; loa, Soend. volksnaam van Ficus glomerāta Roxb. [W. Roxburgh]: winkel onder of bij een ex. van Ficus glomerāta).
warrenii warrénii, – 2e nv. van Warrenĭus, Latinizeering van Warren: van Warren, genoemd naar Warren. – Garcinĭa – F. v. M. [Ferdinand von Müller] is genoemd naar Dr. Warren, “professor of engineering” aan de hoogeschool te Melbourne, van wien mij niets bekend is.
warscewiczii warscewíczii, – foutief voor warszewiczĭi.
Warszewiczia Warszewíczia Klotsch [J. Fr. Klotzsch], – genoemd naar J. ridder von Rawicz Warszewicz (1812, Wilna, Litauen; 1866, Krakau, Polen), hortulanus van den bot. tuin van Krakau, die van 1845-53 als verzamelaar voor Van Houtte (zie houtteānus) Midden-Amerika, Columbia, Ecuadór, Perú en Bolivia bereisde en vandaar vele planten, waaronder de naar hem genoemde, naar Europa overbracht.
warszewiczii warszewíczii, – 2e nv. van Warszewiczĭus, Latinizeering van Warszewicz: van Warszewicz, gevonden door Warszewicz, genoemd naar Warszewicz. – Planten van dezen naam zijn genoemd naar J. von Rawicz Warszewicz (zie Warszewiczĭa).
Washingtonia / Washingtonia Washingtónia H. Wendl. [H. Wendland] / Washingtónia Winsl. [Charles Frederick Winslow (1811, Nantucket, Mass., U.S.A.; 1877, ?), geneesheer, schrijver over bot. onderwerpen], – genoemd naar George Washington (1732, Bridges Creek in Westmoreland County, Virginia, U.S.A.; 1799, Mount Vernon, a/d Potómac, Z. van Washington, U.S.A.), eerst landmeter, later militieofficier in den strijd tegen de Franschen, van 1763-74 ambteloos burger en planter te Mount Vernon, van 1775-83 opperbevelhebber in den vrijheidsoorlog der Vereenigde Staten tegen Engeland, van 1789-97 president der Vereenigde Staten.
wassa wassa, – Amb. plantennaam.
watermeyeri watermeyéri, – 2e nv. van Watermeyērus, Latinizeering van Watermeyer: van Watermeyer, gevonden door Watermeyer, genoemd naar Watermeyer. – Gladiŏlus – Bolus [H. Bolus (1834-1911), Eng. schrijver over de flora van Z. -Afrika] werd in 1921 genoemd naar den ontdekker der plant, E. B. Watermeyer, van wien mij overigens niets bekend is.
watsoni watsóni, – 2e nv. van Watsōnus, Latinizeering van Watson: van Watson, genoemd naar Watson. – Magnolĭa – Hook. f. [J. D. Hooker] is genoemd naar W. Watson (1858, Garston, Z.O. van Liverpool; 1925, St. Albans, N. van Londen), in 1879 in dienst getreden bij den bot. tuin van Kew, van 1901-22 hortulanus dier instelling. Hij was autoriteit op het gebied van het kweeken van Cacti, palmen en Alŏë’s en schreef veel over cultuur van sierplanten.
Watsonia Watsónia Mill. [Ph. Miller (1691-1771), Eng. tuinbouwkundige], – in 1759 genoemd naar Sir William Watson (1715, Londen; 1787, Londen), apotheker en arts te Londen, schrijver van wetensch. publicaties.
watsonianus watsoniánus (-a, -um) (Alocasĭa – Masters [M. T. Masters]), – genoemd naar W. Watson (zie watsōni).
Wattakaka Wattakáka Hassk. [J. K. Hasskarl], – afgekorte Malab. naam der plant (volledig: watta-kaka-codi).
watuwilensis watuwilénsis (-is, -e), – afkomstig van het Watoewiloe-gebergte (nabij de W. kust van het Z.O. schiereiland van Celébes op ±3 3/4° Z.B.) of daar het eerst gevonden.
waworoentoi waworóéntoï, – 2e nv. van Waworoentŏus, Latinizeering van Waworoentoe: van Waworoentoe, genoemd naar Waworoentoe. – Calophyllum – Kds [S. H. Koorders] en Saurauja – Kds [S. H. Koorders] zijn genoemd naar A. L. Waworoentoe, inlandsch bestuurshoofd in de Minahása (N.O.-Celébes), die den houtvester S. H. Koorders (zie koordersi) hulp verleend had bij diens bot. onderzoek van dat landschap (1894/95). Overigens is mij van hem niets bekend.
webbianus webbiánus (-a, -um), – 1. (Elatostēma – Wedd. [H. A Weddell]; – Nephrodĭum – W. J. Hook. [W. J. Hooker]), – genoemd naar Ph. Barker Webb (zie Barkerwebbĭa). – De naar hem genoemde Nephrodĭum-soort was waarschijnlijk niet door hem, doch door Labillardière (zie Billardiēra) verzameld. 2. (Abĭes – Lindl. [J. Lindley]; – Rosa – Wall. [Nathan Wolff, zich later noemende Nathaniel Wallich]), – genoemd naar kapitein W. S. Web, genieofficier, die aan Wallich (zie wallicheānus) planten zond. Als luitenant nam hij in 1810 deel aan een expeditie ter opsporing van de bronnen van den Ganges. Hij schreef een publicatie over de topographische opname van Kumaon (±78 – 81° O.L.; ±29 – ±31° N.B.) Overigens is mij van hem niets bekend.
Webera / webera Webéra Schreb. [J. Chr. D. von Schreber] / webéra, – genoemd naar G. H. Weber (1752, Göttingen; 1828, Kiel), sedert 1777 hoogleeraar in de plantkunde te Kiel, stichter van den bot. tuin aldaar, schrijver van eenige bot. publicaties. Als soortnaam gebezigd voor een plant, welke vroeger tot het gesl. Webēra gerekend werd.
weberi webéri, 2e nv. van Webērus, Latinizeering van Weber: van Weber, gevonden door Weber, genoemd naar Weber. 1. (Rumex – Fischer-Benzon [Rudolf von Fischer-Benzon (1839, Westermühlen; 1911, Kiel)]), – genoemd naar G. H. Weber (zie Webēra). 2. (Tectarĭa – Copel. [E. B. Copeland]), – genoemd naar Charles Martin Weber, oud-soldaat, die in 1911/12 op de Philippijnen planten verzamelde en de naar hem genoemde soort ontdekte op Mindanao (het zuidelijkste van de groote eilanden der Philippijnen), – Prof. E. D. Merrill (zie Elmerrillĭa) deelde mij mede, dat, naar hij meende, Weber vermoord was geworden door inboorlingen van het eiland Balabac (N. van de N. punt van Bórneo).
Websteria Webstéria S. H. Wright [S. H. Wright (1825-1905), Amer. plantkundige], – in 1887 genoemd naar den ontdekker der plant, George Washington Webster (1833, Fredonia, New York; 1914, Lake Helen, Florida), die zijn loopbaan begon als onderwijzer en later vele jaren te Lake Helen woonde, verdienstelijk amateur-botanicus-concholoog-geoloog.
weddellianus weddelliánus (-a, -um), – planten van dezen naam zijn genoemd naar H. A. Weddell (1819, Painswick, Z.Z.O. van Gloucester; 1877, Poitiers), die van 1843-48 en in 1851 Brazilië en de kinabosschen van Perú en Bolivia bereisde en van 1850-57 als aide-naturaliste verbonden was aan het museum van nat. historie te Parijs. Hij schreef verscheidene bot. publicaties, o.a. over Cinchōna en over de Urticacĕae.
Wedelia Wedélia Jacq. [N. J. baron Von Jacquin], – genoemd naar G. W. Wedel (1645, | |
| |
Golszen, Z. van Berlijn; 1721, Jena), hoogleeraar te Jena, schrijver van vele, meest zeer kleine bot. verhandelingen.
Weigelia Weigélia Pers. [Chr. H. Persoon (1755, in Z.-Afrika; 1837, Parijs), beroemd mykoloog], – genoemd naar Chr. E. Weigel (1748, Stralsund; 1831, Greifswald), hoogleeraar te Greifswald, schrijver van verscheidene bot. werken.
weigelianus weigeliánus (-a, -um) (Aspidĭum – Kunze [G. Kunze]), – genoemd naar Chr. E. Weigel (zie Weigelĭa).
weilbachii weilbáchii, – 2e nv. van Weilbachĭus, Latinizeering van Weilbach: van Weilbach, genoemd naar Weilbach. – Lamprococcus – Morr. [Ch. J. E. Morren] is genoemd naar Aug. Weilbach (1813, Kopenhagen; 1868, Kopenhagen), van 1843-68 hortulanus van den academischen bot. tuin te Kopenhagen.
Weingaertneria Weingaertnéria Bernh. [J. J. Bernhardi], – genoemd naar J. Chr. Weingärtner (1771, Erfurt; 1833, Erfurt), in 1794 benoemd tot conrector aan de Predigerschule te Erfurt, in de omstreken van welke plaats hij herboriseerde, sedert 1801 predikant te Schwerborn, sedert 1805 in gelijk ambt te Egstedt, later hoogleeraar in de theologie te Erfurt, schrijver van mathematische publicaties.
weinlandii weinlándii, – 2e nv. van Weinlandĭus, Latinizeering van Weinland: van Weinland, gevonden door Weinland, genoemd naar Weinland. – Nederlandschind. planten van dezen naam zijn genoemd naar C. A. F. Weinland (1864, Hohen Witlingen bij Urach, Z.Z.O. van Stuttgart; 1891, Finschhafen, Kaiser Wilhelmsland), medicus, die zich in 1889 in dienst der D. Nieuw-Guinea-Compagnie in Kaiser Wilhelmsland vestigde en daar vele planten verzamelde, doch reeds spoedig aan malaria overleed.
weinmanni weinmánni, – 2e nv. van Weinmannus, Latinizeering van Weinmann: van Weinmann, genoemd naar Weinmann. – Ipomoea – R. et Sch. [J. J. Roemer en J. A. Schultes] is genoemd naar J. A. Weinmann (1782, ?; 1858, Pawlowsk, O. van Moskou), directeur van den bot. tuin te St.-Petersburg, schrijver over Russ. planten. De naar hem genoemde plant had hij aan de auteurs der soort, J. J. Roemer (zie Roemerĭa) en J. A. Schultes (zie schultesiānus), gezonden.
Weinmannia Weinmánnia L. [C. Linnaeus], – genoemd naar J. W. Weinmann (?, ?; ?, ?), apotheker te Regensburg, schrijver van een groot, in de jaren 1737-45 verschenen bot. plaatwerk.
weinmannianus weinmanniánus (-a, -um) (Eupatorĭum – Regel et Körn. [E. A. von Regel en Fr. A. Koernicke]), – genoemd naar J. A. Weinmann (zie weinmanni).
weinmannii weinmánnii, – 2e nv. van Weinmannĭus, Latinizeering van Weinmann: van Weinmann, genoemd naar Weinmann. – Panĭcum virĭde L. [C. Linnaeus] var. – R. et S. [J. J. Roemer en J. A. Schultes] is genoemd naar J. A. Weinmann (zie weinmmanni), die deze plant het eerst beschreef.
welborni welbórni, – 2e nv. van Welbornus, Latinizeering van Welborn: van Welborn, genoemd naar Welborn. – Gordonĭa – Elm. [A. D. E. Elmer] werd in 1908 genoemd naar G. Welborn van het eiland Cebu (Philippijnen), omtrent wien mij overigens niets bekend is.
weldeni weldéni, – 2e nv. van Weldēnus, Latinizeering van Welden: van Welden, gevonden door Welden, genoemd naar Welden. – Cytĭsus – Vis. [R. de Visiani] is genoemd naar L. vrijheer Von Welden (1780, Laupheim, Z.Z.W. van Ulm, Württemberg 1853, Graz in Stiermarken), sedert 1799 officier in het Oostenr. leger, waarin hij tot 1815 alle veldtochten tegen Napoleon medemaakte, vriend van tuinbouw, aanlegger van fraaie parken, verzamelaar van planten, schrijver eener natuurwetensch. publicatie.
Wellingtonia Wellingtónia Meissn. [K. Fr. Meissner (1800, Bern; 1874, Bazel), hoogleeraar te Bazel], – genoemd naar Sir Arthur Wellesley (1769, Dublin; 1852, Walmer Castle bij Dover), die in 1787 als vaandrig in den Eng. militairen dienst trad, van 1797-1805 deel nam aan krijgsverrichtingen in Eng. Indië, waar hij opklom tot generaal-majoor en in 1808 belast werd met de leiding van den strijd op het Pyreneesche schiereiland tegen Napoleon, wiens troepen hij o.a. bij Talavera (1809) en Vittoria (1813) versloeg en in 1814 dwong het schiereiland te ontruimen, waarvoor hij na den troonsafstand van Napoleon beloond werd met den titel van hertog van Wellington en een dotatie van ₤ 400 000. Na Napoleon’s terugkeer van Elba versloeg hij hem bij Waterloo (1815). Later was hij herhaaldelijk minister van het Vereenigd Koninkrijk.
Wendlandia Wendlándia Bartl. [Fr. G. Bartling (1798-1875), hoogleeraar te Göttingen], – door Bartling in 1830 genoemd òf naar J. Chr. Wendland (1755, Landau; 1828, Herrenhausen bij Hannover), sinds 1817 hortulanus van den bot. tuin te Herrenhausen, schrijver van verscheidene bot. publicaties, òf naar diens zoon, H. L. Wendland (1792, ?; 1869, Teplitz), schrijver eener bot. publicatie en medewerker van Bartling aan Beiträge zur Botanik, òf naar beiden. Bartling droeg dit laatste werk op aan J. Chr. Wendland, doch zegt niet of hij het gesl. Wendlandĭa naar den vader, naar den zoon of naar beiden noemde.
wendlandianus wendlandiánus (-a, -um) (Nenga – Scheff. [R. H. C. C. Scheffer]), – genoemd naar H. Wendland (1825, Herrenhausen bij Hannover; 1903, Hannover), directeur van den koninklijken tuin te Herrenhausen, schrijver over palmen. In 1856/57 bereisde hij Midden-Amerika.
wendlandii wendlándii, – 2e nv. van Wendlandĭus, Latinizeering van Wendland: van Wendland, gevonden door Wendland, genoemd naar Wendland. – Solānum – Hook. f. [J. D. Hooker] werd in 1887 genoemd naar H. Wendland (zie wendlandiānus).
wengiensis wengiénsis (-is, -e), – afkomstig van Wengi (in Kaiser Wilhelmsland) of daar het eerst gevonden.
Wensea Wénsea J. Chr. Wendl. [J. Chr. Wendland], – in 1819 genoemd naar A. A. F. von der Wense, “Vice-Cammerpresident und Ober-Hofbau und Gartendirector”, bevorderaar van den bloei van den bot. tuin van Herrenhausen bij Hannover. Overigens is mij niets van hem bekend.
wentianus wentiánus (-a, -um) (Cyrtandra – Laut. [C. G. A. Lauterbach]; – Dendrobĭum – J. J. S. [J. J. Smith]; – Rhododendron – Kds [S. H. Koorders]), – genoemd naar Fr. A. F. Chr. Went (1863, Amsterdam; 1935, Wassenaar), plantkundige, van 1887-88 werkzaam bij het Middelbaar Onderwijs te Dordrecht, in 1888 een half jaar werkzaam aan het Zoölogische Station te Napels, van 1889-91 leeraar bij het Middelbaar Onderwijs te ’s Gravenhage, in dien tijd van Maart-Juli 1890 werkzaam in het Vreemdelingenlaboratorium te Buitenzorg, van 1891-96 directeur van het Proefstation voor Suikerriet te Kagok (Z. van Tegal, Midden-Java), van 1896-1934 hoogleeraar in de plantkunde te Utrecht, in 1933 van wege het Leidsche universiteitsfonds benoemd tot bijzonder hoogleeraar in de plantkunde te Leiden, van 1921-31 voorzitter der Wis- en Natuurkundige Afdeeling der Koninklijke Akademie van Wetenschappen. In 1901/02 bereisde hij Suriname, de Ned. Antillen, Baháma en bezocht hij ook Washington; van Juni-Oct. 1914 was hij in Ned. Indië om deel te nemen aan het door het uitbreken van den wereldoorlog mislukte rubbercongres te Soerabaja; in 1923 bereisde hij Suriname ten tweeden male; in 1926/27 nam hij deel aan het Internationaal Bot. Congres te Íthaca (staat New York) en bezocht hij ook het derde Pacific Science Congress te Tokyo, vanwaar hij over Java naar Nederland terugkeerde; in 1929 | |
| |
verbleef hij twee maanden te Peradeniya (Ceylon), waarna hij deelnam aan het vierde Pacific Science Congress te Bandoeng en de vergadering van Sugarcane Technologists te Soerabaja. – Hij schreef verscheidene wetensch. publicaties, o.a. over De Jongste Toestanden der Vacuolen (dissertatie), – Onderzoekingen over de chemische physiologie van het Suikerriet. – De Ziekten van het Suikerriet op Java, die niet door dieren veroorzaakt worden (te zamen met J. H. Wakker), – Ueber den Einflusz der Nahrung auf die Enzymbildung durch Monilĭa sitophĭla (Mont.) Sacc. [P. A. Saccardo], – Untersuchungen über Podostemonaceen, – Lehrbuch der Pflanzenphysiologie II (te zamen met S. Kostytschew), – Leerboek der Algemeene Plantkunde (ook in het D. vertaald); voorts werkte hij mede aan het groote plaatwerk Nova Guinea. – Het natuurwetensch. onderzoek der Ned. bezittingen in W.- en O.-Indië werd door hem krachtig bevorderd, zoowel rechtstreeks als door zijn talrijke daar werkzame leerlingen.
wentii wéntii, – 2e nv. van Wentĭus, Latinizeering van Went: van Went, genoemd naar Went. – Alocasĭa – Engl. et Krause [H. G. A. Engler en Kurt Krause] is genoemd naar Fr. A. F. Chr. Went (zie wentiānus).
Wenzelia / Wenzelia Wenzélia Merr. [E. D. Merrill] / Wenzelia Tanaka [Yoshio Tanaka, recent Jap. plantkundige], – genoemd naar C. A. Wenzel (1882, Willesley, Mass., U.S.A.; 1929, ?), eerst gouvernementsambtenaar op de Philippijnen, daarna veefokker op Mindanao (het zuidelijkste van de groote eilanden der Philippijnen). In de eerste decenniën der 20 ste eeuw verzamelde hij vele planten op de Philippijnen.
wenzelii wenzélii, – 2e nv. van Wenzelĭus, Latinizeering van Wenzel: van Wenzel, gevonden door Wenzel, genoemd naar Wenzel. – Canarĭum – Merr. [E. D. Merrill] is genoemd naar C. A. Wenzel (zie Wenzelĭa).
wenzigianus wenzigiánus (-a, -um) (Quercus – King [G. King]), – genoemd naar J. Th. Wenzig (1824, Kottbus; 1892, Berlijn), apotheker-botanicus, schrijver over het gesl. Quercus.
werneri wernéri, – 2e nv. van Wernērus, Latinizeering van Werner, van Werner, gevonden door Werner, genoemd naar Werner. – Nederlandschind. planten van dezen naam zijn genoemd naar haar ontdekker, Eugen Werner (?, ?; ?, ?), die in 1907 planten verzamelde op Penang, het Maleische Schiereiland en op het Finisterre-gebergte in Kaiser Wilhelmsland. Hij schreef een publicatie over Kaiser Wilhelmsland.
wernhamianus wernhamiánus (-a, -um) (Psychotrĭa – S. Moore [Spencer le Marchant Moore (1851-1931), Eng. plantkundige]), – genoemd naar H. F. Wernham (1879, ?; ?, ?), plantkundige, van 1909-22 verbonden aan het British Museum te Londen, schrijver van verscheidene bot. publicaties.
wertheimii werthéimii, – 2e nv. van Wertheimĭus, Latinizeering van Wertheim: van Wertheim, genoemd naar Wertheim – Mucūna – Burck [W. Burck] is genoemd naar Jhr. C. J. M. Wertheim (1859, Brussel; 1931, ’s Gravenhage), mijnbouwkundig ingenieur, die van 1888-90, toen nog student, als geoloog en natuurhistoricus deelnam aan een door het Koninklijk Ned. Aardrijkskundig Genootschap georganiseerde expeditie naar de Kei-eilanden, Z. van den “vogelkop” van Nieuw-Guinea. De hem van wege ’s Lands Plantentuin te Buitenzorg toegevoegde mantri Jahéri (zie jaheriānus) verzamelde bij die gelegenheid zaden der later naar Wertheim genoemde plant. In 1892 werd Wertheim, na volbrachte studiën, benoemd tot ingenieur bij het Mijnwezen in Ned. Indië en geplaatst bij de Banka-tinwinning; in 1899 werd hij werkzaam gesteld bij het Hoofdbureau van het Mijnwezen te Batavia, in 1902 benoemd tot mijningenieur 1ste klasse. Hij kweet zich van verschillende opdrachten op Java en Sumatra en werd in 1910 om gezondheidsredenen gepensionneerd, waarop hij zich in Nederland vestigde, waar hij in verschillende betrekkingen werkzaam was, laatstelijk als vertegenwoordiger van een kantoor voor assuranties en passages.
westenenkii westenénkii, – 2e nv. van Westenenkĭus, Latinizeering van Westenenk: van Westenenk, gevonden door Westenenk, genoemd naar Westenenk. – Cordiglottis – J. J. S. [J. J. Smith] is genoemd naar haar ontdekker L. C. Westenenk (1872, koffieland Penawangan, Afd. Dĕmák, Sĕmárang; 1930, ’s Gravenhage), na opleiding in Nederland in 1892 aangesteld tot ambtenaar bij het Binnenlandsch Bestuur in Ned. Indië. Van 1893-97 was hij werkzaam in Bórneo, van 1897-1924 op Sumatra, laatstelijk als resident van Benkoelen, van 1924 tot aan zijn pensionneering in 1929 was hij lid van den Raad van Indië. Hij was een warm natuurvriend en verdienstelijk schrijver over land en volk van Sumatra.
westerhoutii westerhoútii, – 2e nv. van Westerhoutĭus, Latinizeering van Westerhout: van Westerhout, gevonden door Westerhout, genoemd naar Westerhout. – Arenga – Griff. [W. Griffith] is genoemd naar J. B. Westerhout, in het tweede vierdedeel der 19de eeuw assistent-resident van Malaka, vriend van Griffith (zie Griffithĭa), voor wien hij planten verzamelde.
wetarensis wetarénsis (-is, -e), – afkomstig van het eiland Wetar (N. van O.-Timor) of daar het eerst gevonden, Wetarsch.
Wetria Wétria Baill. [H. E. Baillon], – anagram van Trewĭa (zie aldaar), naam van een verwant gesl.
wheleri wheléri, – 2e nv. van Whelērus, Latinizeering van Wheler: van Wheler, genoemd naar Wheler. – Naar welken Wheler in 1789 Abrōma – Retz. [A. J. Retzius] genoemd werd, deelt Retzius (zie retzĭi), de auteur der soort, niet mede. Mogelijk bedoelde hij Sir George Wheler (1650, Breda; 1724, Durham, Z. van New-Castle, N.-Engeland), geestelijke te Basingstoke (tusschen Southampton en Reading), verzamelaar van planten, die van een door hem in Griekenland gemaakte reis een beschrijving uitgaf. M. Vahl (zie vahlĭi), een tijdgenoot van Retzĭus, heeft naar denzelfden Wheler een Convolvŭlus genoemd.
whipplei whípplei, – 2e nv. van Whipplĕus, Latinizeering van Whipple: van Whipple, genoemd naar Whipple. – Yucca – Torr. [J. Torrey] is genoemd naar Amiel Weeks Whipple (1818, Greenwich, Mass. U.S.A.; 1863, Washington, Columbia District, Z.W. van Báltimore), officier in het Amer. leger, leider eener expeditie belast met het vaststellen der grens tusschen de Vereenigde Staten en Mexico.
whiteanus whiteánus (-a, -um) (Cirropetălum – Rolfe [R. A. Rolfe]), – in 1895 genoemd naar W. H. White, tuinman van Sir John Trevor Lawrence (zie lawrenceānus), in wiens kassen de plant gekweekt werd, en die een exemplaar er van naar den bot. tuin van Kew zond.
whitfordi whitfórdi, – 2e nv. van Whitfordus, Latinizeering van Whitford: van Whitford, gevonden door Whitford genoemd naar Whitford. – Pleopeltis – V. A. v. R. [C. R. W. K. van Alderwerelt van Rosenburgh] en Pteris – Copel. [E. B. Copeland] zijn genoemd naar H. N. Whitford (1872, Manhattan, Kansas, U.S.A.; X), van 1904-12 als houtvester verbonden aan het Bureau of Forestry te Manila, later werkzaam bij de Rubber Manufacturers’ Association te New York, schrijver van verscheidene publicaties.
Whitfordia Whitfórdia Elm. [A. D. E. Elmer], – genoemd naar H. N. Whitford (zie whitfordi).
whitfordii whitfórdii, – 2e nv. van Whitfordĭus, Latinizeering van Whitford: van Whitford, gevonden door Whit- | |
| |
ford, genoemd naar Whitford. – Radermachēra – Merr. [E. D. Merrill] is genoemd naar H. N. Whitford (zie whitfordi).
Whitfordiodendron Whitfordiodéndron Elm. [A. D. E. Elmer], – van (H. N.) Whitford (zie whitfordi); Gr. dendron, boom: boom van Whitford, door Whitford ontdekte en ter eere van hem zoo genoemde boom.
Whitia Whítia Bl. [C. L. Blume], – “zal den naam bewaren van een man, die der kruidkunde rijke aanwinsten heeft toegebragt. – Hij heeft een reis gedaan in IJsland; naar hem noeme ik” (dit gesl.) [Blume, Catalogus Gewassen ’s Lands Plantentuin (1823), p. 16]. – Overigens is mij omtrent hem niets bekend.
Whitlavia Whitlávia Harv. [W. H. Harvey], – in 1846 genoemd naar Fr. Whitla (bloeitijd 1830-53), te Belfast, die den bloei van den bot. tuin aldaar bevorderde en een goed kenner der flora van Ierland was. Later woonde hij te Dublin.
whitmeei whitméei, – 2e nv. van Whitmeĕus, Latinizeering van Whitmee: van Whitmee, gevonden door Whitmee, genoemd naar Whitmee. – Oleandra – Baker [J. G. Baker] is genoemd naar S. James Whitmee (1838, Stagsden, Bedfordsh., N. van Londen; 1925, Londen), van 1863-77 als zendeling werkzaam op Samóa en de Gilbert en Loyalty-eilanden, van 1891-94 wederom op Samóa, ijverig verzamelaar van natuurhistorische voorwerpen.
whitneyi whitnéýi, – 2e nv. van Whitneyus, Latinizeering van Whitney: van Whitney, genoemd naar Whitney. – Godetĭa – Th. Moore [Th. Moore] (= Oenothēra – A. Gray [Asa Gray]) is genoemd naar J. Dwight Whitney (1819, Northampton, Mass. U.S.A.; 1896, aan Lake Sunapee bij New London, New Hampshire, U.S.A.), geoloog, die vele opmetingen in N.-Amerika leidde, bij één waarvan de plant ontdekt werd, schrijver van vele geol. werken.
Wibelia Wibélia Fée [A. L. A. Fée], – genoemd naar A. W. E. Chr. Wibel (1775, ?; 1814, Wertheim a/d Main, op ±9 1/2° O.L.), arts te Wertheim, schrijver van eenige bot. werken.
wichersii wichérsii, – 2e nv. van Wichersĭus, Latinizeering van Wichers: van Wichers, gevonden door Wichers, genoemd naar Wichers. – Dendrobĭum- Schltr [F. R. Rudolf Schlechter] en Erĭa – Schltr [F. R. Rudolf Schlechter] zijn genoemd naar J. H. G. Wichers (1870, Koevorden; ? X), in 1891 benoemd tot luitenant bij het Nederlandschind. leger, in 1904 tot kapitein, in 1911 als zoodanig gepensionneerd. In 1907 stond hij te Padang Pandjang (Sumatra), waar hij een groote verzameling levende orchideeën bezat.
wichmanni wichmánni, – 2e nv. van Wichmannus, Latinizeering van Wichmann; van Wichmann, genoemd naar Wichmann. – Planten van dezen naam zijn niet rechtstreeks genoemd naar Wichmann (zie onder), doch afkomstig van het Wichmann-gebergte in het Z.W. van Nederlandsch Nieuw-Guinea. – Het gebergte is genoemd naar C. E. A. Wichmann (1851, Hamburg; 1927, Hamburg), van 1879-1921 hoogleeraar in de geologie te Utrecht, die in 1888/89 eenige der Kleine Soenda-eilanden bereisde en in 1903 optrad als leider eener expeditie naar het noordelijk deel van Nieuw-Guinea (van Dorè op ±134° O.L. tot de Humboldtbaai op ±141° O.L.). – Van zijn hand verschenen vele geol. publicaties.
wichmannianus wichmanniánus (-a, -um), – afkomstig van het Wichmann-gebergte in het Z.W. van Ned. Nieuw-Guinea of daar het eerst gevonden. Zie wichmanni.
wichmannii wichmánnii, – 2e nv. van Wichmannĭus, Latinizeering van Wichmann: van Wichmann, genoemd naar Wichmann. – Planten van dezen naam zijn afkomstig van het Wichmann-gebergte in het Z.W. van Ned. Nieuw-Guinea. – Zie wichmanni.
wichurae wichúrae, – 2e nv. van den als een Lat. substantief behandelden naam Wichura: van Wichura, gevonden door Wichura, genoemd naar Wichura. – Saurŏpus – M. A. [J. Müller van Aargau] is genoemd naar M. E. Wichura (1817, Neisse; 1866, Berlijn, in kolendamp gestikt), rechtsgeleerde-plantkundige, die van 1860-63 Japan, O.-Azië, Java, Ceylon en den Himálaya bereisde, schrijver van verscheidene bot. publicaties, o.a. over de flora van Silezië en over wilgbastaarden.
wichurai wichúraï, – 2e nv. van Wichurăus, Latinizeering van Wichura: van Wichura, gevonden door Wichura, genoemd naar Wichura. – Planten van dezen naam zijn genoemd naar M. E. Wichura (zie wichūrae).
wichuraianus wichuraïánus (-a, -um) (Rosa – Crép. [Fr. Crépin (1830-1903), hoogleeraar en directeur van den bot. tuin te Brussel, rozenspecialist]), – genoemd naar M. E. Wichura (zie wichūrae).
Wickstroemia Wickstróémia Rchb. [H. G. L. Reichenbach], – zie Wikstroemĭa.
Wiedemannia Wiedemánnia Fisch. et Mey. [Fr. E. L. van Fischer en C. (K.) A. Meyer], – genoemd naar F. J. Wiedemann, schrijver (te zamen met E. Weber) eener in 1852 verschenen flora van Estland, Lijfland en Koerland.
wierzbickii wierzbíckii, – 2e nv. van Wierzbickĭus, Latinizeering van Wierzbicki: van Wierzbicki, gevonden door Wierzbicki, genoemd naar Wierzbicki. – Echĭum vulgāre L. [C. Linnaeus] var. – Haberle [K. K. Haberle] is genoemd naar den ontdekker der plant, Peter Wierzbicki (1794, in Gallicië; 1847, Oravicza, Z.O. van Temesvár), mijnarts in de Banat (zie banatĭcus), verzamelaar van een thans te Graz berustend herbarium van 15000 soorten.
Wigandia Wigándia H. B. K. [Fr. W. H. Alexander von Humboldt, A. J. A. Bonpland en K. S. Kunth], – genoemd naar J. Wigand (1523, Mansfeld; 1587, Leibemühl, O.-Pruisen), bisschop van Pomesanië (O.-Pruisen tusschen Graudenz en Elbing) en later ook van Samland (N. van Koningsbergen), schrijver over de flora van Pruisen, voorts van vele polemisch-theologische publicaties.
Wightia Wíghtia Wall. [Nathan Wolff, zich later noemende Nathaniel Wallich], – genoemd naar R. Wight (1796, Milton, Duncra Hill, East-Lothian, N. van Edinburgh; 1872, Grazeley, W. van Londen), medicus die in 1819 naar Madras vertrok als officier van gezondheid in het Eng. leger. Van 1826-28 fungeerde hij als superintendent van den in het laatste jaar opgeheven bot. tuin van Madras, in welke hoedanigheid hij groote verzamelingen planten bijeenbracht. In 1836 verliet hij den militairen dienst en werd hij belast met het oppertoezicht over de cultuur van katoen, tabak en andere landbouwgewassen; in 1853 repatriëerde hij. Hij schreef eenige werken over de flora van Eng. Indië, één daarvan (Prodrŏmus Florae Peninsŭlae Indĭae Orientālis) te zamen met G. A. Walker Arnott (zie arnottiānus).
wightianus wightiánus (-a, -um), – Nederlandschind. planten van dezen naam zijn genoemd naar R. Wight (zie Wightĭa).
wightii wíghtii, – 2e nv. van Wightĭus, Latinizeering van Wight: van Wight, gevonden door Wight. Nederlandschind. planten van dezen naam zijn genoemd naar R. Wight (zie Wightĭa).
wigmani wigmáni, – 2e nv. van Wigmānus, Latinizeering van Wigman: van Wigman, genoemd naar Wigman. – Kickxĭa – Kds [S. H. Koorders] is genoemd naar H. J. Wigman (1846, Zutfen; 1923, Buitenzorg), in 1869 werkzaam gesteld bij ’s Lands Plantentuin te Buitenzorg, in 1870 benoemd tot assistent-hortulanus, in 1883 tot hortulanus, in 1912 gepensionneerd, aanlegger van den Buitenzorgschen Cultuurtuin (1875), schrijver van talrijke tuinbouwkundige artikelen, oprichter (1890) en tot 1910 redacteur van het tijdschrift Teysmannia.
wigmanii wigmánii, – 2e nv. van Wigmanĭus, Latinizeering van Wigman: van Wigman, genoemd naar Wig- | |
| |
man. – Planten van dezen naam zijn genoemd naar H. J. Wigman (zie wigmāni).
wigmanni wigmánni, – 2e nv. van Wigmannus, Latinizeering van Wigman: van Wigman, genoemd naar Wigman. – Planten van dezen naam zijn genoemd naar H. J. Wigman (zie wigmāni).
wigmannii wigmánnii, – 2e nv. van Wigmannĭus, Latinizeering van Wigman: van Wigman, genoemd naar Wigman. – Planten van dezen naam zijn genoemd naar H. J. Wigman (zie wigmāni).
wijckii wijckii, – 2e nv. van Wijckĭus, Latinizeering van (Van der) Wijck: van Van der Wijck, genoemd naar Van der Wijck. – Pavetta – Hassk. [J. K. Hasskarl] is genoemd naar Jhr. Herman Constantijn van der Wijck (1815, ’s Gravenhage; ?, ?), die in 1837 bij het Binnenlandsch Bestuur op Java werd geplaatst, en, na verschillende lagere rangen te hebben doorloopen, in 1842 assistent-resident werd van Djokjakarta, in 1843 van Salatiga, in 1846 van Buitenzorg. In 1853 werd hij resident van Banjoemas, in 1855 van de Preanger Regentschappen, in 1858 van Soerabaja, in 1860 lid van den Raad van Indië, in 1864 werd hij gepensionneerd. – De auteur der soort Hasskarl (zie Hasskarlĭa), die in 1846 eenige maanden te Buitenzorg verblijf hield, moet hem daar ontmoet hebben.
Wikstroemia Wikstróémia Endl. [St. L. Endlicher], – genoemd naar J. E. Wikström (1789, Vänersborg, a/d Z.W. hoek van het Vänermeer; 1856, Stockholm), hoogleeraar te Stockholm, schrijver van vele wetensch. publicaties.
wilcoxianus wilcoxiánus (-a, -um) (Townsendĭa – Wood [A. Wood (1810-81), Amer, plantkundige]), – in 1875 genoemd naar Timothy Erasmus Wilcox (1840, North Litchfield, New York; 1932, Washington, District of Columbia, Z.W. van Báltimore), medicus, van 1865-1904 officier van gezondheid in het Amer. leger. De naar hem genoemde plant had hij in Indiana ontdekt.
wildianus wildiánus (-a, -um) (Saxifrăga – Kunze), – in 1843 zoo genoemd, omdat de plant afkomstig was “ex horto Wildiano”, d.i. uit den tuin van Wild(e), van wien mij niets bekend is.
wilhelminae wilhelmínae, – 2e nv. van den als een Lat. substantief behandelden naam Wilhelmīna: van Wilhelmina, genoemd naar Wilhelmina. – Quercus – O. von Seemen [O. von Seemen] en Rhododendron – Hochr. [B. P. G. Hochreutiner] zijn genoemd naar Wilhelmina Helena Pauline Maria van Oranje-Nassau (1880, ’s Gravenhage; X), sinds 1898 koningin van Nederland.
wilhelminae reginae wilhelmínae regínae, – 2e nv. van Wilhelmīna Regīna, dwz. koningin Wilhelmina: van koningin Wilhelmina, genoemd naar koningin Wilhelmina. – Platycerĭum – - V. A. v. R. [C. R. W. K. van Alderwerelt van Rosenburgh] is genoemd naar Wilhelmina, koningin van Nederland (zie wilhelmīnae).
Wilhelminia Wilhelmínia Hochr. [Β. P. G. Hochreutiner], – genoemd naar Wilhelmīna, koningin van Nederland (zie wilhelmīnae).
wilisanus wilisánus (-a, -um), – afkomstig van den Goenoeng (berg) Wilis in Midden-Java (W. van Kedíri) of daar het eerst gevonden.
wilkesianus wilkesiánus (-a, -um), – (Acalӯpha – M. Α. []; -Leptoptěris – Christ [H. Christ]), – genoemd naar Charles Wilkes (1798, New York; 1877, Washington), in 1818 in dienst getreden bij de Amerik. marine, in 1866 gepensionneerd als schout-bij-nacht (rear-admiral), leider der United States Exploring Expedition (1838-42), welke zich over een groot deel van het zuidelijk halfrond uitstrekte en waarop de naar Wilkes genoemde planten en het naar hem Wilkesland genoemde deel van het Zuidpoolland (1840) werden ontdekt. – Wilkes bewerkte de hydrographische en meteorologische gegevens der expeditie; voorts schreef hij het reisverhaal er van.
wilkesii wilkésii, – 2e nv. van Wilkesĭus, Latinizeering van Wilkes: van Wilkes, genoemd naar Wilkes. – Planten van dezen naam zijn genoemd naar Ch. Wilkes (zie wilkesiānus).
willdenovii willdenóvii, – zie willdenowĭi.
willdenowianus willdenowiánus (-a, -um), – planten van dezen naam zijn genoemd naar K. L. Willdenow (1765, Berlijn; 1812, Berlijn), hoogleeraar in de plantkunde te Berlijn en directeur van den door hem gereorganiseerden bot. tuin aldaar, den besten plantenkenner van zijn tijd, schrijver van vele bot. werken, vooral bekend door zijn uitgave van den vierden druk (1797-1810) der Speciěs Plantārem van Linnaeus (zie Linnaea).
willdenowii willdenówii, – 2e nv. van Willdenowĭus, Latinizeering van Willdenow: van Willdenow, genoemd naar Willdenow. – Polypodĭum – BI. [C. L. Blume] en Selaginella – Baker [J. G. Baker] zijn genoemd naar K. L. Willdenow (zie willdenowiānus).
williamsianus williamsiánus (-a, -um) (Rhododendron – Rehder et Wils. [A. Rehder en E. H. Wilson]), – in 1913 genoemd naar John Charles Williams (1861, ?; ?, ?), in 1888 benoemd tot Sheriff van Cornwall, in 1918 tot Lord Lieutenant van Cornwall, eigenaar van Caerhays Castle te Saint Austell, Cornwall, Engeland, die de eerste was, welke de waarde der Westchineesche Rhododendrons als tuinplant inzag en ze op groote schaal kweekte.
williamsii williámsii, – 2e nv. van Williamsĭus, Latinizeering van Williams: van Williams, gevonden door Williams, genoemd naar Williams. 1. (Canarĭum – Ch. B. Robinson [Ch. B. Robinson]; – Rhododendron – Merr. [E. D. Merrill]), – genoemd naar Robert Statham Williams (1859, Minneápolis, Minnesóta, U.S.A.; X), van 1879-98 werkzaam in de mijnen van Montana (een van de noordelijkste der Vereenigde Staten), van 1898-99 in Alaska, sedert 1899 verbonden aan den bot. tuin van New York. Hij verzamelde planten in Montana, Alaska, Bolivia (1901-03), de Philippijnen (1903-05) en Panamá; daarna wijdde hij zich aan herbariumstudies en bot. publicaties. 2. (Erĭca – Druce [G. Cl. Druce (1850-1932), hoogleeraar en directeur van den bot. tuin te Dresden]), – in 1911 genoemd naar P. D. Williams te Llanarth, Cornwall, Engeland, die deze natuurlijke hybride het eerst toonde aan den auteur der soort, den Oxfordschen botanicus, G. Cl. Druce (1850-1932).
willinckii willínckii, – foutief voor willinkĭi.
willinkii willínkii, – 2e nv. van Willinkĭus, Latinizeering van Willink: van Willink, genoemd naar Willink. – Angioptěris – Miq. [F. A. W. Miquel] en Platycerĭum – Th. Moore [Th. Moore] zijn genoemd naar Jan Abraham Willink (1812, Amsterdam; 1887, Driebergen), kundig en bemiddeld plantenliefhebber, meermalen lid der jury bij tuinbouwtentoonstellingen. Hij woonde te Amsterdam in een huis tusschen de Vijzelstraat en de Reguliersgracht en was eigenaar der thans (1935) nog bestaande buitenplaats Binnenbest aan de Weesperzijde te Amsterdam; later kocht hij de buitenplaats Beerschoten te Driebergen. In zijn kassen kweekte hij een fraaie verzameling uitheemsche planten, waaronder varens en orchideeën, o.a. de beide naar hem genoemde soorten, waarvan hij de laatste in 1873 op een tentoonstelling te Gent inzond. Na het overlijden zijner weduwe in begin 1888 (zijn eenig kind Wilhem was reeds te voren op 16-jarigen leeftijd overleden en te Driebergen begraven) verviel volgens testamentaire beschikking het geheele landgoed (het tegenwoordige Willinkspark) met den bijbehoorenden hertenkamp aan de gemeente Driebergen. Huis en kassen werden in overeenstemming met den wil van den erflater gesloopt; op de plaats van het huis werd een Grieksch tempeltje gebouwd. – In 1869 werd Willink bij gelegenheid eener bloemententoonstelling te St.-Petersburg te Zarskoje Selo ontvangen door Tsaar Alexander II. | |
| |
willkommii willkómmii, – 2e nv. van Willkommĭus, Latinizeering van Willkomm: van Willkomm, gevonden door Willkomm, genoemd naar Willkomm. – Globularĭa – Nym. [C. Fr. Nyman (1820, Stockholm; 1893, Stockholm), directeur van het Rijksmuseum te Stockholm] is genoemd naar H. M. Willkomm (1821, Herwigsdorf bij Zittau, Saksen; 1895, Wartenburg bij Böhmisch Leipa, N.-Boheme), van 1868-74 hoogleeraar in de plantkunde en directeur van den bot. tuin te Dorpat, van 1874-92 in gelijke functies te Praag, schrijver van vele bot. publicaties. In 1873 bereisde hij de Balearen en Spanje.
willmoreanus willmoreánus (-a, -um) (Anagallis – Don [David Don] ex J. D. Hook. [J. D. Hooker]), – in 1834 genoemd naar Willmore, van wien mij niets bekend is dan, dat hij de naar hem genoemde plant had gekweekt uit door hem van Madeira ontvangen zaden.
willmottae willmóttae, – 2e nv. van Willmotta, Latinizeering (vr. vorm) van Willmott: van mevr. (mej.) Willmott, genoemd naar mevr. (mej.) Willmott. – Tulĭpa – Freyn [J. Freyn] is genoemd naar mej. Ellen Ann Willmott (1860, ?; 1934, Warley Place, Great Warley, O.N.O. van Londen), beroemd kweekster van sierplanten op haar landgoed Warley Place, die in 1897 als erkenning harer verdiensten de Victoria Medal of Honour verwierf, eerste vrouwelijk lid der Linnean Society, schrijfster van een werk over rozen.
willmottiae willmóttiae, – 2e nv. van Willmottĭa, Latinizeering (vr. vorm) van Willmott: van mevr. (mej.) Willmott, genoemd naar mevr. (mej.) Willmott. – Planten van dezen naam zijn genoemd naar mej. E. A. Willmott (zie willmottae).
willmottianus willmottiánus (-a, -um) (Cerastostigma – Stapf [O. Stapf]), – genoemd naar mej. E. A. Willmott (zie willmottae).
Willoughbeia / Willoughbya / Willughbeia Willoughbéia Hook. f. [J. D. Hooker] / Willóúghbya K. Schum. [Κ. Μ. Schumann] / Willughbéía Roxb. [W. Roxburgh], – genoemd naar Fr. Willughby (1635, Middleton, Warwicksh.; 1672, Middleton), zoöloog, die Ital. planten aan Petiver (zie petivēri) schonk.
wilmsii wílmsii, – 2e nv. van Wilmsĭus, Latinizeering van Wilms: van Wilms, gevonden door Wilms, genoemd naar Wilms. – Polygŏnum – Beck [Wilhelm Becker (1874, Halberstadt; 1928, Kirchmoeser bij Brandenburg a.d. Havel), leeraar in de nat. historie] is genoemd naar Fr. H. Wilms (1811, Schwerte, Z.O. van Dortmund; ?, Münster), apotheker te Münster, verdienstelijk onderzoeker der flora van Westfalen.
wilsonae wilsónae, – 2e nv. van Wilsōna, Latinizeering (vr. vorm) van Wilson: van mevr. (mej.) Wilson, genoemd naar mevr. (mej.) Wilson. – Berběris – Hemsl. [W. Botting Hemsley] is genoemd naar mevr. Wilson (†1930), echtgenoote van den ontdekker der plant, E. H. Wilson (zie wilsōni).
wilsoni wilsóni, – 2e nv. van Wilsŏnus, Latinizeering van Wilson: van Wilson, gevonden door Wilson, genoemd naar Wilson. – De talrijke Chin. en Tibet. planten van dezen naam zijn genoemd naar E. H. Wilson (1876, Chipping Campden, N.O. van Gloucester; 1930, Worcester, W. van Boston, Mass., bij een auto-ongeluk, tegelijk met zijn echtgenoote), die in 1892 in dienst trad bij den bot. tuin van Birmingham, in 1897 bij dien van Kew en in 1899 als plantenverzamelaar in dienst werd genomen door de firma Veitch & Sons (zie Veitchĭa), voor welke hij van 1899-1902 en 1903-05 China en Tibet bereisde en 25 000 gedroogde planten in 5000 soorten, 30 000 bollen en knollen van sierplanten en 1800 soorten zaden verzamelde. In 1906 ging hij over in den dienst van het Arnold Arboretum te Jamaica Plain, Boston, Mass., waarvoor hij in 1907/08 en 1910 W.-China bereisde, waar hij ruim 3300 plantensoorten, waaronder bijna 900 nieuwe, verzamelde. In 1909 werd hij onderdirecteur van het arboretum; van 1920-22 bereisde hij Australië, Tasmanië, Nieuw-Zeeland, Engelsch Indië, Midden- en Z.-Afrika. – In 1927 volgde hij Sargent (zie sargentiānus) op als directeur van het arboretum. – Hij schreef vele bot. publicaties, waaronder een over de lelies van O.-Azië en, te zamen met Rehder, een monographie van het ondergesl. Azalěa.
wilsonianus wilsoniánus (-a, -um), – 1. (Aërīdes – Hort. [onder dezen naam in tuinen gekweekt]; – Tulĭpa – J. Hoog [J. M. C. Hoog]), – genoemd naar G. F. Wilson (1822, Wandsworth, Londen; 1902, Weybridge bij Londen), chemicus-grootindustrieel te Weybridge, ontdekker van een proces voor het kleur- en reukeloos maken van stinkende vetten, waarvoor hij een fabriek oprichtte, welke hij in 1847 voor 250 000 £ verkocht, voorts (1854) van een bereidingsproces van zuivere glycerine en van een insecticide (Gishurst Compound), stichter van een proeftuin, beroemd kweeker van lelies, lid der Royal Horticultural Society, voorzitter van keuringscommissies bij bloemententoonstellingen. 2. (Pirus – Cardot [J. Cardot]), – genoemd naar E. H. Wilson (zie wilsōni).
wilsonii wilsónii, – 2e nv. van Wilsonĭus, Latinizeering van Wilson: van Wilson, gevonden door Wilson, genoemd naar Wilson. – Euonўmus – Sprague [Thomas Archibald Sprague (1877, Edinburgh; X), plantkundige verbonden aan het herbarium te Kew]; – Ilex – Loes. [Th. Loesener]; – Magnolĭa – Rehder [A. Rehder (1863, Waldenburg, Saksen; X), tuinbouwkundige-dendroloog, conservator van het herbarium van het Arnold-arboretum (Jamaica Plain, bij Boston, Mass., U.S.A.)] en Viburnum – Rehder [A. Rehder (1863, Waldenburg, Saksen; X), tuinbouwkundige-dendroloog, conservator van het herbarium van het Arnold-arboretum (Jamaica Plain, bij Boston, Mass., U.S.A.)] zijn genoemd naar E. H. Wilson (zie wilsōni).
wiltonii wiltónii, – 2e nv. van Wiltonĭus, Latinizeering van Wilton: van Wilton, genoemd naar Wilton. – Rhododendron – Hemsl. et E. H. Wils. [W. Botting Hemsley en E. H. Wilson] is genoemd naar Sir Ernest Colvill Wilton (1870, ?; X), in 1890 als leerling-tolk voor het Chin. naar Tibet vertrokken, later nog vele jaren bij den consulairen dienst in China en Tibet werkzaam, o.a. in 1900 als waarnemend consul te Ichang (zie ichangensis), in welke functie hij den ontdekker der naar hem genoemde plant, E. H. Wilson (zie wilsōni), vele diensten bewees tijdens diens verblijf in China, na zijn terugkeer in Europa benoemd tot voorzitter van het besturend lichaam van het Saargebied.
wimmerianus wimmeriánus (-a, -um) (Salix – Gren. et Godr. [Ch. Grenier en D. A. Godron, te zamen schrijvers eener flora van Frankrijk]), – genoemd naar Chr. Fr. H. Wimmer (1803, Breslau; 1868, Breslau), rector van het gymnasium te Breslau, verdienstelijk kenner van en schrijver over de flora van Silezië.
wimsettii wimséttii, – 2e nv. van Wimsettĭus, Latinizeering van Wimsett: van Wimsett, genoemd naar Wimsett. – Pteris – Hort. [onder dezen naam in tuinen gekweekt] (Pteris cretĭca L. [C. Linnaeus] var. -) is genoemd naar Wimsett, omtrent wien ik niets heb kunnen uitvorschen.
Winchia Wínchia A. DC. [A. L. P. P. de Candolle], – genoemd naar N. J. Winch (1768, Hampton, Middlesex; 1838, Newcastle on Tyne), schrijver over de flora van Engeland.
winckelii winckélii, – 2e nv. van Winckelĭus, Latinizeering van Winckel: van Winckel, gevonden door Winckel, genoemd naar Winckel. – Bulbophyllum – J. J. S. [J. J. Smith] en Nervilĭa – J. J. S. [J. J. Smith] zijn genoemd naar haar ontdekker, W. F. Winckel (1880, Batavia; X), die, na in Nederland middelbaar onderwijs te hebben genoten, in 1904 op Java terugkwam en aangesteld werd tot employé op de theeonderneming Panjáïran (Preanger Regentschappen). Van 1907-24 was hij administrateur der theeonderneming Tjidádap (Z. van Tjiándjoer, W.-Java), in 1924/25 adviseur in Deli van de Nederlandschind. Landbouwmaatschappij, van 1925-31 administrateur en hoofdadministrateur der onderneming Kolèbèrès bij Bandoeng. Hij was een ijverig bevorderaar en beoefenaar van natuurstudie en maakte zich vooral verdienstelijk door het onderzoek (te zamen met Bakhuizen van den Brink; zie bakhui-
| |
| |
zenĭi) van de flora der omgeving van Tjidádap, waaronder het tegenwoordige natuurmonument Tjadasmálang (zie tjadasmalangensis), dat door deze beide heeren werd ontdekt en bekend gemaakt.
winckellii winckéllii, – foutief voor winckelĭi.
winkleri winkléri, – 2e nv. van Winklērus, Latinizeering van Winkler: van Winkler, gevonden door Winkler, genoemd naar Winkler. 1. De vele Borneosche planten van dezen naam (Ampelocissus – Laut. [C. G. A. Lauterbach]; – Campanocălyx – Valet. [Th. Valeton]; – Cleistanthus – Jablonszky [E. Jablonsky]; – Cyrtandra – Laut. [C. G. A. Lauterbach]; – Driessenĭa – Cogn. [A. Cogniaux]; – Gynostemma – Cogn. [A. Cogniaux]; – Hornstedtĭa – Ridley [H. N. Ridley]; – Impatĭens – J. D. Hook. [J. D. Hooker]; – Macaranga – Pax et Hoffm. [F. Pax en Käthe Hoffmann]; – Ophiorrhiza -Valet. [Th. Valeton]; – Piper – C. DC. [C. P. de Candolle]; – Schismatoglottis – Engl. [H. G. A. Engler]; – Sciaphĭla – Schltr [F. R. Rudolf Schlechter]; – Selaginella – Hier. [G. Hieronymus]; – Tarenna – Valet. [Th. Valeton]; – Trichoglottis – J. J. S. [J. J. Smith]) zijn genoemd naar haar ontdekker, Hubert Winkler (1875, Prenzlau, Brandenburg; X), buitengewoon hoogleeraar in de plantkunde te Breslau, van 1904-05 D. gouvernementsambtenaar in Kameroen. In 1908 bereisde hij Sumatra, Java, Z.O.-Bórneo en de Federated Malay States voor het verzamelen van planten en de studie der caoutchouc- en rotancultuur; in 1910 bereisde hij O.-Afrika. Hij is de schrijver van vele bot. publicaties, waaronder de Betulacěae in Das Pflanzenreich, de Urticacěae van Papuasië en van Nova-Guinea (deel XIV), de Musacěae en Cannacěae voor den tweeden druk van Die Natürlichen Pflanzenfamilien, over de Flora en Plantengeographie van Bórneo, en vele andere, ook op cultuurgebied. 2. Sumatraansche planten van dezen naam (Angioptěris – Rosenst. [E. Rosenstock]; – Cyclophŏrus – Rosenst. [E. Rosenstock]; – Polypodĭum – Rosenst. [E. Rosenstock] en Dryoptěris batacōrum Rosenst. [E. Rosenstock] var. – Rosenst. [E. Rosenstock]) zijn genoemd naar haar ontdekker, K. J. M. Winkler (1874, Uichteritz bij Weissenfels, a/d Saale; X), van 1901-21 zendelingarts in dienst van het Rijnsche Zendinggenootschap, gedurende al die jaren verbonden aan het zendingshospitaal te Pèaradja bij Taroetoeng (Bataklanden, Sumatra), schrijver van “Die Toba Batak auf Sumatra in Gesunden und Kranken Tagen”, verdienstelijk verzamelaar van ethnographica en van varens (200 soorten) in de omgeving zijner woonplaats. In begin 1933 vertrok hij wederom naar de Bataklanden.
winklerianus winkleriánus (-a, -um) (Calămus – Becc. [Odoardo Beccari]; – Freycinetĭa – Martelli [U. Martelli (1860-1934), Ital. plantkundige]; – Licuāla paludōsa Griff. [W. Griffith] var. – Becc. [Odoardo Beccari]; – Pasanĭa – Schottky [Ernst Schottky (1888, Zürich; 1915, gesneuveld in den wereldoorlog), botanicus], alle van Bórneo), – genoemd naar haar ontdekker, Hubert Winkler (zie winkléri 1).
winteri wintéri, – 2e nv. van Wintērus, Latinizeering van Winter: van Winter, gevonden door Winter, genoemd naar Winter. Plantāgo major L. [C. Linnaeus] var. – Wirtgen [Ph. Wirtgen] en Rubus – P. J. Müll. [P. J. Müller (1832-89), D. plantkundige] ex Focke [W. O. Focke (1834, Bremen; 1922, Bremen), arts-botanicus te Bremen] zijn genoemd naar Ferdinand Winter (1835, Ilsenburg i/d Harz; 1888, Ems), apotheker te Gerolstein (Eifel), verdienstelijk florist.
Winterlia Wintérlia Dennst. [A. W. Dennstedt], – genoemd naar J. J. Winterl (1739, Steyer, Opper-Oostenrijk; 1829, Boedapest), in 1771 benoemd tot hoogleeraar in de plant- en scheikunde aan de hoogeschool te Tyrnau (N.O. van Preszburg), in 1777 tot hoogleeraar te Boeda (Ofen), in 1784 tot hoogleeraar te Pest, schrijver van een catalogus der planten van den bot. tuin van Pest.
wirtgeni wirtgéni, – 2e nv. van Wirtgēnus, Latinizeering van Wirtgen: van Wirtgen, gevonden door Wirtgen, genoemd naar Wirtgen. 1. (Diplotaxis – Hausskn. [H. K. Haussknecht (1838-1903), D. plantkundige]; – Fumarĭa officinālis L. [C. Linnaeus] subsp. – Hausskn. [H. K. Haussknecht (1838-1903), D. plantkundige]; – Galeopsis – Ludwig [Chr. G. Ludwig]), – genoemd naar Ph. Wirtgen (1806, Neuwied a/d Rijn, beneden Coblenz; 1870, Coblenz), onderwijzer te Coblenz, verzamelaar van planten, schrijver van verscheidene aardrijkskundige en bot. publicaties, vooral over de flora der Rijnstreken, jeugdvriend van Junghuhn (zie Junghuhnĭa), met wien hij in het najaar van 1834 mycologische excursies maakte in de omstreken van Coblenz. 2. (Rumex – Beck [G. ridder Beck van Mannagetta (1856-1931), hoogleeraar te Praag]), – genoemd naar F. P. Wirtgen (1848, Coblenz; 1924, Bonn), zoon van den voorgaande, apotheker, uitnemend kenner der flora van de Rijnprovincie, schrijver van verscheidene bot. publicaties.
Wirtgenia Wirtgénia Jungh. [Fr. W. Junghuhn], – genoemd naar Ph. Wirtgen (zie wirtgēni 1).
wirtgenii wirtgénii, – 2e nv. van Wirtgenĭus, Latinizeering van Wirtgen: van Wirtgen, genoemd naar Wirtgen. – Spondĭas – Hassk. [J. K. Hasskarl] is genoemd naar Ph. Wirtgen (zie wirtgēni 1).
wiru wiru, – Soend. plantennaam (wiroe).
Wissadula Wissadúla Medik. [Fr. C. Medikus (1736-1808), directeur van den bot. tuin van Schwetzingen bij Heidelberg], – Latinizeering van den Cinghaleeschen plantennaam wisaduli, welke voor verschillende planten (behalve voor Wissadūla periplocifolĭa Thw. [G. H. Kendrick Thwaites] ook voor Centipěda minĭma A. Br. et Asch. [A. Braus en P. Fr. A. Ascherson] en Knoxĭa zeylanĭca L. [C. Linnaeus]) wordt opgegeven. Wisaduli (van Cinghal. wisa, vergif; duli, fijn poeder) beteekent “giftig poeder”. De soorten van het gesl. Wissadūla zijn echter niet giftig.
Wistaria Wistária Nutt. [Th. Nuttall], – genoemd naar K. Wistar (1760 of 61, Philadelphia; 1818, Philadelphia), hoogleeraar in de anatomie te Philadelphia, schrijver van een beroemd geworden systeem der anatomie.
Withania Withánia Pauquy [Ch. L. C. Pauquy, Fr. plantkundige van de 1ste helft der 19de eeuw], – in 1825 genoemd naar ? Withan, van wien mij niets bekend is.
witkampi witkámpi, – 2e nv. van Witkampus, Latinizeering van Witkamp: van Witkamp, gevonden door Witkamp, genoemd naar Witkamp. – Rafflesĭa – Kds [S. H. Koorders] is genoemd naar haar ontdekker, H. Witkamp (1880, Poerworědjó, Java; X), mijningenieur, van 1904-21 in dienst der Koninklijke en der BataafschePetroleum-Maatschappij, natuurvriend, schrijver van natuurhistorische artikelen.
witteanus witteánus (-a, -um) (Saccolabĭum – Rchb. f. [H. G. Reichebach] = Malleŏla – J. J. S. et Schltr [J. J. Smith en F. R. Rudolf Schlechter]), – genoemd naar H. Witte (1829, Rotterdam; 1917, Bennekom), in 1853 in dienst getreden bij den Akademischen tuin te Leiden, van 1855 tot aan zijn pensionneering in 1898 hortulanus dier instelling, redacteur der tuinbouwbladen Sempervĭrens (1872-75), Sieboldĭa (1875-84), wederom van Sempervĭrens (1884-97), het Nederlandsche Tuinbouwblad Sempervĭrens (1897-1905), schrijver van 48 boeken en brochures op tuinbouwkundig gebied, van 3 romans, 2 novellen, 4 reisbeschrijvingen en tallooze tijdschrift- en dagbladartikelen.
wixu wixu, – foutief voor wiru.
wobbensis wobbénsis (-is, -e), – afkomstig van Wobbe in Kaiser Wilhelmsland of daar het eerst gevonden.
wodier wódier, – Engelschind. plantennaam.
Wolffia Wólffia Horkel et Schleiden [J. Horkel en M. J. Schleiden], – genoemd naar J. Fr. Wolff (1778, Schweinfurt, N.O. van Würzburg, Beieren; 1806, Schweinfurt), arts te Schweinfurt, die in 1801 een publicatie over Lemna het licht deed zien.
wolfi wolfi, – 2e nv. van Wolfus, Latinizeering van Wolf: van Wolf, genoemd naar Wolf. – Syringa – C. K. Schneid. [C. K. Schneider] werd in 1911 genoemd naar Egbert Wolf (1860, ?; X), uitnemend dendroloog, toen directeur van het keizerlijk boschbouwkundig instituut | |
| |
te St.-Petersburg.
wolgaricus / wolgensis wolgáricus (-a, -um) / wolgénsis (-is, -e), – afkomstig uit het stroomgebied der Wolga (de in de Kaspische Zee uitmondende grootste rivier van Europa) of daar het eerst gevonden.
wollastoni wollastóni, – 2e nv. van Wollastōnus, Latinizeering van Wollaston: van Wollaston, gevonden door Wollaston, genoemd naar Wollaston. Nieuwguineaansche planten van dezen naam zijn genoemd naar A. Fr. R. Wollaston (zie Neowollastonĭa).
Wollastonia Wollastónia A. P. DC. [A. P. de Candolle], – genoemd naar W. H. Wollaston (1766, East Dereham, Norfolksh.; 1820, Londen), medicus-natuurkundige, ontdekker van het palladium en het rhodium, van de smeedbaarheid en rekbaarheid van platina, van het naar hem genoemde galvanische element, van den reflexiegoniometer, alsmede van het eerste bruikbare photographische objectief.
wollastonii wollastónii, – 2e nv. van Wollastonĭus, Latinizeering van Wollaston: van Wollaston, gevonden door Wollaston, genoemd naar Wollaston. – Nieuwguineaansche planten van dezen naam zijn genoemd naar A. Fr. R. Wollaston (zie Neowollastonĭa).
wolterianus wolteriánus (-a, -um) (Cypripedĭum – Kränzl. [Fr. Kränzlin]; – Dendrobĭum – Schltr [F. R. Rudolf Schlechter]), – genoemd naar Paul Wolter (1861, Maagdenburg; ? X), sedert 1885 tuinman en kweeker te Maagdenburg, importeur en kweeker van orchideeën.
wondiwoiensis wondiwoiénsis (-is, -e), – afkomstig van het Wondiwoi-gebergte (tusschen de Wandammenbaai en de Geelvinkbaai, aan de N. kust van Ned. Nieuw-Guinea, op ±134 1/2° O.L.) of daar het eerst gevonden.
Woodfordia Woodfórdia Sal. [R. A. Salisbury, geb. Markham (1761-1829), Eng. plantkundige, een van de stichters (1804) der Royal Horticultural Society], – genoemd naar J. A. Woodforde (?, ?; 1837, Castle Cary, Somerset, Z. van Bristol), geneesheer, kweeker van zeldzame planten, schrijver van een catalogus van om Edinburgh in het wild groeiende gewassen.
woodfordii woodfórdii, – 2e nv. van Woodfordĭus, Latinizeering van Woodford: van Woodford, genoemd naar Woodford. – Bletĭa – W. J. Hook. [W. J. Hooker] is genoemd naar Sir Ralph Woodford (1784, in Engeland; 1828, op zee, nabij Haïti), van 1813-28 gouverneur van Trinidad, die in 1820 de plant van Trinidád aan den bot. tuin van Kew gezonden had. – Hooker (zie hookēri 1), de auteur der soort, roemt hem als iemand, wiens vrijgevigheid en liefde tot de wetenschap de kassen van Kew met een keur van planten verrijkt hadden. – Hij schonk aan Hooker een herbarium van Trinidadsche planten.
woodii woódii, – 2e nv. van Woodĭus, Latinizeering van Wood: van Wood, gevonden door Wood, genoemd naar Wood. – Dipterocarpus – Merr. [E. D. Merrill] werd in 1926 genoemd naar den Eng. houtvester D. D. Wood, die een verzameling planten bijeengebracht had op het eiland Banguey (Bangoeai), bij de N. punt van Bórneo. – Overigens is mij van hem niets bekend.
woodlarkensis woodlarkénsis (-is, -e), – afkomstig van het eiland Woodlark (O. van Nieuw-Guinea; ruim 152 1/2° O.L.; ruim 9° Z.B.) of daar het eerst gevonden.
Woodsia Woódsia R. Br. [Robert Brown], – genoemd naar J. Woods (1776, Stoke Newington, Z.O.-Engeland; 1864, Lewes bij Brighton, Sussex), architect te Lewes, schrijver van eenige bot. publicaties, waaronder een flora van Engeland, Frankrijk, Duitschland, Zwitserland, Italië en de bij Italië behoorende eilanden (The Tourists’ Flora; 1850).
Woodwardia Woodwárdia J. E. Sm. [J. E. Smith], – genoemd naar Th. Jenkinson Woodward (1745, Huntingdon, N. van Londen; 1820, Diss, Norfolk, Engeland), schrijver over algen.
woodwardioides woodwardioídes, – van Woodwardĭa, plantengesl. (Polypodiacěae); ides (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: Woodwardĭa-achtig.
Wormia Wórmia Rottb. [Chr. Fr. Rottböll], – genoemd naar Ole Worm (1588, Aarhuus, Jutland; 1654, Kopenhagen), medicus, beoefenaar van nat. historie, die in zijn jongelingsjaren Zwitserland, Italië, Frankrijk en Holland bereisde, schrijver van vele publicaties. Van 1613 tot aan zijn dood was hij hoogleeraar in de fraaie letteren te Kopenhagen, de laatste 30 jaren ook in de geneeskunde.
wrayi wrayi, – 2e nv. van Wrayus, Latinizeering van Wray: van Wray, gevonden door Wray, genoemd naar Wray. – Planten van dezen naam zijn genoemd naar L. Wray (1853, ?; X), in 1881 benoemd tot superintendent van de Hill Garden te Taiping (op het Mal. Schiereiland; ±10 3/4° O.L.; ±5 ° N.B.), van 1883-1908 hoofd van het Staatsmuseum van Perak, van 1905-08 directeur der musea van de Federated Malay States. Hij verzamelde op het Mal. Schiereiland vele planten, waarvan er verscheidene naar hem genoemd zijn, en schreef vele wetensch. publicaties.
Wrightea / Wrightia Wríghtea Roxb. [W. Roxburgh] / Wríghtia R. Br. [Robert Brown], – genoemd naar W. Wright (1735, Crieff, Perthsh., Schotland; 1819, Edinburgh), arts, die zich in 1765 op Jamaica vestigde, daar sedert 1771 ijverig planten verzamelde en levende planten zond aan den bot. tuin van Kew, gedroogde aan Banks (zie Banksěa). – Van 1777-79 hield hij zich op in Engeland en Schotland om zijn studiën voorttezetten. Op de terugreis naar Jamaica (1779) werd hij door een Sp. schip gevangen genomen, verloor hij zijn herbarium en werd hij in Spanje geïnterneerd. Van 1782-85 was hij wederom als arts werkzaam op Jamaica, waar hij met behulp van Olof Swartz (zie swartziānus) een nieuw herbarium vormde; van 1796-98 was hij als arts werkzaam op Barbádos, waar hij een groote plantenverzameling bijeenbracht. Na zijn terugkeer vestigde hij zich te Edinburgh. – Hij schreef een medisch-bot. verhandeling over de stamplant van Cortex simarūbae.
wrightianus wrightiánus (-a, -um) (Agapētes – Kds [S. H. Koorders]; – Rhododendron – Kds [S. H. Koorders]), – genoemd naar Ch. H. Wright (1864, Oxford; X), van 1884-1908 assistent aan het Kewherbarium, van 1908 tot aan zijn pensionneering in 1929 assistant-keeper aan die instelling, subeditor van de Flora of Tropical Africa en de Flora Capensis, voor welke beide werken hij een aantal familiën bearbeidde, medewerker aan den Index Florae Sinensis, schrijver van talrijke artikelen in The Bulletin of Miscellaneous Information of the Royal Botanic Garden of Kew, The Botanical Magazine, The Journal of Botany, The Journal of the Linnean Society en The Gardeners’ Chronicle. Hij bewerkte voorts de in 1892 verschenen uitgave van Johnson’s Gardeners’ Dictionary. Hij verleende aan den auteur der naar hem genoemde soorten, S. H. Koorders (zie koordersi), hulp, toen deze te Kew een aantal planten van Nieuw-Guinea determineerde.
wrightii wríghtii, – 2e nv. van Wrightĭus, Latinizeering van Wright: van Wright, gevonden door Wright, genoemd naar Wright. – Viburnum – Miq. [F. A. W. Miquel] is genoemd naar Charles Wright (1811, Wethersfield, Conn., U.S.A.; 1886, Wethersfield), die als plantkundige op het oorlogsschip Vincennes deel nam aan de United States North Pacific Surveying Expedition (1853-56) onder bevel, eerst van commodore Ringgold, later van luitenant Rodgers, op welken tocht Wright vele planten verzamelde, o.a. aan de Kaap | |
| |
de Goede Hoop, op Hongkong, op de Bonin-eilanden (zie boninensis) en op de Lioe-kioe-eilanden. Van 1856-65 verzamelde Wright nog tal van planten op Cuba; later bewerkte hij bot. verzamelingen te Cambridge bij Boston, U.S.A.
Wulfenia Wulfénia Jacq. [N. J. baron Von Jacquin], – genoemd naar Fr. X. vrijheer Von Wulfen S.J. (1728, Belgrado; 1805, Klagenfurt), hoogleeraar in de wis- en natuurkunde te Klagenfurt, verdienstelijk onderzoeker van de flora der Oost-Alpen en van de kust der Adriatische Zee, schrijver eeniger bot. werken.
wulfenianus wulfeniánus (-a, -um) (Alyssum – Bernh. [J. J. Bernhardi]; – Primŭla – Schott [H. W. Schott]), – genoemd naar Fr. X. vrijheer Von Wulfen (zie Wulfenĭa).
wulfenii wulfénii, – 2e nv. van Wulfenĭus, Latinizeering van (Von) Wulfen: van (Von) Wulfen, gevonden door (Von) Wulfen, genoemd naar (Von) Wulfen. – Euphorbĭa – Hoppe [D. H. Hoppe (1760-1846), D. plantkundige] en Sempervīvum – Hoppe [D. H. Hoppe (1760-1846), D. plantkundige] zijn genoemd naar Fr. X. vrijheer Von Wulfen (zie Wulfenĭa).
wyattianus wyattiánus (-a, -um) (Laelĭa – Rchb. f. [H. G. Reichenbach]), – in 1883 genoemd naar G. Neville Wyatt van Lake House, Cheltenham bij Gloucester, van wien Reichenbach (zie reichenbachiānus), de auteur der soort, haar ter beschrijving ontving. Overigens is mij niets van hem bekend.
wychensis wychénsis (-is, -e), – afkomstig van Wychen (dorp W.Z.W. van Nijmegen) of daar het eerst gevonden.
wyckii wýckii, – zie wijckĭi.
Wydleria Wydléria A. P. DC. [A. P. de Candolle], – genoemd naar H. Wydler (1800, Zürich; 1883, Gernsbach in Baden), die in 1827 op aansporing van A. P. de Candolle (zie Candollěa) een reis naar St. Thomas en Portorico maakte en daar een aantal planten verzamelde, welke meerendeels door verrotting en insektenvraat verloren gingen. Van 1828-30 was hij adjunct aan den bot. tuin te St.-Petersburg, van 1830-34 conservator van het herbarium van De Candolle te Genève en later hoogleeraar aan de universiteit aldaar. Door een rijk huwelijk daartoe in staat gesteld nam hij in 1853 zijn ontslag. Hij is de schrijver van verscheidene botanisch-morphologische publicaties.
|
|