xanthosphaerus xanthospháérus (-a, -um), – van Gr. xanthos, geel; sphaira, bol: met gele bolvormige organen.
xanthostemma xanthostémma, – van Gr. xanthos, geel: stemma, krans: met kransen van gele organen.
Xanthostemon Xanthostémon F. v. M. [Ferdinand von Müller], – van Gr. xanthos, geel; stêmôn, draad: plant met gele meeldraden.
xanthostemon xanthostémon, – van Gr. xanthos, geel; stêmôn, draad: plant met gele (meel)draden.
xanthotes xánthotes, – Lat. transcr. van Gr. xanthŏtês (van xanthos, geel), gele kleur: geel.
xanthothecis xanthothécis (-is, -e), – van Gr. xanthos, geel; thêkê, doos: met gele doozen of iets daarbij vergelijkbaars (bladscheeden, vruchten, helmknoppen).
xanthotrichus xanthótrichus (-a, -um), – van Gr. xanthos, geel; thrix (trĭchos), haar: met gele haren, geelharig.
Xanthoxalis Xanthóxalis Small [John Kunkel Small (1869, Harrisburg, Penn., U.S.A.; X), plantkundige], – van Gr. xanthos, geel; Oxălis, plantengesl. (Oxalidacĕae): geelbloemige Oxălis.
xanthoxyla xanthóxyla, – zie xanthoxўlus.
xanthoxylodes xanthoxylódes, – van Xanthoxўlum, plantengesl. (Rutacĕae) of van den soortnaam xanthoxўlon of xanthoxўlus (zie aldaar); ōdes (Gr. ôdês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: 1. Xanthoxўlum-achtig. 2. op de soort xanthoxўlon of xanthoxўlus gelijkend.
xanthoxyloides xanthoxyloídes, – van Xanthoxўlum, plantengesl. (Rutacĕae) of van den soortnaam xanthoxўlon of xanthoxўlus (zie aldaar); ōdes (Gr. ôdês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: 1. Xanthoxўlum-achtig. 2. op de soort xanthoxўlon of xanthoxўlus gelijkend.
Xanthoxylon Xanthóxylon Spreng. [K. P. J. Sprengel], – van Gr. xanthos, geel; xŭlon, hout: plant met geel hout.
xanthoxylon xanthóxylon, – van Gr. xanthos, geel; xŭlon, hout: geelhoutig.
Xanthoxylum Xanthóxylum L. [C. Linnaeus], – van Gr. xanthos, geel; xŭlon, hout: plant met geel hout.
xanthoxylus xanthóxylus (-a, -um), – van Gr. xanthos, geel; xŭlon, hout: geelhoutig.
xantophyllus xantophýllus (-a, -um), – foutief voor xanthophyllus.
Xeilyanthum Xeilyánthum, – foutief voor Xeilyāthum.
Xeilyathum Xeilyáthum Rafin. [C. S. Rafinesque-Schmaltz], – afleiding en beteekenis onbekend, waarschijnlijk slechts een letterverbinding zonder beteekenis.
Xenophya Xenóphya Schott [H. W. Schott], – van Gr. xenos, vreemd, uitheemsch; phŭê, gestalte: plant van ongewone gedaante.
Xeraea Xeráéa L. [C. Linnaeus], – van Gr. xêros, droog. De naam zinspeelt op het droogvliezige bloemdek.
xerampelinus xerampélinus (-a, -um), – Lat. transcr. van Gr. xêrampelĭnos (van xêros, droog; ampĕlos, wingerd): de kleur van droog wingerdloof hebbend, rood.
xeranthemoides xeranthemoídes, – van Xeranthĕmum, plantengesl. (Composĭtae); īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: Xeranthĕmum-achtig.
Xeranthemum Xeránthemum L. [C. Linnaeus], – van Gr. xêros, droog; anthĕmon bloem: droge bloem, stroobloem.
Xerocarpa Xerocárpa G. Don [George Don], – van Gr. xêros, droog; karpos, vrucht: plant met droge vruchten.
xerocarpus xerocárpus (-a, -um), – van Gr. xêros, droog; karpos, vrucht: met droge vruchten.
Xerochloa Xeróchloa R. Br. [Robert Brown], – van Gr. xêros, droog; chlŏa, gras: gras, dat een indruk van dorheid maakt.
xerophilus xeróphilus (-a, -um), – van Gr. xêros, droog; phĭlein, beminnen: droogtelievend.
Xerospermum Xerospérmum Bl. [C. L. Blume], – van Gr. xêros, droog; sperma, zaad: plant met droge zaden. Blume (zie Blumĕa), de auteur van het gesl., meende ten onrechte, dat de zaden in tegenstelling tot die van het verwante gesl. Nephelĭum, geen zaadrok bezitten.
xestophyllus xestophýllus (-a, -um), – van Gr. zestos, geschaafd, gepolijst, glad; phullon, blad: gladbladig.
Ximenia Ximénia L. [C. Linnaeus], – genoemd naar Francisco Ximénez (1666, Écija, O. van Sevilla; 1721, ?), pater Dominicaan, die naar Guatemala werd gezonden en daar tot priester gewijd. Hij bestudeerde de talen, zeden, godsdiensten en nat. historie van Midden-Amerika en schreef verscheidene, meerendeels niet in druk verschenen werken, waaronder een onuitgegeven nat. historie van Guatemala.
Xiphidium Xiphídium Loefl. [Pehr Loefling (1729-56), Zw. plantkundige], – Lat. transcr. van Gr. xiphidĭon (verkleinw. van xiphos, zwaard), klein zwaard. De naam zinspeelt op den bladvorm.
xiphiifolius xiphiifólius (-a, -um), – van Xiphĭum, (voormalig) plantengesl. (thans = Iris, fam. Iridacĕae); Lat. folĭum, blad: met bladeren als die van een Xiphĭum.
xiphioides xiphioídes, – van Xiphĭum, (voormalig) plantengesl. (thans = Iris, fam. Iridacĕae); īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt. 1. Xiphĭum-achtig. 2. op de soort xiphĭum gelijkend.
Xiphium / xiphium Xíphium Mill. [Ph. Miller (1691-1771), Eng. tuinbouwkundige] / xíphium, – Lat. transcr. van den ouden Gr. plantennaam xiphĭon (verkleinw. van xiphos, zwaard), zwaardlelie, Gladiŏlus. – De naam, welke zinspeelt op den bladvorm, werd door Linnaeus (zie Linnaea) gebezigd als soortnaam voor een Iris en later door Miller, den auteur van het gesl., als geslachtsnaam voor een groep van Iris-soorten, welke hij tot een nieuw gesl. samenvoegde.
Xiphocarpus Xiphocárpus K. B. Presl [K. B. Presl], – van Gr. xiphos, zwaard; karpos, vrucht: plant met zwaardvormige vruchten.
xiphophylla xiphophýlla, – zie xiphophyllus.
Xiphophyllum / xiphophyllum Xiphophýllum Ehrh. [J. Fr. Ehrhart] / xiphophýllum (znw.), – van Gr. xiphos, zwaard; phullon, blad: plant met zwaardvormige bladeren. – Als soortnaam gebezigd voor een plant, welke vroeger tot het geslacht Xiphophyllum gerekend werd.
xiphophyllus xiphophýllus (-a, -um), – van Gr. xiphos, zwaard; phullon, blad: met zwaardvormige bladeren.
Xiphopteris Xiphópteris Kaulf. [G. Fr. Kaulfuss], – van Gr. xiphos, zwaard; ptĕris, varen. De naam zinspeelt op den bladvorm.
xiphostachya xiphostáchya, – zie xiphostachўus.
xiphostachys / xiphostachyus xiphóstachys / xiphostáchyus (-a, -um), – van Gr. xiphos, zwaard; stăchus, aar: met zwaardvormige of in een zwaardvormig verlengsel eindigende aren.
Xolisma Xolísma Rafin. [C. S. Rafinesque-Schmaltz], – letterverbinding zonder beteekenis.
xuarezii xuarézii, – 2e nv. van Xuarezĭus, Latinizeering van Xuarez: van Xuarez, genoemd naar Xuarez. – Phaseŏlus – Zucc. [J. G. Zuccarini] is genoemd naar Gaspar(e) Xuarez (omstreeks het midden der 18de eeuw of wat later, Santiago de Tucumán, Argentinië; ?, Rome), R.K. geestelijke, die te Rome aan het hoofd stond van een bot. tuin (Giardino Vaticano-Indico), waarin hij uitheemsche gewassen kweekte. Te zamen met F. L. Gilii (zie Gilĭa) schreef hij een (van 1789-92 verschenen) publicatie over die planten.
xylacanthus xylacánthus (-a, -um), – van Gr. xulon, hout; akantha, doorn, stekel: met houtige doornen of stekels.
xylanthus xylánthus (-a, -um), – van Gr. xulon, hout; anthos, bloem: met op het hout, dwz. op den stam en de dikke takken geplaatste bloemen.
Xylinabaria Xylinabária Pierre [L. Pierre], – van Gr. xulĭnos (van xulon, hout), van hout, houten; baros, last. – Forsche, houtige liaan, welke tot in de toppen van hooge boomen klimt en dus als een houten last op deze drukt.
xylobioides xylobioídes, – van Xylobĭum, plantengesl. (Orchidacĕae); īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: Xylobĭum-achtig.
Xylobium Xylóbium Lindl. [J. Lindley], – van Gr. xulon, hout, boom; bioun, leven (ww.): op boomen levende (epiphytische) orchidee.