| |
K.
kabaensis kabaénsis (-is, -e), – 1. afkomstig van den vulkaan Kaba (±102 1/2º O.L.; ±3 3/4º Z.B.) in Benkoelen, de westelijke kuststreek van Z.-Sumatra) of daar het eerst gevonden. 2. (Vernonĭa – Koster [Joséphine T. Koster (1902, Bandoeng; X), wetensch. hulpkracht van het Rijksherbarium te Leiden]), – afkomstig van Poeloe (eiland) Kabaëna (Z. van het Z.O. schiereiland van Celébes) of daar het eerst gevonden.
kabensis kabensis (-is, -e), – zie kabaénsis 1.
kadam kadam, – Mal. plantennaam.
kadondon kadóndon, – Mal. plantennaam (ten rechte kadondong of kĕdondong).
Kadsura Kadsúra A. L. Juss. [A. L. de Jussieu (1748-1836), hoogleeraar te Parijs], – Jap. plantennaam. Het woord beteekent klimplant.
Kaempfera Kaempféra L. [C. Linnaeus], – genoemd naar E. Kämpfer (1651, Lemgo, N. van Detmold; 1716, Lemgo), geneesheer en ontdekkingsreiziger, die o.a. Perzië, Sumatra, Java, China en Japan bezocht, een beschrijving van Japan leverde en over de nat. historie van O.-Azië schreef. Van zijn beroemd natuurhistorisch werk Amoenitātes exotĭcae (Bekoorlijkheden van het Buitenland) is ongelukkigerwijze het zesde deel, de beschrijving en afbeelding van 500 planten bevattend, vóór de publicatie verloren gegaan. Te Nagasaki is voor hem en Thunberg (zie Thunbergĭa) een gemeenschappelijk gedenkteeken opgericht.
kaempferi kaempféri, – 2e nv. van Kaempfērus, Latinizeering van Kämpfer: van Kämpfer, gevonden door Kämpfer, genoemd naar Kämpfer. – Planten van dezen naam zijn genoemd naar E. Kämpfer (zie Kaempfēra).
Kaemferia Kaempféria L. [C. Linnaeus], – zie Kaempfēra.
kaeringa kaerínga, – foutief voor koeringa.
kaernbachianus kaernbachiánus (-a, -um) (Oberonĭa – Kränzl. [Fr. Kränzlin (1847-1934), bekend D. schrijver over orchideeën]), – genoemd naar L. Kärnbach (1864, Kicin, N.O. van Posen; 1897, op zee, tusschen Berlinhafen en de Schouteneilanden), plantkundige, die verscheidene jaren op Nieuw-Guinea werkzaam was en daar vele planten, inzonderheid Cryptogamen, verzamelde. Later was hij eigenaar van een klapperonderneming op het eilandje Seleo (voor de N.-kust van Nieuw-Guinea, ±142 1/2º O.L.). Hij overleed tijdens een vaart van zijn onderneming naar de Schouteneilanden.
kaernbachii kaernbáchii, – 2e nv. van Kaernbachĭus, Latinizeering van Kärnbach: van Kärnbach, gevonden door Kärnbach, genoemd naar Kärnbach. – Dendrobĭum – Kränzl. [Fr. Kränzlin (1847-1934), bekend D. schrijver over orchideeën] en Selaginella – Hier. [G. Hieronymus] zijn genoemd naar L. Kärnbach (zie kaernbachiānus).
kaido kaido, – Jap. volksnaam van Malus – Wenz. [J. Th. Wenzig].
kaiensis kaiénsis (-is, -e), – afkomstig van het Kai-achterland (60-70 K.M. W. van Finschhafen, in Kaiser Wilhelmsland) of daar het eerst gevonden.
kajan kajan, – Soend. plantennaam (ten rechte pasang kajang).
kaki kaki, – Jap. vruchtennaam.
Kakosmanthus Kakosmánthus Hassk. [J. K. Hasskarl], – van Gr. kakosmos (van kakos, slecht; osmê, geur), stinkend; anthos, bloem: plant met stinkende bloemen.
kakurang kakúrang, – Bandaneesche plantennaam.
kalahiensis kalahiénsis (-is, -e), – afkomstig uit de omgeving van het meer “Kalahien” (?) in Z.O.-Bórneo of daar het eerst gevonden.
Kalanchoe Kalánchoë Adans. [M. Adanson], – latinizeering van kalan chau huy, welke naam door G. J. Kamel (zie Camellĭa) in het aanhangsel van het derde deel van Ray’s (zie Rajanĭa) Historĭa Plantārum (1704) gegeven wordt als een Chin. volksnaam der tegenwoordig Kalanchŏë laciniāta A. P. DC. [A. P. de Candolle] genoemde plant en waarvan Bretschneider (History of European Botanical Discoveries in China I, 18) zegt: “I can make nothing of the above, which is evidently a corrupted Chinese name.”
kalaotoensis kalaotoénsis (-is, -e), – afkomstig van de Kalaotoa-eilanden (Z.O. van Saleier) of daar het eerst gevonden.
kalapa kalápa, – Mal. naam voor de kokosnoot (= kĕlápa), attributief gebezigd om overeenkomst met een kokosnoot aanteduiden.
kalbreyeri kalbreyéri, – 2e nv. van Kalbreyērus, Latinizeering van Kalbreyer: van Kalbreyer, gevonden door Kalbreyer, genoemd naar Kalbreyer. – Haemanthus – Baker [J. G. Baker] is genoemd naar Wilhelm (Sp. Guillermo) Kalbreyer, in 1876 op 29-jarigen leeftijd in dienst getreden bij de kweekersfirma Veitch & Sons (zie Veitchĭa). In 1876/77 was hij voor deze firma als verzamelaar werkzaam in Afrika; van 1878-81 maakte hij voor haar eenige reizen in Z.-Amerika. – Daarna vestigde hij zich als kweeker voor eigen rekening te Bogotá (Columbia), waar hij in 1890 nog in leven was. Daarna verdwijnt hij uit de geschiedenis.
kali kali, – van Arab. qali (kaljun, kiljun), voor sodawinning gebezigde plantenasch. Tot aan het einde der achttiende eeuw was zulke asch de eenige sodabron. – Ook uit de asch van Salsŏla – L. [C. Linnaeus] werd vroeger soda gewonnen.
kalimatinus kalimatínus (-a, -um), – afkomstig van de Kali mati (= doode rivier, rivier zonder uitmonding), op de N.N.O. helling van den vulkaan Rindjáni (Lombok) of daar het eerst gevonden.
Kalimeris Kaliméris Cass. [A. H. G. graaf van Cassini], – Cassini (zie Cassinĭa), de auteur van het gesl., geeft bij den naam de volgende toelichting: “daar in oude tijden aan een soort van aster, welke met deze overeenkwam, de namen kaliumaris (?) en meris (Gr. mêris) zijn gegeven, hebben wij gemeend deze kali-meris te mogen noemen.”
kallak kallak, – Mal. plantennaam (ten rechte kalak).
kallicarpus / kallikarpus kallicárpus (-a, -um) / kallikárpus (-a, -um), – van Gr. kallos, schoonheid; karpos, vrucht: met fraaie vruchten (of vijgen).
Kalmia Kálmia L. [C. Linnaeus], – genoemd naar P. Kalm (1715, Oesterbotten, Finland; 1779, Åbo, Z.-Finland), hoogleeraar in de natuurwetenschappen te Åbo, die van 1747-49 N.-Amerika bereisde, schrijver eener flora van Finland.
kalmiaeflorus kalmiaeflórus (-a, -um), – zie kalmiiflōrus.
kalmianus kalmiánus (-a, -um) (Hyperīcum – Lmk [J. B. P. A. Monet De Lamarck]), – genoemd naar P. Kalm (zie Kalmĭa).
kalmiiflorus kalmiiflórus (-a, -um), – van Kalmĭa, plantengesl. (Ericacĕae); Lat. folĭum, blad: met bladeren als die eener Kalmĭa.
| |
| |
kalocarpus / kalokarpus kalocárpus (-a, -um) / kalokárpus (-a, -um), – van Gr. kalos, fraai; karpos, vrucht: met fraaie vruchten.
Kalopanax Kalópanax Miq. [F. A. W. Miquel], – van Gr. kalos, fraai; Pănax, plantengesl. (Araliacĕae): fraaie, aan Panax verwante plant.
kaltenbachii kaltenbáchii, – 2e nv. van Kaltenbachĭus, Latinizeering van Kaltenbach: van Kaltenbach, gevonden door Kaltenbach, genoemd naar Kaltenbach. – Rubus – Metsch [J. Chr. Metsch (1796-1856), D. plantkundige] is genoemd naar J. H. Kaltenbach (1807, Keulen; 1876, Aken), schrijver eener flora van Aken en omstreken.
Kaluhaburunghos Kaluhaburúnghos O. K. [C. E. Otto Kuntze], – Ceylonsche plantennaam.
kalyptanthus kalyptánthus (-a, -um), – van Gr. kaluptos, omhuld; anthos, bloem: met omhulde bloemen of bloeiwijzen.
kambangana kambangána, – zie kambangānus.
kambanganensis / kambanganus kambanganénsis (-is, -e) / kambangánus (-a, -um), afkomstig van het eiland Noesa Kambangan (d.i. drijvend eiland; voor de Z. kust van Midden-Java) of daar het eerst gevonden.
kamborangensis kamborangénsis (-is, -e), – afkomstig van Kamborangah (op den Kinabaloe in Br. N.-Bórneo) of daar het eerst gevonden. Of dit Kamborangah een dorp, een top of een rivier is, is mij onbekend.
kamroopii kamroópii, – 2e nv. van Kamroopĭus, Latinizeering van Kamroop: van Kamroop, gevonden door Kamroop, genoemd naar Kamroop. – Quercus – D. Don [David Don] is genoemd naar Kamroop, een inboorling van Eng. Indië, die als plantenverzamelaar in dienst stond van Wallich (zie wallicheānus).
kamschaticus / kamschatkensis / kamtschaticus / kamtschatkensis kamscháticus (-a, -um) / kamschatkénsis (-is, -e) / kamtscháticus (-a, -um) / kamtschatkénsis (-is, -e), – afkomstig van Kamtsjatka (schiereiland in het N.O. van Azië) of daar het eerst gevonden, Kamtsjadaalsch.
kandarianus / kandariensis kandariánus (-a, -um) / kandariénsis (-is, -e), – afkomstig van Kandari of Kĕndari (a/d O. kust van het Z.O. schiereiland van Celébes op ±4° Z.B.) of daar het eerst gevonden.
Kandelia Kandélia W. et A. [R. Wight en G. A. Walker Arnott], – Latinizeering van den Malab. plantennaam kandel.
kangeanensis kangeanénsis (-is, -e), – afkomstig van den Kangean Archipel (O. van Madoera, ±115 1/2º O.L.; ±7° Z.B.) of daar het eerst gevonden, Kangeansch.
kaniensis kaniénsis (-is, -e), – afkomstig van het Kani-gebergte aan den bovenloop der Minjem (zie minjemensis) in Kaiser Wilhelmsland of daar het eerst gevonden.
Kanilia Kanília Bl. [C. L. Blume], – Latinizeering van den Malab. plantennaam kanil kandel.
kanitzianus kanitziánus (-a, -um) (Lactūca – Martelli [U. Martelli (1860-1934), Ital. plantkundige]), – genoemd naar Aug. Kanitz (1843, Lugos, O. van Temesvár, Roemenië; 1897, Klausenburg = Cluj, Roemenië), hoogleeraar aan de hoogeschool te Klausenburg, schrijver van vele bot. publicaties. Voor Beccari (zie beccariānus) determineerde hij een aantal door dezen in den Mal. Archipel verzamelde Composĭtae.
kansuensis kansuénsis (-is, -e), – afkomstig van Kan-Soe (provincie van China; centrum op ±105° O.L.; ±35° N.B.) of daar het eerst gevonden.
kappleri kappléri, – 2e nv. van Kapplērus, Latinizeering van Kappler: van Kappler, gevonden door Kappler, genoemd naar Kappler. – Bauhinĭa – Sagot [J. L. A. Sagot] is genoemd naar A. Kappler (1815, Mannheim; 1887, Stuttgart), die in 1836 als soldaat in Suriname kwam, in 1841, na ontslag uit den militairen dienst, naar Europa vertrok, doch zich reeds in 1842 wederom in Suriname vestigde. Hij stichtte er een bloeiende Europ. kolonie (Albina), verzamelde voor handelsdoeleinden vele planten en dieren en schreef goede boeken over Suriname. In 1879 vertrok hij naar Duitschland (dat hij ook in 1845, 1852, 1860, 1870 en 1875 bezocht had,) en keerde niet meer naar Suriname terug, hoewel zijn belangstelling voor die kolonie onverzwakt bleef.
karadaghensis karadaghénsis (-is, -e), – afkomstig van den Kara-Dagh (d.i. Zwarte Bergen), gebergte in N.W.-Perzië, of daar het eerst gevonden.
karan karan, – Mal. plantennaam (karang karang).
karangensis karangénsis (-is, -e), – afkomstig van den Goenoeng (berg) Karang of daar het eerst gevonden. Er zijn op Java talrijke bergen van dien naam, welke rotsgebergte beteekent. – Corysanthes picta Lindl. [J. Lindley] var. – J. J. S. [J. J. Smith] is gevonden op den Goenoeng Karang bij Tjidádap [Z. van Tjibĕbĕr (spoorhalte ten Z. van Tjiandjoer)].
Karangolam Karangólam Adans. [M. Adanson], – Malab. plantennaam.
Karatas Karátas Adans. [M. Adanson], – wijziging van den Braz. plantennaam caraguata-acanga.
karataviensis karataviénsis (-is, -e), – afkomstig van den Kara Tau (gebergte in O.-Rusland, 57-58° O.L.; ±55° N.B.) of daar het eerst gevonden.
karensius karénsius (-a, -um), – van Karens, een volksstam in het O. van Burma: afkomstig uit het land der Karens of daar het eerst gevonden, Karensisch.
karimatae karimátae, – 2e nv. van den als een Lat. substantief behandelden naam Karimáta, hier staande voor den (±60 eilanden tellenden) Karimáta-archipel (tusschen Bíliton en Pontiának; ±109º O.L.; ±1 1/2º Z.B.): (afkomstig) van den Karimáta-archipel of daar het eerst gevonden.
Karivia Karívia Arn. [G. A. Walker-Arnott], – Latinizeering van den Malab. plantennaam karivi-valli.
karka karka, – Engelschind. plantennaam.
karoensis karoénsis (-is, -e), – afkomstig van de Karo-landen (N. v/h Toba-meer op Sumatra, hoofdplaats Kaban djahé) of daar het eerst gevonden, Karoosch.
karok karok, – Soend. plantennaam.
karstenianus karsteniánus (-a, -um), – planten van dezen naam zijn genoemd naar G. Karsten (1863, Rostock; X), hoogleeraar eerst te Rostock, van 1895-1901 te Bonn, van 1909-29 aan de universiteit te Halle, die van 1898-90 Ned. Indië en later N.-Amerika bereisde, schrijver van vele bot. publicaties, o.a. over de mangrove-vegetatie in den O.I. Archipel.
karvinskianus karvinskiánus (-a, -um) (Spilanthes – A. P. DC. [A. P. de Candolle]), – genoemd naar W. Freiherr Karwinsky von Karwin (1780, Keszthely a/d Platten See, Z.W. van Budapest, Hongarije; 1855, München), mijningenieur in Sp. dienst, die in Brazilië en Mexico planten verzamelde en ten deele in Europ. tuinen invoerde.
karwinksii karwínskii, – 2e nv. van Karwinskĭus, bedoeld als Latinizeering van Karwinsky: van Karwinsky, gevonden door Karwinsky, genoemd naar Karwinsky. – Cattleya – Mart. [K. Fr. Ph. von Martius] is genoemd naar W. Freiherr Karwinsky von Karwin (zie karvinskiānus).
kashmirianus kashmiriánus (-a, -um), – afkomstig van Kashmir (= Kasjmir, vazalstaat in Eng. Indië in het N.W. van den Himálaya, aan beide zijden van den bovenloop van den Indus; ±72 1/2 – ±80 1/2º O.L.; ±32 1/4 – ±37º N.B.) of daar het·eerst gevonden.
kassintu kassíntu, – Soend. naam voor de boschkip (ten rechte kasintoe, Gallus bankīva), attributief gebruikt als naam eeniger soorten van Handjoewang (Pleomĕle).
kasya kásya, – soortnaam voor een Pinus, welke afkomstig was van de Khasi(a)-heuvels (91-92º O.L.; 25-26º N.B.) in Assam.
katagherensis katagherénsis (-is, -e), – afkomstig van Kataghery (in het Nilghiri-gebergte; zie nilagerĭcus) of daar het eerst gevonden.
| |
| |
katakeimenos katakéímenos (-os, -on), – (Gr.) van katakeisthai, liggen: liggend.
kaudernii kaudérnii, – 2e nv. van Kaudernĭus, Latinizeering van Kaudern: van Kaudern, gevonden door Kaudern, genoemd naar Kaudern. – Dendrobĭum – J. J. S. [J. J. Smith]; – Humāta – Christensen [C. Fr. A. Christensen] en Selaginella aristāta Spring [A. Fr. Spring] var. – V. A. v. R. [C. R. W. K. van Alderwerelt van Rosenburgh] zijn genoemd naar haar ontdekker, W. Kaudern (1881, Solna, Stockholm; X), ethnoloog-zoöloog, thans te Göteborg, die van 1906-07 en 1911-12 Madagaskar en van 1917-20 Celébes bereisde, waar hij een aantal planten verzamelde, schrijver van zoöl., ethnol. en geol. publicaties.
kaufmannianus kaufmanniánus (-a, -um) (Tulĭpa – Regel [E. A. von Regel]), – genoemd naar Konstantijn Kaufmann (1818, Majdany bij Iwangorod, distr. Tsjernigow, Rusland, O.N.O. van Kijew; 1882, Taschkent, Turkestan), officier in het Russ. leger, in 1867 benoemd tot gouverneur van Turkestan, bevorderaar der bot. wetenschap.
kauki kauki, – Engelschind. plantennaam.
Kaulfussia Kaulfússia Bl. [C. L. Blume], – genoemd naar G. Fr. Kaulfuss (?, ?; 1830, Halle, W.N.W. van Leipzig), hoogleeraar te Halle, schrijver over varens.
kauloensis kauloénsis (-is, -e), – afkomstig van de Kaulo-etappe in Kaiser Wilhelmsland of daar het eerst gevonden.
kawakamii kawakámii, – 2e nv. van Kawakamĭus, Latinizeering van Kawakami: van Kawakami, gevonden door Kawakami, genoemd naar Kawakami. Abĭes – Ito [Ito, naam van een tweetal Jap. plantkundigen]; – Aspidĭum – V. A. v. R. [C. R. W. K. van Alderwerelt van Rosenburgh] en Malleŏla – J. J. S. et Schl. [J. J. Smith en F. R. Rudolf Schlechter] zijn genoemd naar Takija Kawakami (1871, in de provincie Jamagata, N.-Hondo, Japan; 1915, Taihoku, N.-Formosa), sedert ±1901 gouvernementsplantkundige van Formosa, die in 1910 een lijst der planten van dat eiland uitgaf en in 1911 Ned. Indië (o.a. Java en Celébes) bezocht, waar hij een aantal planten verzamelde, waaronder de naar hem genoemde.
kawa-sasakii kawa-sasákii, – 2e nv. van Kawa-Sasakĭus, gelatinizeerde samenknutseling van Kawakami en Sasaki: van Kawakami en Sasaki, gevonden door Kawakami en Sasaki, genoemd naar Kawakami en Sasaki. – Mitrastēmon – Hayata [B. Hayata (? – 1934), directeur van het bot. instituut te Tokyo] is in 1911 genoemd naar de Japansche botanici Takija Kawakami (zie kawakamĭi) en Shun-ichi Sasaki, regeeringsplantkundige van het Forestry Department te Taihoku (N.-Formosa), welke te zamen de plant op Formosa hadden ontdekt.
kawengicus kawéngicus (-a, -um), – afkomstig van den Goenoeng (berg) Kaweng in de Minahasa of daar het eerst gevonden.
kawini kawíni, – Soend. plantennaam (ten rechte kawèni).
kayanensis kayanénsis (-is, -e), – afkomstig van het land der Kajans (Dajaksche volksstam in Centraal-Bórneo) of daar het eerst gevonden.
Kayea Káýea Wall. [Nathan Wolff, zich later noemende Nathaniel Wallich], – genoemd naar R. Kaye Greville (zie grevilleānus).
kayer kayer, – Mol. naam eener mangga soort (mangga kayr (Zie Rumphĭus, Herbarĭum Amboinense I, 94).
keaki keáki, – Jap. plantennaam (keyaki).
keckii kéckii, – 2e nv. van Keckĭus, Latinizeering van Keck: van Keck, genoemd naar Keck. – Aspidĭum – Luerss. [Chr. Luerssen] werd in 1882 genoemd naar K. Keck te Aitersheim (Opper-Oostenrijk), die de plant had ontvangen van F. Kehding (zie kehdingiānus) en aan Luerssen (zie Luerssenĭa), den auteur der soort, doorgezonden.
kedahicus kedáhicus (-a, -um), – afkomstig van Kĕdáh (landschap aan de W. kust van Malaka op ±6º N.B.) of daar het eerst gevonden.
keduensis keduénsis (-is, -e), – afkomstig van de residentie Kedoe (Midden-Java) of daar het eerst gevonden.
Kegelia / Kegelia Kegélia Rchb. f. [H. G. Reichenbach] / Kegélia Sch. Bip. [K. (C.) H. Schultz], – genoemd naar A. H. H. Kegel (1819, Hettstedt, Saksen; 1856, Halle, W.N.W. van Leipzig), die als plantenverzamelaar in dienst van den Belg. kweeker Van Houtte (zie houtteānus) van 1844-46 Suriname bereisde, later tuinman van den bot. tuin te Halle.
kehdingianus kehdingiánus (-a, -um) (Luerssenĭa – Kuhn [Fr. A. M. Kuhn (1842-94), leeraar te Berlijn, varenkundige]), – in 1882 genoemd naar F. Kehding, die de plant in Langkat (O. kust van Sumatra) verzameld had. Behalve daar verzamelde hij tusschen 1880 en 88 bij Singapore en in het Z. van het Mal. Schiereiland. Overigens is mij niets omtrent hem bekend.
keiensis / kejensis keiénsis (-is, -e) / kejénsis (-is, -e), – (voorzoover het Nederlandschind. planten betreft) afkomstig van de Kei-eilanden (132-134º O.L.; 5-6º Z.B.) of daar het eerst gevonden.
kelamensis kelaménsis (-is, -e), – afkomstig van den Boekit (berg) Kĕlam bij Sintang in de Wester-afdeeling van Bórneo of daar het eerst gevonden.
kelelensis kelelénsis (-is, -e), – afkomstig van den berg Kelel in Kaiser Wilhelmsland of daar het eerst gevonden.
keleticus keléticus (-a, -um), – Lat. transcr. van Gr. kêlêtĭkos, betooverend, bekoorlijk.
kelidophyllus kelidophýllus (-a, -um), – van Gr. kêlis (kêlīdos), vlek; phullon, blad: met gevlekte bladeren.
kellianus kelliánus (-a, -um) (Begonĭa – Irmsch. [Edgar Irmscher (1887 – X), hoogleeraar in de plantkunde te Hamburg]), – in 1917 genoemd naar Kell, eersten luitenant in het D. leger, die op zijn tropenreizen steeds veel belang in den plantengroei stelde en den auteur der soort, Irmscher, die in den wereldoorlog (1914-18) in zijn compagnie diende, gelegenheid schonk een systematisch-botanische studie te voltooien en persklaar te maken. – Overigens is mij niets van hem bekend.
kelloggii kellóggii, – 2e nv. van Kelloggĭus, Latinizeering van Kellogg: van Kellogg, gevonden door Kellogg. genoemd naar Kellogg. – Hemizonĭa – Greene [Edward Lee Greene (1842-1915), Amer. plantkundige] is genoemd naar Albert Kellogg (1813, New Hartford, Conn.; 1887, Alaméda, Californië), medicus, sinds 1849 in Californië woonachtig, verdienstelijk onderzoeker van en schrijver over de flora van dat land, stichter (1853) der California Academy of Sciences, van welke instelling het herbarium goeddeels door zijn zorg tot stand kwam.
kelsalli kelsálli, – 2e nv. van Kelsallus, Latinizeering van Kelsall: van Kelsall, gevonden door Kelsall, genoemd naar Kelsall. – Dendrobĭum – Ridl. [H. N. Ridley] is genoemd naar H. J. Kelsall, genieofficier in het Eng. leger in Indië, die in het laatst der 19de eeuw van Singapore uit bot. tochten maakte in het Mal. Schiereiland. Overigens is mij niets van hem bekend.
kemando kemándo, – in de Lampongsche Districten (Z.-Sumatra) gebruikelijke plantennaam (kajoe kĕmándo).
kemanga kemánga, – Latinizeering van den Soend. plantennaam kĕmáng.
kempfii kémpfii, – 2e nv. van Kempfĭus, latinizeering van Kempf: van Kempf, gevonden door Kempf, genoemd naar Kempf. – Bulbophyllum – Schltr [F. R. Rudolf Slechter] en Oberonĭa – Schltr [F. R. Rudolf Slechter] zijn genoemd naar A. Kempf, van wien mij niets bekend is dan, dat hij de naar hem genoemde planten op Nieuw-Guinea had verzameld.
kempterianus kempteriánus (-a, -um) (Bulbophyllum- Schltr [F. R. Rudolf Slechter]; – Dendrobĭum – Schltr [F. R. Rudolf Slechter]; – Lipăris – Schltr [F. R. Rudolf Slechter]; – Vanilla – Schltr [F. R. Rudolf Slechter]), – genoemd naar A. Kempter, die in 1908/09 F. R. Rudolf Schlechter (zie rudolphi) vergezelde op diens zwerftochten door Kaiser Wilhelmsland. Overigens is mij niets van hem bekend.
| |
| |
kemulensis kemulénsis (-is, -e), – afkomstig van den Goenoeng (berg) Kemoel (in het W. van Centraal O.-Bórneo) of daar het eerst gevonden.
kendrickii kendríckii, – 2e nv. van Kendrickĭus, Latinizeering van Kendrick: van Kendrick, genoemd naar Kendrick. – Rhododendron – Nutt. [Th. Nuttal] is genoemd naar James Kendrick (1771, Warrington, tusschen Liverpool en Manchester; 1847, Warrington), medicus, president der Natuurhistorische Vereeniging te Warrington, bevriend met Thomas Nuttall (zie Nuttallĭa), den auteur der soort.
kenejiae kenéjiae, – 2e nv. van den als een Lat. substantief behandelden naam Kenejia: (afkomstig) van het Kenejia-dal in Kaiser Wilhelmsland of daar het eerst gevonden.
kenejianus kenejiánus (-a, -um), – afkomstig van het Kenejia-dal in Kaiser Wilhelmsland of daar het eerst gevonden.
kenepaianus / kenepaiensis kenepaiánus (-a, -um) / kenepaiénsis (-is, -e), – afkomstig van den Goenoeng (berg) Kĕnĕpai in Bórneo (N. van Sintang) of daar het eerst geyonden.
Kennedia / Kennedya Kennédia Vent. [E. P. Ventenat] / Kennédya Vent. [E. P. Ventenat], – genoemd naar J. Kennedy (1759, Hammersmith, Londen; 1842, Eltham, Kent), bloemkweeker te Hammersmith, schoonvader van den kweeker Andrews, in de vijf eerste deelen van wiens Botanists’ Repository hij vele artikelen schreef.
kennedyanus kennedyánus (-a, -um) (Nepenthes – F. v. M. [Ferdinand von Müller]), – genoemd naar den Austral. ontdekkingsreiziger E. B. Kennedy († 1848), die in Mei 1848 met 11 blanken (waaronder de botanist W. Carron; zie Carronĭa) en een Australiër, den trouwen Jackey Jackey, een exploratietocht ondernam van de Rockinghambaai (O. kust van het schiereiland York; ±18° Z.B.) naar Kaap York (±11° Z.B.), een afstand hemelsbreedte van ±920 K.M. (ongeveer Amsterdam-Genua; Java is omtrent 1000 K.M. lang). Door de tallooze moeilijkheden van het terrein zonder wegen en bruggen, bezaaid met moerassen, doorsneden met tal van kreken en rivieren, op vele plaatsen overdekt met ondoordringbare struweelen (scrub), bewoond door vaak vijandig optredende inboorlingen, verpest door malaria, kwam de expeditie, bovendien nog gehinderd door de onpraktische uitrusting (Kennedy had in dit wegenlooze, dichtbegroeide, waterrijke land paardenkarren medegenomen om de bagage te vervoeren) en de zeer onvoldoende hoeveelheid levensmiddelen, ondanks de groote energie van den leider, slechts zeer langzaam vooruit: de eerste drie maanden gemiddeld slechts 2 K.M. per dag. Weldra moesten de karren worden achtergelaten, de meeste paarden bezweken, de expeditieleden verzwakten, de goede geest verzwond. In Nov. moest Kennedy 8 zijner tochtgenooten, waaronder Carron, achterlaten bij de Weymouthbaai (±12 1/2º Z.B.), minder dan 200 K.M. van het eindpunt. Hij zelf zette met Jackey Jackey en 3 blanken den tocht voort, doch moest weldra ook deze drie, die van uitputting stierven, achterlaten. Kennedy werd kort daarop door inboorlingen vermoord; Jackey Jackey slaagde er met groote inspanning in Kaap York en een daar op de expeditie wachtend schip te bereiken, dat onmiddellijk onder zeil ging ter opsporing der andere tochtgenooten. De 3 laatst achtergelatenen konden niet gevonden worden (het volgende jaar werd hun geraamte ontdekt); van de 8 bij de Weymouthbaai achtergelatenen waren er binnen twee maanden nog 6 van uitputting bezweken; de beide andere (waaronder Carron, die bijna al zijn verzamelingen verloren had,) werden, den dood nabij, op 30 Dec. gered.
kennedyi kennédyi, – 2e nv. van Kennedўus, Latinizeering van Kennedy: van Kennedy, gevonden door Kennedy, genoemd naar Kennedy: 1. (Calochortus – Porter [Thomas Conrad Porter (1822-1901)]), – genoemd naar William L. Kennedy, die de plant in 1876 ontdekte. Overigens is mij niets van hem bekend. 2. (Dendrobĭum – Schltr [F. R. Rudolf Slechter]), – genoemd naar den Eng. missionaris C. E. Kennedy, die de plant in 1894 verzameld had in Eng. Nieuw-Guinea en van wien mij overigens niets bekend is.
Kentia Kéntia Bl. [C. L. Blume], – genoemd naar William Kent (1779, ?; vóór 1828, ?), tuinman van beroep, in 1802 op voordracht van Reinwardt (zie reinwardti), toen hoogleeraar aan de hoogeschool te Harderwijk, benoemd tot hortulanus van den tuin dier hoogeschool op een jaarwedde van f 325, met “order om op te passen in de chemie, waarvoor hij nog 6 karren turf zou ontvangen.” – Op het punt staande “wegens allezints onbetamelijk en verkeerd gedrag” van zijn post ontzet te worden, werd hij (toen een jaarwedde van niet minder dan f 475 genietend,) onder Reinwardt’s opvolger wegens opheffing der hoogeschool in Oct. 1811 tegelijk met al het personeel ontslagen. – Reinwardt, die hem een bijzondere geschiktheid toeschreef om “natuurkundige voorwerpen optesporen en te bereiden”, deed hem aan zich toevoegen, toen hij in 1815 naar Java vertrok; in 1817 werd hij benoemd tot hortulanus van den dat jaar gestichten bot. tuin te Buitenzorg. Van 1817-21 vergezelde Kent den hoogleeraar Reinwardt op al diens reizen door den O.I. Archipel. In 1825 verklaarde Blume (zie Blumĕa), de toenmalige directeur van den Plantentuin, van hem, dat hij aan dien tuin “gewichtige diensten bewees wegens zijn uitgebreide kennis der Indische planten.” – In 1825, kort voor de opheffing van ’s Lands Plantentuin als zelfstandige instelling, werd hij benoemd tot assistent bij den inspecteur der koffiecultuur voor het regentschap Limbangan (tegenwoordig de afdeeling Garoet), waarmede hij uit de geschiedenis verdwijnt. Mij is onbekend, of hij een familielid (zoon?) was van den Londenaar William Kent, die van 1777-84 hortulanus (op een salaris van 150 gulden ʼs jaars, vrije woning en een hoeveelheid turf) was van den toenmaligen Hortus Medĭcus op het Prinsenhof te Haarlem (in 1865 als instelling opgeheven; sedert door bebouwing gereduceerd tot een klein parkje). De Hortus Medĭcus werd in 1782 bezocht door Ehrhart (zie Ehrhartĭa), die dat jaar een groot deel van Nederland bereisde.
kentii kéntii, – 2e nv. van Kentĭus, Latinizeering van Kent: van Kent, gevonden door Kent, genoemd naar Kent. – Mitrella – Miq. [F. A. W. Miquel] is genoemd naar William Kent (zie Kentĭa).
Kentochrosia Kentochrósia, – foutief voor Kentrochrosĭa.
Kentranthus Kentránthus Neck. [N. J. de Necker (1729-93), D. plantkundige], – van Gr. kentron, punt, spoor; anthos, bloem: plant met gespoorde bloemen.
kentrocaulos kentrocáúlos (-os, -on), – van Gr. kentron, stekel; kaulos, stengel, steel: met gestekelden stengel of steel.
Kentrochrosia Kentrochrósia Laut. et K. Schum. [C. G. A. Lauterbach en K. M. Schumann], – van Gr. kentron, spoor; Ochrosĭa, plantengesl. (Apocynacĕae): aan Ochrosĭa verwant gesl. met gespoorde vruchten.
Kentrophyllum Kentrophýllum Neck. [N. J. de Necker (1729-93), D. plantkundige], – van Gr. kentron, punt, stekel; phullon, blad: plant met stekelig getande bladeren.
Keratephorus Keratéphorus Hassk. [J. K. Hasskarl], – van Gr. kĕras (kerātos), hoorn; pherein, dragen; hoornen dragende plant. – De naam zinspeelt op den vorm der vruchten.
keraudrenianus keraudreniánus (-a, -um) (Polypodĭum – Gaud. [Ch. Gaudichaud-Beaupré] = Dryoptĕris – Christensen [C. Fr. A. Christensen]), – genoemd naar P. Fr. Kéraudren (1769, Brest; 1857, Passy bij Parijs), medicus, van 1813-45 inspecteur-generaal van den geneeskundigen dienst bij de Fr. marine, schrijver van geneeskundige werken.
keraudrianus keraudriánus (-a, -um), – foutief voor keraudreniānus.
Keria Kéria Spreng. [K. P. J. Sprengel], – foutief voor Kerrĭa.
kerianus keriánus (-a, -um) (Jasminum sambac Ait. [W. Aiton (1731-93), hortulanus van den bot. tuin te Kew, of W. T. Aiton (1766-1849), zoon en opvolger van W. Aiton en mede-oprichterder Royal Horticultural Society (1804)] var. – O. K. [C. E. Otto Kuntze]), – genoemd naar John Gawler (1764, Ramridge, Andover, Hants, Engeland; 1842, Ramridge), die in 1804 van de Eng. Regeering verlof ontving zijn | |
| |
naam te veranderen in Ker Bellenden (doch altijd Bellenden Ker genoemd wordt), plantkundige, van 1815-24 redacteur van The Botanical Magazine, waarin hij vele planten beschreef.
Kerinozoma Kerinozóma Steud. [C. G. Steudel], – van Gr. kêrĭnos (van kêros, was), wassen; zôma, gordel(rok). De stelen der aren dragen op den top een stengelomvattend, waswit schutblad.
kerintjiensis kerintjiénsis (-is, -e), – afkomstig van het landschap Koerintji (= Kĕrintji, op Sumatra; ±101 – 102º O.L.; ±1 1/2 – 2 1/2º Z.B.) of van de daarin gelegen Piek van Koerintji (= Piek van Kĕrintji, Piek van Indrapoera, een ±3800 M. hoogen vulkaan; ±101 1/4º O.L.; ±1 1/2º Z.B.) of daar het eerst gevonden.
kerkhovenii kerkhovénii, – 2e nv. van Kerkhovenĭus, Latinizeering van Kerkhoven: van Kerkhoven, gevonden door Kerkhoven, genoemd naar Kerkhoven. – Ficus – Valet. [Th. Valeton] werd in 1906 genoemd naar A. E. Kerkhoven (1858, Avereest; 1924, ’s Gravenhage), die te Wageningen het diploma van landbouwkundige verwierf, daarna te Delft met goed gevolg het landmetersexamen aflegde, vervolgens naar Java vertrok als employé op de theeonderneming Ardjasári (op de N. helling van den Malabar), in 1880 administrateur dier onderneming werd en later tevens directeur der N.V., welke haar exploiteert. In 1906 vestigde hij zich voor goed in Europa en trad hij af als administrateur, doch hij bleef directeur van Ardjasári, alsmede van het theeland Bodjong Sokka en commissaris der onderneming Artana. – Hij stelde levendig belang in het floristisch onderzoek van den Malabar en was de ontdekker aldaar van een tweetal exemplaren der naar hem genoemde Ficus-soort. Kerkhoven heeft op Java een fraaie verzameling insekten bijeengebracht, welke zijn erfgenamen aan het Museum voor Nat. Historie te Leiden hebben geschonken. In Teysmannia VIII (1898), pp. 489 seq., gaf hij een belangwekkend verslag eener door hem in 1897 verrichte beklimming van den Goentoer (zie gunturensis); in Teysmannia XIII (1902), pp. 15 seq., schreef hij over Leguminosen-bemesting toegepast op de theecultuur.
kermesina kermesína, – zie kermesīnus.
kermesinostriatus kermesinostriátus (-a, -um), – van Nieuwlat. kermesīnus, karm(oz)ijnrood; striātus, gestreept: met karm(oz)ijnroode strepen.
kermesinus kermesínus (-a, -um), – (Nieuwlat.) van Arab. en Perz. qirmiz, cochenilleschildluis, een insect, waarvan het wijfje kort voor het eieren leggen een roode kleurstof voortbrengt, (waaruit het karmijn of karmozijn bereid wordt), karmijnrood, karmozijnrood, naar het blauw trekkend donkerrood.
Kernera Kernéra Medik. [Fr. C. Medikus (1736-1808), directeur van den bot. tuin van Schwetzingen bij Heidelberg], – genoemd naar J. S. von Kerner (1755, Kirchheim under Teck, Z.O. van Stuttgart; 1830, Stuttgart), hoogleeraar in de plantkunde te Stuttgart, schrijver van vele bot. werken.
kerneri kernéri, – 2e nv. van Kernērus, Latinizeering van Kerner: van Kerner, gevonden door Kerner, genoemd naar Kerner. – Anthyllis vulnerarĭa L. [C. Linnaeus] ondersoort vulgāris Kerner [A. J. Kerner von Marilaun] β – Sag. [E. Sagorski] en Galeopsis ladănum L. [C. Linnaeus] var. – Briq. [J. Briquet (1870-1931), directeur van het bot. instituut te Genève] zijn genoemd naar A. Kerner von Marilaun (1831, Mautern a/d Donau op ruim 15 1/2º O.L.; 1898, Weenen), van 1860-78 hoogleeraar in de plantkunde en directeur van den bot. tuin te Innsbruck, sedert 1878 in gelijke ambten te Weenen, zeer verdienstelijk botanicus, schrijver van verscheidene werken op floristisch, plantengeographisch en biologisch gebied. Zijn Pflanzenleben is ook in het Ned. vertaald.
Kerneria Kernéria Moench [K. Moench], – genoemd naar J. S. von Kerner (zie Kernēra).
kernotii kernótii, – 2e nv. van Kernotĭus, Latinizeering van Kernot: van Kernot, genoemd naar Kernot. – Aster – F. v. M. [Ferdinand von Müller] is genoemd naar W. Ch. Kernot (1845, Rochford, Essex, Engeland; 1909, Melbourne), wiens ouders zich met hem in 1851 in Australië vestigden. Na aan de universiteit te Melbourne voor ingenieur te zijn opgeleid, werd hij in 1883 hoogleeraar aan die instelling. Hij schreef talrijke wetensch. verhandelingen en was voortzitter veler geleerde genootschappen, waaronder The Royal Society of Victoria en The Victoria Institute of Engineers. In 1879, 1891 en 1902 bereisde hij Europa en Amerika, in 1901 Z.-Afrika.
Kerria Kérria A. P. DC. [A. P. de Candolle], – in 1817 genoemd naar W. Kerr (?, ?; 1814, op Ceylon), eerst als tuinman verbonden aan de Kew Gardens bij Londen, sinds 1812 hortulanus van den bot. tuin van Peradeniya op Ceylon. Hij bereisde in 1803 China (Kanton), later de Philippijnen en Java, en voerde vele uitheemsche planten in Engeland in, waaronder het naar hem genoemde gesl.
kerrii kérrii, – 2e nv. van Kerrĭus, Latinizeering van Kerr: van Kerr, gevonden door Kerr, genoemd naar Kerr. – Dipterocarpus – King [G. King] en Loranthus – Craib [W. Grant Craib (1882, Kirkside, N.-Schotland; 1933, Kew), hoogleeraar te Aberdeen] zijn genoemd naar A. Fr. G. Kerr (1877, Kinlough bij de Donegal baai, N.W. Ierland; X), medicus, van het laatst der 19de eeuw tot 1931 werkzaam in Siam (van 1921-31 als directeur der bot. afdeeling van het ministerie van Handel en Verkeer), waar hij vele planten verzamelde. Te Kew bewerkt hij nog steeds Siameesche planten.
kerrioides kerrioídes, – van Kerrĭa, plantengesl. (Rosacĕae); īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: Kerrĭa-achtig.
kerstingianus kerstingiánus (-a, -um) (Saccolabĭum – Kränzl. [Fr. Kränzlin (1847-1934), bekend D. schrijver over orchideeën]), – genoemd naar H. Kersting (1863, Riga; X), medicusregeeringsraad, die van 1893-94 met Adolf, Graaf Von Götzen in O.-W. richting dwars door Afrika trok, in 1896 te zamen met Lauterbach (zie Lauterbachĭa) Kaiser Wilhelmsland bereisde, van 1897-1909 in W.-Afrika verblijf hield, in 1910 districtsbaljuw (Bezirksamtmann) was op Yap en in Kaiser Wilhelmsland.
kerstingii kerstíngii, – 2e nv. van Kerstingĭus, Latinizeering van Kersting: van Kersting, gevonden door Kersting, genoemd naar Kersting. – Gnetum – Laut. et Schum. [C. G. A. Lauterbach en K. M. Schumann]; – Ixōra – Laut. et Schum. [C. G. A. Lauterbach en K. M. Schumann] en Selaginella – Hier. [G. Hieronymus] zijn genoemd naar H. Kersting (zie kerstingiānus).
kertau kertau, – Mal. en Soend. plantennaam.
Keteleeria Keteleéria Carr. [E. A. Carriére], – genoemd naar J. B. Keteleer (1813, Bodeghem, W. van Brussel; ?, ?), kweeker, in zijn tijd zeer beroemd.
keteleerii keteleérii, – 2e nv. van Keteleerĭus, Latinizeering van Keteleer: van Keteleer, genoemd naar Keteleer. – Philadelphus – Carr. [E. A. Carriére] is genoemd naar J. B. Keteleer (zie Keteleerĭa).
ketra-ayam ketra-áyam, – Mal. plantennaam (ketra ajam).
Keura Keura Forsk. [P. Forskål], Arab. plantennaam.
kewensis kewénsis (-is, -e), – afkomstig uit de Kew Gardens bij Londen.
keyanus / keyensis keyánus (-a, -um) / keyénsis (-is, -e), – (voor zoover het Nederlandschind. planten betreft), afkomstig van de Kei-eilanden (132 – 134° O.L.; 5 – 6° Z.B.) of daar het eerst gevonden.
keysii kéýsii, – 2e nv. van Keysĭus, Latinizeering van Keys: van Keys, genoemd naar Keys. – Naar welken Keys Rhododendron – Nutt [Th. Nuttall] genoemd werd, deelt Nuttall (zie Nuttallĭa), de auteur der soort | |
| |
[Joumal of Botany V (1853), 353], niet mede.
keysseri keysséri, – 2e nv. van Keyssērus, Latinizeering van Keysser: van Keysser, gevonden door Keysser, genoemd naar Keysser. – Nieuwguineaansche planten van dezen naam zijn genoemd naar Christian Keysser (1877, Geroldsgrün, Beieren; X), gedurende vele jaren evangelisch zendeling·op Nieuw-Guinea, die op tochten in het binnenland (1909, 1910, 1912, 1916, 1919) vele planten en dieren verzamelde. Hij schreef eenige wetensch. publicaties, o.a. een woordenboek der Kâte-taal.
Keysseria Keysséria Laut. [C. G. A. Lauterbach], – genoemd naar Chr. Keysser (zie keyssēri).
keysserianus keysseriánus (-a, -um), – Nieuwguineaansche planten van dezen naam zijn genoemd naar Chr. Keysser (zie keyssēri).
keytsianus keytsiánus (-a, -um), – afkomstig van het JohannesKeyts-gebergte (in het Z.O. van Ned. Nieuw-Guinea) of daar het eerst gevonden. – Het gebergte is genoemd naar Johannes Keyts, beambte (koopman) der Ned. O.I. Compagnie op Banda, die in 1678 op het schip Pisang een tocht naar het W. van Nieuw-Guinea maakte.
khasianus / khasiyanus /khasyanus khasiánus (-a, -um) / khasiyánus (-a, -um) / khasyánus (-a, -um), – afkomstig van de Khasia-heuvels (in Assam; 91 – 92° O.L.; 25 – 26° N.B.) of daar het eerst gevonden.
kiamis kiámis, – Soend. plantennaam (ki amis, letterlijk: zoet hout = Mal. kajoe manis, d.i. kaneel).
Kibara Kibára Endl. [St. L. Endlicher], – Soend. plantennaam (ki bara).
Kibatalia Kibatália G. Don [George Don], – Latinizeering van den Soend. plantennaam ki batáli.
Kibessia Kibéssia A. P. DC. [A. P. de Candolle], – Latinizeering van den Soend. plantennaam ki beusi (ijzerhout).
Kickxia Kíckxia Bl. [C. L. Blume], – genoemd naar J. Kickx (1775, Brussel; 1831, Brussel), apotheker, hoogleeraar in de plantkunde te Brussel, schrijver eener flora van Brussel, en tevens naar diens gelijknamigen zoon (1803, Brussel; 1864, Brussel), hoogleeraar eerst te Gent, later te Brussel, schrijver van bot. publicaties, vooral over lagere planten.
kidang kidang, – Jav. naam (= Mal. kidjang; Soend. mentjek) van een klein, donkerbruin hert met weinig ontwikkeld gewei en groote hoektanden in de bovenkaak (Cervŭlus muntjac Zimm. [Albert Zimmeter (1848-97), leeraar aan een H.B.S., eerst te Steyr, later te Innsbruck, verdienstelijk schrijver over de gesl. Aquilegĭa (1875) en Potentilla (1884)]). – Attributief gebezigd als variëteitsnaam voor een mangga (mangga kidang). Waarop de naam zinspeelt, is mij niet duidelijk.
Kiesera Kieséra Reinw. [C. (K.) G. C. (K.) Reinwardt], – genoemd naar D. G. Kieser (1779, Harburg; 1862, Jena), medicus, sinds 1812 hoogleeraar te Jena, sinds 1847 leider der psychiatrische kliniek aldaar, schrijver van een aantal publicaties, o.a. over de anatomie en de physiologie der planten.
Kigelia Kigélia A. P. DC. [A. P. de Candolle], – Latinizeering van het eerste gedeelte van den naam kigeli-keia, volksnaam der plant in Moçambique.
kigurrung kigúrrung, – Soend. plantennaam (ten rechte ki geureung).
kiladja kiládja, – Soend. plantennaam (ki ladja).
kimangu kimángu, – Soend. plantennaam (ki mangoe).
kimanilla kimanílla, – Soend. plantennaam (ten rechte ki manila).
kimballianus kimballiánus (-a, -um) (Cypripedĭum – L. Linden [Lucien Linden [1865, Ixelles (Brussel); X], tuinbouwkundige, schrijver van vele tuinbouwkundige publicaties, beroemd door zijn geschikt maken voor drinkwater van het Scheldewater bij Gent]; – Vanda – Rchb. f. [H. G. Reichenbach]), – genoemd naar William Smith Kimball (1837, Boscawen, New Hampshire, U.S.A.; 1895, Virginia Beach, Virginia, U.S.A.), handelaar in tabak te Rochester (a/d Z. zijde van het Ontariomeer; vgl. durobrivensis), liefhebber van orchideeën. In zijn kassen stonden soms 5000 Cypripedĭums tegelijk in bloei.
kinabaluensis kinabaluénsis (-is, -e), – afkomstig van den Kinabaloe (berg in N.O.-Bórneo; ruim 116° O.L.; ±9° N.B.) of daar het eerst gevonden.
kingi kingi, – 2e nv. van Kingus, Latinizeering van King: van King, gevonden door King, genoemd naar King. – Alsophĭla – Clarke [Ch. Baron Clarke] en Phegoptĕris – Bedd. [R. H. Beddome] zijn genoemd naar Sir George King (1840, Peterhead, Aberdeen, Schotland; 1909, San Remo), medicus, sinds 1865 ambtenaar bij den Medischen Dienst in Bengalen, in 1868 belast met het beheer van den bot. tuin van Saharanpur (±77 1/2º O.L.; ±30º N.B), van 1871-98 directeur van den bot. tuin van Calcutta, dien hij reorganiseerde en tot bloei bracht, tevens hoogleeraar te Calcutta, daarnaast van 1891-1905 directeur van den bot. opnemingsdienst van Eng. Indië, schrijver van verscheidene zeer belangrijke, bot. publicaties, van welke het meest bekend zijn Annals of the Royal Botanic Garden, Calcutta, en Materials for a Flora of the Malayan Peninsula.
kingianus kingiánus (-a, -um), – planten van dezen naam zijn genoemd naar Sir George King (zie kingi).
kingii kíngii, – 2e nv van Kingĭus, Latinizeering van King: van King, gevonden door King, genoemd naar King: 1. (Antidesma – Hook. f. [J. D. Hooker]; – Aspidĭum – Hance [H. Fletcher Hance]; – Chisochĕton – Kds [S. H. Koorders]; – Cyathocălyx Boerl. [J. G. Boerlage]; – Davallĭa – Baker [J. G. Baker]; – Diplycosĭa – Merr. [E. D. Merrill]; – Dryoptĕris – Christensen [C. Fr. A. Christensen]; – Ellipanthus – Boerl. et Kds. [J. G. Boerlage en S. H. Koorders]; – Homalomēna – Hook. f. [J. D. Hooker] en Lepidarĭa – Dans. [B. H. Danser]), – genoemd naar Sir George King (zie kingi). 2. (Adiantum – Copel. [E. B. Copeland]; – Arthroptĕris – Copel. [E. B. Copeland]; – Asplenĭum – Copel. [E. B. Copeland]; – Dryoptĕris – Copel. [E. B. Copeland]; – Lindsaya – Copel. [E. B. Copeland]; – Lygodĭum – Copel. [E. B. Copeland]; – Marattĭa – Copel. [E. B. Copeland]; – Polypodĭum – Copel. [E. B. Copeland]; – Stenochlaena – Copel. [E. B. Copeland] en Trichomănes – Copel. [E. B. Copeland]), – genoemd naar den Eng. zendeling Copland King te Ambasi in O. Nieuw-Guinea, die daar van 1908-11 vele planten verzamelde en van wien mij overigens niets bekend is. 3. (Vesicarĭa – S. Wats. [Sereno Watson (1826-92), Amer. plantkundige]), – genoemd naar Clarence King (1842, Newport, Rhode Island; 1901, Phoenix, Arizóna), geoloog, die deel uitmaakte van een expeditie, welke van 1867-73 in N.-Amerika den 40sten breedtegraad opmat. De auteur der soort, Sereno Watson, was van 1868-69 als botanist aan dezelfde expeditie toegevoegd.
Kinginda Kingínda O. K. [C. E. Otto Kuntze], – van (Sir George) King (zie kingi); Lat. Indus, Indisch: gesl. genoemd naar den Ind., dwz. den in Indië gewerkt hebbenden, King.
Kingiodendron Kingiodéndron Harms [H. Harms], – van (Sir George) King (zie kingi); Gr. dendron, boom: boom van King, ter eere van King genoemde boom.
kipareh kipáreh, – Soend. plantennaam (ki parè).
kipella kipélla, – Soend. plantennaam (ki pèlah).
Kirengeshoma Kirengeshóma Yatabe [Ryôtichi Yatabe (?, ?; 1899, Kamakura, Japan), Jap. plantkundige], – in het Lat. overgenomen Jap. volksnaam der plant [ki rengeshoma, van ki, geel; rengeshoma, volksnaam van Anemonopsis macrophylla Sieb. et Zucc. [Ph. Fr. von Siebold en J. G. Zuccarini] (zie Anemonopsis)]: plant met gele, anemoonachtige bloemen. De naam rengeshoma is samengesteld uit renge, lotusbloem, sho (uittespreken sjo), omhooggaand, ma, hut, en beteekent opschietende plant, welker bloemen aan een lotusbloem, welker bladeren aan een hut doen denken.
Kirganelia / kirganelia Kirganélia A. L. Juss. [A. L. de Jussieu (1748-1836), hoogleeraar te Parijs] / kirganélia, – Latinizeering van den Malab. plantennaam kirganeli of kirganelli.
kirilowii kirilówii, – 2e nv. van Kirilowĭus, Latinizeering van Kirilow: van Kirilow, gevonden door Kirilow, genoemd naar Kirilow. – Sedum – Regel et Tiling [E. A. von Regel en H. S. Th. Tiling] is genoemd naar Porphyri Yevdokimowitsch Kirilow (180l, ?; 1864, ?), medicus, van 1830-41 verbonden | |
| |
aan het Russ. zendingsstation te Pe-king, in de omstreken van welke stad hij vele bot. nasporingen verrichtte. Hij was de eerste botanicus, die den berg Po-hua-shan, 100 K.M. W. van Pe-king, besteeg. Ook in Mongolië werd door hem verzameld. – De naar hem genoemde Sedum-soort had hij op den Po-hua-shan ontdekt.
kirkii kírkii, – 2e nv. van Kirkĭus, Latinizeering van Kirk: van Kirk, gevonden door Kirk, genoemd naar Kirk. – Crinum – Baker [J. G. Baker] en Drimiopsis – Baker [J. G. Baker] zijn genoemd naar Sir John Kirk (1832, Barry, Forfarshire, Schotland; 1922, Sevenoaks, Kent, Engeland), medicus, die van 1858-63 David Livingstone vergezelde op diens ontdekkingsreis over de Zambesi naar Midden-Afrika. Op dien tocht verzamelde hij veel bot. en zoöl. materiaal, dat naar Engeland werd gezonden; vier kisten met planten raakten in 1861 in de haven van Portsmouth zoek en werden pas dertig jaar later in een loods teruggevonden. Na een kort vertoef in Europa werd hij in 1865 te Zanzibar geplaatst, waar hij een proeftuin stichtte en voortging met verzamelen, tot hij na een verblijf van 21 jaar aldaar voorgoed naar Europa terugkeerde. Meer dan honderd der door hem ontdekte planten zijn naar hem genoemd.
kirroanthus kirroánthus (-a, -um), – van Gr. kirros, citroengeel; anthos, bloem: met citroengele bloemen.
Kissodendron Kissodéndron Seem. [B. C. Seeman], – van Gr. kissos, klimop (Hedĕra helix L. [C. Linnaeus]); Gr. dendron, boom. Boom, welke tot dezelfde fam. (Araliacĕae) behoort als de klimop.
Kitaibelia Kitaibélia Willd. [K. L. Willdenow], – genoemd naar Paul Kitaibel (1757, Mattersdorf = Nagy-Marton bij Wiener Neustadt, Z. van Weenen; 1817, Pesth), hoogleeraar in de plantkunde te Pesth, schrijver van eenige, ten deele pas lang na zijn dood uitgegeven bot. publicaties. – Zie ook Waldsteinĭa.
kitaibelianus kitaibeliánus (-a, -um) (Primŭla – Schott [H. W. Schott]), – genoemd naar Paul Kitaibel (zie Kitaibelĭa).
kitenga kiténga, – foutief voor kitengo.
kitengo kiténgo, – Soend. plantennaam.
Kittelocharis Kittelócharis Alef. [Fr. Alefeld (1820-72), medicus-botanicus te Darmstadt], – genoemd naar M. B. Kittel (1796 of 97, ?; 1885, Aschaffenburg a/d Main), directeur der ambachtsschool te Aschaffenburg, schrijver over de flora van Duitschland; Gr. chăris, bekoorlijkheid, bevalligheid. Fraaie, naar Kittel genoemde plant.
kittyae kíttyae, – 2e nv. van Kittўa, Latinizeering van Kitty: van Kitty, genoemd naar Kitty. – Selaginella – V. A. v. R. [C. R. W. K. van Alderwerelt van Rosenburgh] werd in 1912 door den varenspecialist Van Alderwerelt van Rosenburgh (zie alderwereltĭi) genoemd naar zijn toenmalige echtgenoote, Kitty Schoggers (1878, Semarang; X), dochter van J. C. F. Schoggers (zie schoggersĭi).
kjellbergii kjellbérgii, – 2e nv. van Kjellbergĭus, Latinizeering van Kjellberg: van Kjellberg, gevonden door Kjellberg, genoemd naar Kjellberg. – Nederlandschind. planten van dezen naam zijn genoemd naar G. K. Kjellberg (1885, Stockholm; X), leeraar te Tullinge (Stockholm), die verschillende deelen van Zweden en Noorwegen, voorts IJsland en Dalmatië, voor bot. doeleinden bereisde en in 1929 Celébes floristisch onderzocht, waar hij de naar hem genoemde planten ontdekte. Hij schreef een publicatie over de verbreiding en groeiplaatsen der planten in het landschap Väster Götland (Z.-Zweden, N. van Göteborg) en bewerkte tezamen met Christensen (zie Christensenĭa) de door hem op Celébes verzamelde pteridophyten.
klabang klabang, – op Bangka gebruikelijke plantennaam.
klabatensis klabaténsis (-is, -e), – afkomstig van den Goenoeng (berg) Klabat (in de Minahasa, N.-Celébes) of daar het eerst gevonden.
klaga klaga, – Mal. plantennaam (ten rechte glagah).
klampok klampok, – Soend. plantennaam.
kleinhofii kleinhófii, – 2e nv. van Kleinhofĭus, Latinizeering van Kleynhoff: van Kleynhoff, gevonden door Kleynhoff, genoemd naar Kleynhoff. – Cheilanthes – Bl. [C. L. Blume] is genoemd naar haar ontdekker, Christiaan Kleynhoff (?, ? Sandau in Opper-Silezië; ±19° O.L.; ±50° N.B.; 1777, Culemborg; begraven te Enspijk aan de Linge bij Deil, Gelderland), medicus, voor zoover bekend niet gepromoveerd, eerst drie jaren in W.-Indië werkzaam, sedert 1741 of 42 compagniesdienaar (dwz. burgerlijk ambtenaar in dienst der Ned. O.I. Compagnie) te Batavia, in 1745 benoemd tot Inspecteur der Leprozen (lepralijders) aldaar, [Noot: De leprozen van minderen rang waren ondergebracht in het in 1679 gebouwde leprozenhuis op het eilandje Purmerend in het W. der baai van Batavia. Dit gesticht werd in 1795 verlaten, in 1800 door een Eng. eskader verwoest. Indien Kleynhoff daar al zijn arbeidsveld heeft gehad, zijn woning zal hij er niet gehad hebben.] in 1751 tot eersten praktizijn van het Binnenhospitaal (op de plaats van het tegenwoordige gebouw der Javasche Bank), in 1752 tot binnenregent [Noot: Onder nominaal toezicht van twee buitenregenten was de binnenregent chef van het hospitaal; hij was belast met de medische verzorging der patiënten en leverde bovendien het voedsel en de medicamenten en had dus, gezien de geest van zijn tijd, een zeer lucratieve betrekking (P. J. de Vienne, van 1756-73 als opvolger van Kleynhoff regent van het Buitenbospitaal, wist een half millioen gulden op zij te leggen). – Voorts oefende de binnenregent burgerpraktijk uit. – Wie zich een voorstellling wil maken van den toenmaligen staat der Bataviasche hospitalen, raadplege het onschatbare boek van Dr. F. de Haan, Oud Batavia, §§ 593-641] van het Buitenhospitaal (op de plaats der tegenwoordige citadel Prins Frederik), in 1754 tot “stadsdocter titulair” (waarschijnlijk, omdat hij geen Med. Dr. was gelijk de andere stadsgeneesheeren), in 1756 tot binnenregent van het Binnenhospitaal, in 1762 ontslagen en op het schip De Liefde voor goed naar Nederland vertrokken. Te Batavia bezat hij (waar?) een tuin, waarin hij [Zie N. L. Burman, Flora Indĭca (1768), p. 191] allerlei Ind. en Chin. gewassen kweekte. “Aan zijn vrienden deelde hij die planten of haar zaden weer uit, door welke loffelijke handelwijze hij de tuinen met fraaie, nooit te voren geziene of bekende planten verrijkte.” – Burman noemt hem zijn zeer kundigen vriend en spreekt de hoop uit, dat het Kleynhoff gegeven moge worden “een hoogen ouderdom te bereiken, opdat hij, hetgeen hij vroeger in de heete luchtstreek heeft bijeengegaard, zal kunnen bewerken en uitgeven en met zijn werken het nageslacht en toekomstigen bezoekers van Indië ten oorbaar zal kunnen strekken en tot leidsman zijn.” Het blijkt niet, dat Kleynhoff ooit eenig werk heeft uitgegeven. Hij was de eerste vinder op Java van Porāna volubĭlis N. L. Burm. [N. L. Burman] en Strophanthus caudātus Kurz. [S. Kurtz] – In 1763 kocht hij een huis in Culemborg; van 1764-76 was hij daar afwisselend schepen en burgemeester; in 1764 kocht hij de heerlijkheid en het (sinds lang verdwenen) “hooge huis” te Enspijk. In een brief aan J. Burman (zie Burmannĭa) en diens zoon N. L. Burman, gedateerd 23 Juli 1764, sloot Linnaeus (zie Linnaea) een (sedert, naar het schijnt, verdwenen) brief in voor Kleynhoff, die hem het jaar te voren zaden gezonden had (“litĕras inclūsas quaeso mittas ad D. Kleynhoff qui precedenti anno ad me alĭquot semĭna misit”). In 1771 ontmoette hij te Amsterdam den Zw. plantkundige C. P. Thunberg (zie Thunbergĭa), die van deze ontmoeting gewag maakt in zijn reisverhaal (Resi uti Europa, enz.) en vermeldt, dat Kleynhoff drie | |
| |
jaren in. W.-Indië en 21 in Batavia had doorgebracht en hem vele bijzonderheden (hij zegt helaas niet welke) over Indië mededeelde. – In De Navorscher XLVII (1897), p. 67 wordt het bestaan van een onuitgegeven lijkdicht van G. Verbeek op Kleynhoff vermeld, waarin mogelijk bijzonderheden omtrent hem te vinden zijn, doch dat ik helaas niet heb kunnen machtig worden. In of bij de kerk te Enspijk is geen grafzerk van Kleynhoff te vinden; bij het leggen van een nieuwen vloer zijn de oude zerken “opgeruimd”. Vgl. Marumĭa. – Mogelijk [zie H. A. C. Boelman, Bijdrage tot de Kennis der Geneeskruidcultuur in Ned. O.-Indië (1936), 47] lag Kleynhoff’s tuin aan Gang Chaulan, ter plaatse waar nog in 1905 een reusachtig exemplaar stond van Adansonĭa digitāta L. [C. Linnaeus] [zie Koorders en Valeton, Bijdrage No. 2 tot de Kennis der Boomsoorten van Java (1895), 103; – Backer, Flora van Batavia I (1907), 156]. In 1913 was dit exemplaar afgestorven [Koens in De Tropische Natuur II (1913), 14].
Kleinhovia Kleinhóvia L. [C. Linnaeus], – genoemd naar Chr. Kleynhoff (zie kleinhofĭi).
Kleinia / Kleinia / Kleinia Kléínia A. P. DC. [A. P. de Candolle] / Kléínia Haw. [A. W. Haworth] / Kléínia L. [C. Linnaeus], – genoemd naar J. Th. Klein (1685, Koningsbergen; 1759, Danzig), schrijver van eenige bot. werken, waaronder een verhandeling (1730) over in den bot. tuin te Danzig gekweekte, zeldzame buitenlandsche gewassen.
kleinianus kleiniánus (-a, -um) (Campterĭa – K. B. Presl [K. B. Presl]; – Dioscorēa – Kth [K. S. Kunth]; – Potentilla – W. et A. [R. Wight en G. A. Walker Arnott]; – Pteris – Christ [C. Fr. A. Christensen]), – genoemd naar Dr. Klein, die in het einde der achttiende en het begin der negentiende eeuw in Madras (zie maderaspatānus) vele planten verzamelde ten behoeve der Eng. O.I. Compagnie. – Overigens is mij niets van hem bekend dan, dat hij in 1828 reeds overleden was.
kleinii kléínii, – 2e nv. van Kleinĭus, Latinizeering van Klein: van Klein, gevonden door Klein, genoemd naar Klein. – Indigofĕra – W. et A. [R. Wight en G. A. Walker Arnott]; – Mimōsa – Poir. [J. L. M. Poiret] en Polygăla- Hassk. [J. K. Hasskarl] zijn genoemd naar Klein (zie kleiniānus).
klinkii klínkii, – 2e nv. van Klinkĭus, Latinizeering van Klink: van Klink, gevonden door Klink, genoemd naar Klink. – Saurauja – Laut. et Schum. [C. G. A. Lauterbach en K. M. Schumann] is genoemd naar Klink, die de plant in 1899 ontdekt had op het Bismarckgebergte in Kaiser Wilhelmsland. – Hij was plaatselijk bestuurshoofd te Morobe (in het uiterste Z.O. van Kaiser Wilhelmsland) tot Jan. 1915, toen hij door Australiërs gevangen werd genomen. Nadien is niets meer van hem vernomen.
klondyke klóndyke, – naam eener landstreek (Klóndyke of Klóndike) in het N.W. van N.-Amerika, op ±140° W.L., ±64° N.B., a/d Joekon, bekend door haar goudrijkdom. Als soortnaam gebezigd voor een Cosmos met goudkleurige bloemen.
kloosii kloósii, – 2e nv. van Kloosĭus, Latinizeering van Kloos: van Kloos, gevonden door Kloos, genoemd naar Kloos. – Bromus unioloīdes H. B. K. [Fr. W. H. Alexander von Humboldt, A. J. A. Bonpland en K. S. Kunth] forma – Aell. [Paul Aellen (1896, Bazel; X), sinds 1927 rector te Bazel]; – Rumex – Dans. [B. H. Danser] en Verbascum – J. et W. [P. Jansen en W. H. Wachter] zijn genoemd naar A. W. Kloos, Jr. (1880, Wormerveer; X), civiel-ingenieur, van 1904-05 leeraar aan de zeevaartschool te Schiermonnikoog, van 1905-11 leeraar aan de Rijks Hoogere Burgerschool te Goes, sedert 1911 leeraar aan de Middelbare Technische School te Dordrecht, zeer verdienstelijk onderzoeker der Nederlandsche flora, specialist voor ruderaalplanten, schrijver, behalve van enkele wiskundige werkjes, van verhandelingen over de gesl. Thymus, Utricularĭa en Viŏla in Nederland, over Alchemilla vulgāris L. [C. Linnaeus] in Nederland, sedert 1914 bewerker voor het Nederlandsch Kruidkundig Archief eener jaarlijksche opgave van de aanwinsten der Ned. Flora, schrijver van een aantal kleinere artikelen in De Levende Natuur en het Nederlandsch Kruidkundig Archief, o.a. van een systematische indeeling van Bromus unioloīdes. – Naar hem is ook het muggengesl. Kloosĭa Krusem. [Johann Gerd Krüsemann (1910-1980)] genoemd.
klossii klóssii, – 2e nv. van Klossĭus, Latinizeering van Kloss: van Kloss, gevonden door Kloss, genoemd naar Kloss. – Nederlandschind. planten van dezen naam zijn genoemd naar C. Boden Kloss(zie bodenĭi).
klotzschii klótzschii, – 2e nv. van Klotzschĭus, Latinizeering van Klotzsch: van Klotzsch, genoemd naar Klotzsch. – Planten van dezen naam zijn genoemd naar J. Fr. Klotzsch (1805, Wittenberg; 1860, Berlijn), custos van het Berlijnsche herbarium, beroemd mycoloog, schrijver van bot. publicaties.
Klugia Klúgia Schlechtend. [D. Fr. L. von Schlechtendal], – door Von Schlechtendal (zie schlechtendaliānus) werd deze “teere, slanke, blauwoogige (d.i. blauwbloemige) plant” in 1833 genoemd naar zijn “teederbeminde vrouw, geboren Klug”, en “tevens naar haar vader, den zeer beroemden entomoloog” en medicus, J. Chr. Fr. Klug (1774, Berlijn; 1856, Berlijn), directeur van het Museum voor Natuurlijke Historie te Berlijn, schrijver van entomol. werken.
knafii knáfii, – 2e nv. van Knafĭus, Latinizeering van Knaf: van Knaf, gevonden door Knaf, genoemd naar Knaf. – Rumex – Čelak. [L. Čelakowsky] is genoemd naar Josef Knaf (1801, Petsch bij Komotau, Boheme; 1865, Komotau), arts te Komotau, verdienstelijk onderzoeker der flora van Boheme, schrijver van vele bot. verhandelingen.
knappii knáppii, – 2e nv. van Knappĭus, Latinizeering van Knapp: van Knapp, gevonden door Knapp, genoemd naar Knapp. – Dianthus – Aschers. et Kan. [P. Fr. A. Ascherson en Aug. Kanitz] is genoemd naar J. A. Knapp (1843, Alsó Köröskeny, Hongarije; 1899, Weenen), eerst verbonden aan het bot. instituut te Klausenburg = Cluj, later te Weenen, verdienstelijk onderzoeker der flora van Hongarije, Slavonië, Gallicië en de Boekowina, schrijver van bot. publicaties.
Knautia Knáútia L. [C. Linnaeus], – genoemd naar Christian Knaut (1654, Halle; 1716, Halle), lijfarts van den hertog van Anhalt, schrijver van eenige bot. publicaties.
Kneiffia Knéíffia Spach [E. Spach (1801-79), plantkundige te Straatsburg], – genoemd naar Fr. G. Kneiff (±1785, ?; 1832, Straatsburg), apotheker te Straatsburg, kenner van lagere planten, uitgever eener mossenverzameling, schrijver van bot. artikelen.
Knema Knema Lour. [J. Loureiro], – Latinizeering van Gr. knêmê, wielspaak. De naam zinspeelt op de rangschikking der helmknoppen aan den top der meeldradenzuil.
Knesebeckia Knesebéckia Klotzsch [J. Fr. Klotzsch], – in 1854 genoemd naar vrijheer H. B. von dem Knesebeck (?, ?; ?, ?), op Faulenbenz bij Stargard in Pommeren, verdienstelijk landhuishoudkundige.
kneuckerianus kneuckeriánus (-a, -um), – planten van dezen naam zijn genoemd naar J. A. Kneucker (1862, Wentheim, Baden; ?, ?), redacteur van de Allgemeine Botanische Zeitschrift, schrijver eener flora van Karlsbad, voortreffelijk Carex-kenner, uitgever van verzamelingen gedroogde Graminĕae en Cyperacĕae. In 1900 bereisde hij Montenegro, in 1902 Egypte en Syrië.
Kniphofia Kniphófia Moench [K. Moench], – genoemd naar J. H. Kniphof (1704, Erfurt; 1763, Erfurt), hoogleeraar in de geneeskunde te Erfurt, schrijver van verscheidene bot. publicaties.
Knoxia Knóxia L. [C. Linnaeus], – genoemd naar Robert Knox (±1641, ? Wimbledon, Surrey; 1720, Londen), zeeman, die in 1659 door storm gedwongen werd te landen in de baai van Cottiar (?) op Ceylon, waar hij met zijn vader en veertien matrozen werd gevangen genomen en naar het binnenland gevoerd. Bijna twintig jaren bleef hij daar in gevangenschap, in zijn onderhoud voorziende door het breien van mutsen, het uitzetten van geld en het venten met koopwaren. Na eenige mislukte pogingen tot ontsnapping gelukte het hem eindelijk Aripo, een Hollandsche vestiging aan de westkust van het eiland, te bereiken, waarmede hij zijn vrijheid verwierf. | |
| |
Van Aripo werd hij naar Batavia gezonden, vanwaar hij naar Engeland vertrok. Daar nam de Eng. O.I. Compagnie hem als scheepskapitein in dienst. Kort na zijn ontsnapping gaf hij een goed boek uit over het eiland.
knutsfordianus knutsfordiánus (-a, -um), – afkomstig van Mount (berg) Knutsford (in Z.O. Nieuw-Guinea) of daar het eerst gevonden. Naar wien de berg genoemd is, is mij onbekend.
kobbe kobbe, – Ceylonsche plantennaam.
kobi kobi, – 2e nv. van den als een Lat. substantief behandelden persoonsnaam Kobus: van Kobus, gevonden door Kobus, genoemd naar Kobus. Microstӯlis – J. J. S. [J. J. Smith] is genoemd naar haar ontdekker, J. D. Kobus (1856, Deventer; 1910, reede van Semarang), sinds 1887 verbonden aan het Suikerproefstation te Pasoeroean, van 1897 tot aan zijn dood directeur dier instelling. In velerlei opzicht heeft hij zich zeer verdienstelijk gemaakt voor de suikerindustrie. In 1899 verzamelde hij planten op den Tĕnggĕr.
Kobresia Kobrésia Willd. [K. L. Willdenow], – onjuiste schrijfwijze voor Cobresĭa.
kobus kobus, – Jap. volksnaam van Magnolĭa – Thunb. [C. P. Thunberg] en andere Magnolĭa-soorten.
Kochia Kóchia Roth [A. W. Roth], – genoemd naar W. D. J. Koch (1771, Kusel, Beiersche Pfalz; 1849, Erlangen), hoogleeraar in de plantkunde te Erlangen, schrijver van belangrijke bot. werken, waaronder zijn beroemde Synopsis Florae Germanĭcae et Helvetĭcae.
kochianus kochiánus (-a, -um) (Gentiāna – Perr. et Song. [Baron P. E. Perrier de la Bâthie [1825, Conflans (Savoie); 1916, Conflans], leeraar in de landbouwkunde te Albertville (Savoie), en André Songeon]; – Veronĭca tournefortĭi K. Chr. Gmel. [K. Chr. Gmelin (1762-1837), arts-plantkundige te Karlsruhe] var. – Godr. [D. A. Godron, medeschrijver eener flora van Frankrijk]), – genoemd naar W. D. J. Koch (zie Kochĭa).
kochii kóchii, – 2e nv. van Kochĭus, Latinizeering van Koch: van Koch, gevonden door Koch, genoemd naar Koch: 1. (Iris – Kerner [A. J. Kerner von Marilaun]; – Juncus supīnus Mnch [K. Moench] var. – Syme [J. Th. I. Boswell-Syme (1822-88), Sch. plantkundige]), – genoemd naar W. D. J. Koch (zie Kochĭa). 2. (Couthovĭa – Valet. [Th. Valeton]; – Pellionĭa – Valet. [Th. Valeton]), – genoemd naar haar ontdekker, Jan Willem Reinier Koch (1860, Oisterwijk, N.-Brabant; 1924, Winterswijk), medicus, eerst te Nieuwveen, later te ’s Gravenhage, eindelijk te Winterswijk, die als geneesheer en verzamelaar op anthropol., ethnogr., bot. en zoöl. gebied in 1904/05 deelnam aan een door het Koninklijk Ned. Aardrijkskundig Genootschap uitgeruste expeditie in Z.W. Nieuw-Guinea, waar hij een 184 nummers tellende plantenverzameling bijeenbracht, schrijver van het Natuurhistorisch Verslag in De Zuidwest Nieuw-Guinea-expeditie 1904/05 en van Bijdrage tot de Anthropologie der bewoners van Zuidwest Nieuw-Guinea (1908, dissertatie).
kockianus kockiánus (-a, -um) (Phanĕra- Korth. [P. W. Korthals]), – genoemd naar H. M. baron De Kock (1779, Heusden; 1845, ’s Gravenhage), in 1819 benoemd tot legercommandant in Ned. Indië, in 1826 tot plaatsvervangend gouverneur-generaal, demper van den opstand (1825-30) van Dipa Negara. In 1830 nam hij ontslag uit den Ind. dienst en vertrok hij naar Nederland, waar hij van 1836-41 Minister van Binnenlandsche Zaken was. Korthals (zie Korthalsella), de auteur der soort, roemt hem als een edel staatsman en bevorderaar der wetenschappen.
koeboeensis koeboeénsis (-is, -e), – 1. afkomstig van de Koeboestreken (landschap in Siak, O.-Sumatra, op 1 à 2° N.B., langs Straat Malaka) of daar het eerst gevonden. 2. afkomstig van Koeboe (landstreek in W.-Borneo, Z. van Pontiának) of daar het eerst gevonden.
koebrensis koebrénsis (-is, -e), – afkomstig van den Koebré-rug in het Arfak-gebergte (in den “vogelkop” van Nieuw Guinea) of daar het eerst gevonden.
Koeleria Koeléria Pers. [Chr. H. Persoon (1755, in Z.-Afrika; 1837, Parijs), beroemd mykoloog], – genoemd naar G. L. Koeler (1765, Göttingen; 1807, Mainz), professor te Mainz, schrijver eener publicatie over de grassen van Frankrijk en Duitschland.
Koelreutera / Koelreuteria Koelreutéra Schreb. [J. Chr. D. von Schreber] / Koelreutéria Laxm. [E. Laxmann], – genoemd naar J. G. Koelreuter (1733, Sulz a. Neckar; 1806, Karlsruhe), hoogleeraar in de nat. historie te Karlsruhe, schrijver van eenige bot. en entomol. werken. – Hij ontdekte het wezen van de bevruchting der planten, nam de eerste proeven op groote schaal met bastaardeering en zag de beteekenis in van insektenbezoek voor de bestuiving der bloemen en van den honig als lokmiddel van insekten.
koenigianus koenigiánus (-a, -um) (Loranthus – Schult. [J. A. Schultes]), – genoemd naar J. G. Koenig (1728, Ungarnhof, Lijfland; 1785, Jagrenathporum, Voor-Indië), sinds 1757 leerling van Linnaeus (zie Linnaea), wien hij vele planten toezond, eerst uit IJsland (dat hij in 1764/65 doorvorschte), later uit Indië. In 1768 ging hij naar Tranquebar (a/d O. kust van Voor-Indië op ±11° N.B.) als arts bij de Deensche vestiging aldaar; in 1774 werd hij naturalist voor den Nabob van Arcot (O. zijde van Voor-Indië tusschen 11 en 14° N.B.); in 1778 trad hij in dienst der Eng. O.I. Compagnie en werd hij te Madras geplaatst; in 1778/79 bereisde hij Siam en Malaka. In 1782 doorstond hij een aanval van cholera; hij overleed aan dysenterie. Hij schreef eenige bot. publicaties en liet bij testament zijn planten en vele manuscripten na aan Banks (zie Banksĕa). Thans berusten zij in het British Museum te Londen.
koenigii koenígii, – 2e nv. van Koenigĭus, Latinizeering van Koenig: van Koenig, gevonden door Koenig, genoemd naar Koenig. – Gaertnēra – Wight [R. Wight]; – Murraya – Spreng. [K. P. J. Sprengel]; – Polypodĭum – Bl. [C. L. Blume] en Scaevŏla – Vahl [M. Vahl] zijn genoemd naar J. G. Koenig (zie koenigĭi), den ontdekker dezer planten.
koeringa koerínga, – Engelschind. plantennaam.
koeteianus / koeteiensis koeteiánus (-a, -um) / koeteiénsis (-is, -e), – afkomstig van het landschap Koetei in Centraal O.-Borneo of daar het eerst gevonden.
koetjape koetjápe, – Mal. plantennaam (ten rechte kĕtjápi).
kohautianus kohautiánus (-a, -um) (Cissampĕlos – K. B. Presl [K. B. Presl]), – genoemd naar Fr. Kohaut (?, Neuhaus, Boheme; 1822, in·Senegal), tuinman, die in 1817/18 Fr. W. Sieber (zie siebēri) vergezelde op een tocht door Creta, Egypte en Palestina, van 1819-21 in opdracht van dezen als plantenverzamelaar Martinique en in 1822 Senegal bereisde, waar hij aan kwaadaardige koortsen bezweek.
Kohleria Kohléria Regel [E. A. von Regel], – genoemd naar Michaël Kohler, van 1834-72 leeraar in de natuurkunde aan de opleidingsschool voor onderwijzers te Küsnacht bij Zürich. Overigens heb ik niet omtrent hem kunnen uitvorschen.
kohlmeyerianus kohlmeyeriánus (-a, -um) (Dendrobĭum – T. et B. [J. E. Teysmann en S. Binnendijk]), – Teysmann (zie teysmanni) en Binnendijk (zie binnendijkĭi), in 1863 de auteurs der soort, geven bij den naam geenerlei toelichting.
Koilodepas Koilódepas Hassk. [J. K. Hasskarl], – van Gr. koilon, holte, hier bedoeld als kamertje; dĕpas, beker. Bij ♂ zijn de helmdraden aan den voet vergroeid tot een beker, die door 8 of meer aan de binnenzijde geplaatste kielen verdeeld is in evenveel kamertjes, welke in den knop elk een helmkokje (der binnenwaarts omlaaggeslagen meeldraden) omsluiten.
Kokoona Kokoóna Thw. [G. H. Kendrick Thwaites], – Latinizeering van den Ceylonschen plantennaam kokoon.
kolenati kolenáti, – 2e nv. van Kolenātus, Latinizeering van Kolenati: van Kolenati, gevonden door Kolenati, | |
| |
genoemd naar Kolenati. – Saxifrăga – Regel [E. A. von Regel] is genoemd naar Fr. A. Kolenati [1813, Praag; 1864, na een excursie dood aangetroffen in het Zwitsersche melkhuis op den Altvater (bergtop in het Hohes Gesenke in Moravië)], hoogleeraar te Brünn, entomoloog-botanicus, die in 1843/45 de landstreek ten Z. van den Kaukăsus en voorts Armenië bereisde.
kolenatianus kolenatiánus (-a, -um) (Campanŭla – C. A. Mey. [C. (K.) A. Meyer]), – genoemd naar Fr. A. Kolenati (zie kolenāti).
Kolkwitzia Kolkwítzia Graebn. [K. O. R. P. P. Graebner], – genoemd naar prof. R. Kolkwitz (1873, Berlijn; X), physioloog-hydrobioloog, afdeelingsdirecteur aan het rijksinstituut voor water-, grond- en luchthygiène te Berlijn. schrijver over plantenphysiologie.
kollmannianus kollmanniánus (-a, -um) (Phyllanthus – M. A. [J. Müller van Aargau]), – genoemd naar Michiel Herman Joseph Kollmann (1824, Buitenzorg; 1897, Nice), die na opleiding in Nederland als particulier in Indië terugkwam en aldra ter Algemeene Secretarie te Buitenzorg werd aangesteld. In 1845 werd hij als surnumerair ambtenaar bij de landelijke inkomsten en cultures in Bantam geplaatst; na verschillende functies op verschillende standplaatsen (Pandĕglang, Sĕmarang, Bĕsoeki, Kĕboemĕn, Lĕdok) bekleed te hebben werd hij in 1864 directeur der cultures, in 1866 directeur van Binnenlandsch Bestuur. Van 1871 tot aan zijn pensionneering in 1876 was hij resident van Pekalongan. Hij verzamelde een aantal planten, waaronder de naar hem genoemde.
kologa kológa, – Engelschind. plantennaam.
kolomikta kolomíkta, – aan den benedenloop van de Amoer (rivier in O.-Azië op ±50° N.B.) gebruikelijke volksnaam van Actinidĭa – Max. [K. J. Maximowicz].
kolpakowskianus kolpakowskiánus (-a, -um), – zie kolpakowskyānus.
kolpakowskyanus kolpakowskyánus (-a, -um) (Ixiolirĭon – Regel [E. A. von Regel]; -Tulipa – Regel [E. A. von Regel]), – genoemd naar G. A. Kolpakowsky (?, ?; ±1890, ?), gouverneur van Semiretsjensk (Zevenrivierenland, in Turkestan, ±75 – 80° O.L.; ±45° N.B.).
komarowi komarówi, – 2e nv. van Komarōwus, Latinizeering van Komarow: van Komarow, gevonden door Komarow, genoemd naar Komarow. – Syringa – C. K. Schneid. [C. K. Schneider] is genoemd naar Vladimir Leontiewitch Komarow, Russ. plantkundige, die in 1892/93, toen nog student, het gebied ten Z. van den Kaukasus voor bot. doeleinden bereisde, in 1895 het Amoergebied (zie amurensis), in 1896 Mandsjoerije (zie mandschurĭcus), in 1897 N.-Korea (zie coraeensis). Op zijn tochten in O.-Azië verzamelde hij ongeveer 6000 planten in 1300 soorten, welke hij zelf bewerkte.
Kompsoboea Kompsoboéa Clarke [Ch. Baron Clarke], – van Gr. kompsos, versierd; boëios, riem: met riemen versierde, dwz. fraaie, riemvormige vruchten dragende plant.
kompsoboeus kompsoboéus (-a, -um), – van Gr. kompsos, versierd; boëios, riem: met riemen versierd, dwz. fraaie, riemvormige organen (vruchten bv.) dragend.
kompsopus kómpsopus, – van Gr. kompsos, versierd, fraai; pous, voet, steel: met fraaien (bv. door slankheid uitmuntenden) steel.
kondang kondang, – Soend. plantennaam.
koningsbergeri koningsbergéri, – 2e nv. van Koningsbergērus, Latinizeering van Koningsberger: van Koningsberger, genoemd naar Koningsberger. – Polypodĭum – V. A. v. R. [C. R. W. K. van Alderwerelt van Rosenburgh] en Goodenĭa – Backer [C. A. Backer] zijn genoemd naar J. C. Koningsbeger (1867, Hazerswoude; X), bioloog, in 1894 naar Indië vertrokken, sinds 1898 als landbouwzoöloog verbonden aan ’s Lands Plantentuin te Buitenzorg, van 1910-17 directeur dier instelling, schrijver van verscheidene zoöl. werken, krachtig bevorderaar van het floristisch onderzoek van Java, stichter van het bot. station van Sibolangit in Deli (N.-Sumatra), dat onder zijn opvolger (zie doctersĭi) weer werd opgeheven, waarmede (zie ook loerzingĭi) een uitermate geschikt en veelbelovend station voor de studie der flora van N.-Sumatra verloren ging. Van 1918-19 was Koningsberger president (de eerste) van den Volksraad van Ned. Indië, van 1926-29 minister van Koloniën.
konori konóri (Rhododendron – Becc. [Odoardo Beccari]), – volgens Beccari (zie beccariānus), den auteur der soort, is konori in het Mafoorsch (= Noefoorsch, een der aan de N. kust van Nieuw-Guinea gesproken talen) de naam van den Messías. – Hij deelt niet mede, waarom hij dien naam aan een Rhododendron schonk.
Koompassia Koompássia Maing. [A. C. Maingay], – Latinizeering van den Mal. plantennaam koompas (of kempas).
Koon Koon Gaertn. [J. Gärtner], – Ceylonsche plantennaam (kón).
koordersi koordérsi, – 2e nv. van Koodersus, Latinizeering van Koorders: van Koorders, gevonden door Koorders, genoemd naar Koorders. – Nederlandschind. planten van dezen naam zijn genoemd naar haar ontdekker, S. H. Koorders (1863, Bandoeng; 1919, Batavia), houtvester, die in 1884 na het voltooien zijner in Europa gemaakte studiën op Java terugkwam en in 1885 bij het Boschwezen aldaar werd geplaatst. Reeds spoedig begon hij met een onderzoek naar de Jav. boschboomflora, daarbij uitgaande van genummerde boomen, waarvan door het hem toegevoegde inlandsche personeel groote hoeveelheden bloeiend en vruchtdragend materiaal op dusdanige wijze werden verzameld, dat steeds kon worden uitgemaakt van welken boom het afkomstig was. De wetensch. bewerking van dat materiaal geschiedde door Valeton (zie valetoniānus) en later door Smith (zie smithiānus 3) in de terecht beroemde Bijdragen tot de Kennis der Boomsoorten op Java. Bovendien verzamelde Koorders persoonlijk op Java, de Karimon Djawa eilanden, N.- en Midden-Sumatra en N.-Celebes. Hij schreef vele bot. publicaties, waaronder Verslag eener botanische dienstreis door de Minahassa, – Exkursionsflora von Java, – Flora von Tjibodas, en een monographie der Rafflesiacĕae; verder gaf hij den stoot tot de oprichting der Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Ned. Indië.
koordersianus koordersiánus (-a, -um), – de talrijke Nederlandschind. planten van dezen naam zijn genoemd naar haar ontdekker, S. H. Koorders (zie koordersi).
koordersii koordérsii, – 2e nv. van Koordersĭus, Latinizeering van Koorders: van Koorders, gevonden door Koorders, genoemd naar Koorders. – De zeer talrijke Nederlandschind. planten van dezen naam zijn genoemd naar haar ontdekker, S. H. Koorders (zie koordersi).
Koordersiochloa Koordersióchloa Merr. [E. D. Merrill], – van Koorders (zie koordersi); Gr. chlŏa, gras: gras van Koorders (die het heeft ontdekt); ter eere van Koorders genoemd gras.
Koordersiodendron Koordersiodéndron Engl. [H. G. A. Engler], – van Koorders (zie koordersi); Gr. dendron, boom: boom van Koorders; door Koorders ontdekte en ter eere van hem genoemde boom.
Kopsia Kópsia Bl. [C. L. Blume], – genoemd naar J. Kops (1765, Amsterdam; 1849, Utrecht), eerst doopsgezind predikant, later (1792-1819) directeur van landbouw in Nederland, van 1815-35 hoogleeraar in de landbouw- en plantkunde aan de hoogeschool te Utrecht, vruchtbaar schrijver op velerlei gebied, eerste redacteur van de Flora Batava (groot plaatwerk, waarin alle Ned. hoogere en vele lagere planten | |
| |
zijn afgebeeld; het begon in 1800 te verschijnen en werd in 1935 geeindigd).
kora kora, – Hind. plantennaam.
koraianus / koraiensis / koreanus koraiánus (-a, -um) / koraiénsis (-is, -e) / koreánus (-a, -um), – afkomstig van Korēa (schiereiland aan de O. kust van Azië op 40-35° N.B.) of daar het eerst gevonden, Koreaansch.
korethrostachys korethróstachys, – van Gr. korêthron, bezem; stăchus, aar: met bezemachtig bijeengeplaatste aren.
koretrostachys koretróstachys, – foutief voor korethrostăchys.
korimensis koriménsis (-is, -e), – afkomstig van Korim (a/d N. kust van Biak of Wiak; het oostelijkste, tevens het grootste der Schouteneilanden voor de Geelvinkbaai, a/d N. kust van Nieuw-Guinea; ±136º O.L.; ±lº Z.B.) of daar het eerst gevonden.
korinchensis korinchénsis (-is, -e), – afkomstig van Korinchi Peak, dwz. de Piek van Ko(e)rintji (= Piek van Indrapoera, een ±3800 m. hooge vulkaan in Sumatra; ±101 1/4º O.L.; ±1 1/2º Z.B.) of daar het eerst gevonden.
korintjianus / korintjiensis korintjiánus (-a, -um) / korintjiénsis (-is, -e), – afkomstig van het landschap Ko(e)rintji (= Kĕrintji, op Sumatra; ±101 – 102º O.L.; ±1 1/2º Z.B.) of van de daarin gelegen Piek van Ko(e)rintji (= Piek van Kĕrintji, Piek van Indrapoera, een ±3800 m. hooge vulkaan; ±101 1/4º O.L.; ±1 1/2º Z.B.) of daar het eerst gevonden.
korolkowi korolkówi, – 2e nv. van Korolkōwus, Latinizeering van Korolkow: van Korolkow, gevonden door Korolkow, genoemd naar Korolkow. – Planten van dezen naam zijn genoemd naar Nikolai Iwanowitzsch Korolkow (1838, ?; ?, ?), officier in het Russ. leger, gouverneur van Fergana (Turkestan; 70-74° O.L.; ±40° N.B.), die in de door hem bestuurde provincie planten, waaronder de naar hem genoemde, verzamelde.
korolkowii korolkówii, – 2e nv. van Korolkowĭus, Latinizeering van Korolkow: van Korolkow, gevonden door Korolkow, genoemd naar Korolkow. – Planten van dezen naam zijn genoemd naar N. I. Korolkow (zie korolkōwi).
Korthalsella Korthalsélla V. Tiegh. [Ph. van Tieghem (1839-1914), Fr. plantkundige], -genoemd naar P. W. Korthals (1807, Amsterdam; 1892, Haarlem), kruidkundige-philosoof, die, na korten tijd aan het Leidsche Herbarium gewerkt te hebben, in Juli 1830 lid werd der Natuurkundige Commissie voor Ned. Indië, in welke functie hij Java (1831-32), Sumatra (1833 en volgende jaren) en Borneo (1836) bereisde. In 1837 keerde hij naar Nederland terug, in 1843 werd hij gepensionneerd; sedert dien wijdde hij zich voornamelijk aan de studie der wijsbegeerte. De resultaten van zijn onderzoek legde hij, behalve in een aantal tijdschriftartikelen, neer in zijn uitnemend hoofdwerk, Verhandelingen over de Natuurlijke Geschiedenis der Ned. Overzeesche Bezittingen, Botanie (1839-42). – Uit zijn nalatenschap is het Korthalsfonds gesticht, waarvan de rente om de twee jaar door de Koninklijke Academie van Wetenschappen in het belang der botanie kan worden besteed.
Korthalsia Korthálsia Bl. [C. L. Blume], -genoemd naar P. W. Korthals (zie Korthalsella).
korthalsianus korthalsiánus (-a, -um), – planten van dezen naam zijn genoemd naar haar ontdekker, P. W. Korthals (zie Korthalsella).
korthalsii korthálsii, – 2e nv. van Korthalsĭus, Latinizeering van Korthals: van Korthals, gevonden door Korthals, genoemd naar Korthals. – De talrijke Nederlandschind. planten van dezen naam zijn genoemd naar haar ontdekker P. W. Korthals (zie Korthalsella).
korythoglossus korythoglóssus (-a, -um), – van Gr. korus (korŭthos), helm; glôssa, tong: met helmvormige (sterk gewelfde) tongen of daarbij vergelijkbare organen, lintbloemen bv.
kotschyanus kotschyánus (-a, -um) (Panĭcum – Hochst. [Chr. Fr. Hochstetter]; – Trichodesma – Fenzl [E. Fenzl]), – genoemd naar Th. Kotschy (1813, Ustron, Oostenr. Silezië; 1866, Weenen), plantkundige,die van 1836-43 voor bot. doeleinden N.O.-Afrika en Z.W.-Azië bereisde, waar hij groote verzamelingen bijeenbracht en werwaarts hij later herhaaldelijk (1853, 55, 59, 62) terugkeerde, sinds 1852 custos aan het Bot. Museum te Weenen, schrijver van verscheidene bot. publicaties, o.a. over de door de Ned. Afrika-reizigster Alexandrine Tinne (vermoord in 1869) verzamelde planten.
kotschyi kótschyi, – 2e nv. van Kotschўus, Latinizeering van Kotschy: van Kotschy, gevonden door Kotschy, genoemd naar Kotschy. – Alisma – Hochst. [Chr. Fr. Hochstetter] en Saxifrăga – Boiss. [E. Boissier] zijn genoemd naar Th. Kotschy (zie kotschyānus).
kousa koúsa, – mogelijk een Jap. volksnaam van Cornus – Bürg. [Heinrich Bürger (Hameln, 1804 of 1806; 1858 Indramajoe (Java)), Duits natuuronderzoeker in Nederlandse overheidsdienst, tevens ondernemer].
kraetkei kráétkei, – 2e nv. van Kraetkĕus, Latinizeering van Kraetke: van Kraetke, genoemd naar Kraetke. – Mucūna-Warb. [O. Warburg] is genoemd naar Reinhold Kraetke (1845, Berlijn; ?, ?), beambte bij de Pruisische posterijen, van 1887-90 militair commandant (Landeshauptmann) van Kaiser Wilhelmsland, in 1901 staatssecretaris van de directie der posterijen met den titel van Excellentie.
kraliki kralíki, – 2e nv. van Kralīkus, Latinizeering van Kralik: van Kralik, gevonden door Kralik, genoemd naar Kralik. – Fumarĭa – Jord. [A. Jordan (1814-97), plantkundige te Lyon] is genoemd naar J. L. Kralik (1813, Straatsburg; 1892, Tresserve bij Aix-les-Bains, Savoie), leeraar, eerst te Straatsburg, daarna te Parijs, die als plantenverzamelaar Corsica, Egypte (1847), Algiers en Tunis bereisde en verzamelingen gedroogde planten uitgaf.
kramatensis kramaténsis (-is, -e), – afkomstig van of het eerst gevonden op een kramat, d.i. een heilig graf, aldus genoemd (zie Encyclop. Ned. Indië, 2e dr., in voce kramat) naar de wonderkracht, welke verondersteld wordt daarvan uittegaan, in verband met de bovennatuurlijke macht, die den daarin begraven heilige, ook na diens dood, wordt toegeschreven. – Kramats zijn er op Java talloos vele; vaak liggen zij op den top van een heuvel (goenoeng kramat); dikwijls vormen zij een laatste toevluchtsoord voor de restanten der oorspronkelijke vegetatie, welke overal in den omtrek is uitgeroeid. Vaak vindt men er groote boomen (dikwerf Ficus) op; niet zelden ook aanplantingen van Handjoewang (Cordylĭne fruticōsa Chev. [Fr. F. Chevallier (1796-1840), Fr. plantkundige]) en soms van Graptophyllum pictum Griff. [W. Griffith], vooral in roodbladige vormen.
Krassera Krasséra O. Schwarz [Otto Karl Anton Schwarz (1900, Weimar; X), bioloog, sinds 1934 werkzaam aan het bot. museum te Berlijn-Dahlem] genoemd naar Fridolin Krasser (1863, Iglau, Boheme; 1922, Praag), sinds 1906 hoogleeraar in de plantkunde, warenkennis en technische mikroskopie aan de Duitsche Technische Hoogeschool te Praag, bewerker der Melastomatacĕae in Die Natürlichen Pflanzenfamilien van Engler und Prantl.
krauseanus krauseánus (-a, -um) (Appendicŭla – Schltr [F. R. Rudolf Schlechter]), – in 1912 genoemd naar Fr. Krause van de Bindjey Estate (Deli), zwager van den auteur der soort, F. R. Rudolf Schlechter (zie rudolphi), die het dezen mogelijk gemaakt had orchideeën te verzamelen op de Delische bergen. Overigens is mij niets van hem bekend.
krausei kráúsei, – 2e nv. van Krausĕus, Latinizeering van Krause: van Krause, genoemd naar Krause. – Elatostĕma grueningĭi H. Winkl. [Hubert Winkler] var. – H. Winkl. [Hubert Winkler] is | |
| |
genoemd naar H. Krause (1892, Litburg bij Trier; X), eerst officier in het D. leger, later uitgever te München, thans intendant van den stadsschouwburg te Erfurt, schoonzoon van Grüning (zie grueningĭi).
kraussianus kraussiánus (-a, -um) (Panĭcum – Steud. [C. G. Steudel]; – Selaginella – A. Br. [A. Braun]), – genoemd naar haar ontdekker, Chr. Ferdinand Fr. Krauss (1812, Stuttgart; 1890, Stuttgart), zoöloog, in 1840 benoemd tot onderopzichter aan het Koninklijk kabinet van naturaliën te Stuttgart, in 1845 tot opzichter en hoogleeraar, in 1856 tot 1sten conservator, tevens directeur. Van 1837-40 bereisde hij Z.-Afrika, waar hij behalve dieren, ook planten verzamelde. Behalve verscheidene zoöl. publicaties schreef hij Beiträge zur Flora des Cap- und Natallandes (1846).
kravangensis kravangénsis (-is, -e), – afkomstig van Krawang (voormalige residentie in W.-Java) of daar het eerst gevonden.
krawang krawang (Garcinĭa – Pierre [L. Pierre]), – zou de naam zijn eener rivier op Borneo, aan welker oevers de plant het eerst gevonden werd.
krawangensis krawangénsis (-is, -e), – afkomstig van Krawang (voormalige residentie in W.-Java) of daar het eerst gevonden.
kreangensis kreangénsis (-is, -e) (Piper – C. DC. [C. P. de Candolle]), – zou afkomstig zijn van een berg “Kreang” in Z.-Celebes. – Waarschijnlijk is de naam verminkt, mogelijk is een of andere Goenoeng Karang (zie karangensis) bedoeld.
krebsii krébsii, – 2e nv. van Krebsĭus, Latinizeering van Krebs: van Krebs, gevonden door Krebs, genoemd naar Krebs. – Tecomanthe – Klotzsch [J. Fr. Klotzsch] is in 1862 genoemd naar L. Krebs, apotheker te Grahamstown (Z.-Afrika), die de plant in de Kaapkolonie had gevonden. Overigens is mij niets van hem bekend.
krintjingensis krintjingénsis (-is, -e), – afkomstig van den Goenoeng (berg) Krintjing, den oostelijksten der hoogere toppen van het Hjang (Ijang, Ajang)-complex in O.-Java, of daar het eerst gevonden.
krugii krúgii, – 2e nv. van Krugĭus, Latinizeering van Krug: van Krug, genoemd naar Krug. – Bauhinĭa – Urb. [I. Urban] is genoemd naar Leopold Krug (1833, Mühlenbeck bij Berlijn; 1898, Grosz Lichtenfelde, Berlijn). In 1857 werd hij aangenomen als employé bij het groote handelshuis Lameyer & Co (later Schulz & Co) te Mayaguez op Portorico; door zijn bijzondere geschiktheid bracht hij het tot firmant en later tot eigenaar der firma. Hij was vice-consul van Duitschland en Engeland en besteedde een deel van zijn aanzienlijk vermogen voor het krachtig steunen van de studie der planten- en dierenwereld van Portorico. In 1876 keerde hij naar Europa terug, doch ging door met het doen inzamelen in W.-Indië. Zoodoende bracht hij een uitgebreid, ten deele door Urban (zie urbāni), den auteur der naar Krug genoemde soort, bewerkt herbarium bijeen, thans berustend in het Bot.·Museum te Berlijn-Dahlem. Tot loon voor zijn verdiensten ontving hij den professorstitel.
kruiensis kruiénsis (-is, -e), – afkomstig van Kroeï (= Kroé, in Z.-Benkoelen) of daar het eerst gevonden.
Krynitzkia Krynítzkia. Fisch. et Mey [Fr. E. L. von Fischer en C. (K.) A. Meyer], – in 1841 genoemd naar Krynitzki, hoogleraar te Charkow, van wien mij overigens niets bekend is.
kuenstleri kuenstléri, – foutief voor kunstlēri.
Kuhlhasseltia Kuhlhasséltia J. J. S. [J. J. Smith], – genoemd naar H. Kuhl (zie Kuhlĭa) en J. C. van Hasselt (zie Hasseltĭa).
Kuhlia Kúhlia Reinw. [C. (K.) G. C. (K.) Reinwardt], – genoemd naar H. Kuhl (1796, Hanau; 1821, Buitenzorg), in 1820 met Van Hasselt (zie Hasseltĭa) benoemd tot lid der toen ingestelde Natuurkundige Commissie voor Ned. Indië, datzelfde jaar met Van Hasselt naar Buitenzorg vertrokken, vanwaar uit zij W.-Java doorvorschten en rijke verzamelingen bijeenbrachten. Reeds binnen 9 maanden na zijn aankomst overleed Kuhl aan een leveraandoening. Hij ligt begraven in den Buitenzorgschen plantentuin, waar voor hem en zijn grafgenoot Van Hasselt († 1823) een onooglijk monumentje is opgericht.
kuhlianus kuhliánus (-a, -um), – planten van dezen naam zijn genoemd naar H. Kuhl (zie Kuhlĭa).
kuhlii kúhlii, – 2e nv. van Kuhlĭus, Latinizeering van Kuhl: van Kuhl, gevonden door Kuhl, genoemd naar Kuhl. – Planten van dezen naam zijn genoemd naar H. Kuhl (zie Kuhlĭa).
kumasaca kumasáca, – Jap. plantennaam.
kummerianus kummeriánus (-a, -um) (Ctenanthe – Eichl. [A. W. Eichler]), – genoemd naar generaal Von Kummer, eerepresident der in 1875 te Keulen gehouden bloemententoonstelling. Overigens is mij van hem niets bekend.
kunstleri kunstléri, – 2e nv. van Kunstlērus, Latinizeering van Kunstler: van Kunstler, gevonden door Kunstler, genoemd naar Kunstler. – De talrijke planten van dezen naam zijn genoemd naar den Duitscher H. H. Kunstler (?, ?; ?, ?), die van 1881-86 als plantenverzamelaar (King’s collector) in dienst stond van Sir George King (zie kingi), directeur van den bot. tuin van Calcutta, en die door diens opvolger D. Prain (zie Prainĕa) geprezen wordt als een der ijverigste en meest getrouwe inzamelaars, welke hun leven hebben geofferd aan de wetenschap in de tropen.
Kunstleria Kunstléria Prain [D. Prain], – genoemd naar H. H. Kunstler (zie kunstlēri).
kunthianus kunthiánus (-a, -um) (Dysoxўlum – Miq. [F. A. W. Miquel]; – Isachne -W. et A. [R. Wight en G. A. Walker Arnott]), – genoemd naar K. S. Kunth (1788, Leipzig; 1850, Berlijn), hoogleeraar in de plantkunde en onderdirecteur van den bot. tuin te Berlijn, schrijver van belangrijke bot. publicaties, waaronder vooral bekend zijn zijn bewerking der door Von Humboldt (zie Humboldtĭa) en Bonpland (zie bonplandiānus) in Amerika verzamelde planten, voorts zijn Enumeratĭo plantārum hucusque cognitārum (1833-50), welke beschrijvingen van schier alle toen bekende Monocotylen bevat, en zijn Flora Berolinensis (Flora van Berlijn).
kunthii kúnthii, – 2e nv. van Kunthĭus, Latinizeering van Kunth: van Kunth, genoemd naar Kunth. – Planten van dezen naam zijn genoemd naar K. S. Kunth (zie kunthiānus).
kuntzei kúntzei, – 2e nv. van Kuntzĕus, Latinizeering van Kuntze: van Kuntze, gevonden door Kuntze, genoemd naar Kuntze. – Hypoëstes – Clarke [Ch. Baron Clarke] (ex Ridley) en Sclerĭa – Boeck. [O. Boeckeler] zijn genoemd naar C. E. Otto Kuntze (1843, Leipzig; 1907, San Remo), koopman-plantkundige, schrijver van vele bot. publicaties, vooral over nomenclatuurkwesties, waarin het prioriteitsprincipe tot het uiterste werd doorgevoerd, wat veel twistgeschrijf veroorzaakt heeft. Van 1874-76 maakte hij een reis om de aarde, waarop hij ongeveer 7700 planten verzamelde; tijdens die reis hield hij van Mei tot Sept. 1875 verblijf op Java. In 1891/92 bereisde hij Z.-Amerika, in 1894 Z.-Afrika. In 1905 vestigde hij zich te San Remo, waar hij tot aan zijn spoedig gevolgden dood woonachtig bleef.
kunzeanus kunzeánus (-a, -um) (Davallĭa – W. J. Hook. [W. J. Hooker]), – genoemd naar G. Kunze (1793, Leipzig; 1851, Leipzig), hoogleeraar in de plantkunde te Leipzig, verdienstelijk mycoloog en pteridoloog, schrijver van vele publicaties, inzonderheid over varens.
kunzei kúnzei, – 2e nv. van Kunzĕus, Latinizeering van | |
| |
Kunze: van Kunze, genoemd naar Kunze. – Planten van dezen naam zijn genoemd naar G. Kunze (zie kunzeānus).
kurilensis kurilénsis (-is, -e), – afkomstig van de Koerilen (eilandenreeks tusschen Japan en de Z. punt van Kamtsjatka) of daar het eerst gevonden.
kurimanus kurimánus (-a, -um), – afkomstig uit het stroomgebied der Soengei (rivier) Koeriman (Midden-Sumatra) of daar het eerst gevonden.
kurrii kúrrii, – 2e nv. van Kurrĭus, Latinizeering van Kurr: van Kurr, genoemd naar Kurr. – Cypērus – Steud. [C. G. Steudel] is genoemd naar J. G. Kurr (1798, Sulzbach; 1870, Stuttgart), hoogleeraar in de plantkunde te Stuttgart, schrijver van eenige bot. publicaties.
Kurrima Kurrímia Wall. [Nathan Wolff, zich later noemende Nathaniel Wallich], -afleiding en beteekenis onbekend, mogelijk de Latinizeering van een Engelschind. plantennaam.
kurzianus kurziánus (-a, -um) (Pavetta – T. et B. [J. E. Teysmann en S. Binnendijk]), – genoemd naar Sulpiz Kurz (1834, Abensberg, Z.W. van Regensburg; 1878, eiland Penang), die in 1856 onder den valschen naam Johann Amann als fuselier in Ned. Indië kwam. Van 1862-63 was hij als schrijver gedetacheerd bij ’s Lands Plantentuin te Buitenzorg, waar hij Teysmann (zie teysmanni) behulpzaam was bij het determineeren. In 1863 werd hij uit den militairen dienst ontslagen, waarop hij naar Eng. Indië vertrok; in 1864 werd hij aangesteld tot conservator van het herbarium te Calcutta. Van zijn hand verschenen eenige publicaties over de flora van Ned. en die van Eng. Indië.
kurzii kúrzii, – 2e nv. van Kurzĭus, Latinizeering van Kurz: van Kurz, gevonden door Kurz, genoemd naar Kurz. – Planten van dezen naam zijn genoemd naar S. Kurz (zie kurziānus).
kuschkensis kuschkénsis (-is, -e), – afkomstig van Kuschk (in Afghanistan; ruim 62° O.L.; ±35° N.B.) of daar het eerst gevonden.
kutaiensis kutaiénsis (-is, -e), – afkomstig van het landschap Koetei (ook wel Koetai en Kutai geschreven) in Centraal O.-Borneo of daar het eerst gevonden.
kutcinensis kutcinénsis (-is, -e), – afkomstig van Koetjing (Ital. Kutcin = Eng. Kutching = Sĕrawak, in Br. N.-Borneo) of daar het eerst gevonden.
kuteiensis / kutejensis kuteiénsis (-is, -e) / kutejénsis (-is, -e), – afkomstig van het landschap Koetei in Centraal O.-Borneo of daar het eerst gevonden, Koeteisch.
kuyperi kuypéri, – 2e nv. van Kuypērus, Latinizeering van Kuyper: van Kuyper, gevonden door Kuyper, genoemd naar Kuyper.- Dendrobĭum – J. J. S. [J. J. Smith] en Sarcanthus – J. J. S. [J. J. Smith] zijn genoemd naar den ontdekker dezer planten, H .P. Kuyper (1876, Heerenveen; 1909, Buitenzorg), van 1905-07 assistent aan het Proefstation voor Rijst en Tweede Gewassen te Buitenzorg, van 1907 tot aan zijn dood hoofd der afdeeling Botanische Laboratoria van het Departement van Landbouw aldaar, verdienstelijk botanicus.
kyawi kyáwi, – 2e nv. van Kyāwus, Latinizeering van Kyaw: van Kyaw, gevonden door Kyaw, genoemd naar Kyaw. Rhododendron – Lace et W. W. Sm. [J. H. Lace (1857-1918), Eng. plantkundige en Sir William Wright Smith] werd in 1914 genoemd naar Maung Kyaw, inlandsch beambte bij het boschwezen in Burma, die in de omstreken van Myitkyina (in Upper-Burma; ±97 1/2º O.L.; bijna 25 1/2º N.B.) belangrijk materiaal van boomsoorten had bijeengebracht.
Kyllinga Kyllínga Rottb. [Chr. Fr. Rotböll], – genoemd naar Peder Lauridsen Kylling (±1640, Assens, a/d W. kust van Fünen; 1696, Kopenhagen), in 1662 benoemd tot Koninklijk Botanicus (van Denemarken) met de opdracht in Denemarken en Noorwegen planten te verzamelen, schrijver van een catalŏgus (Viridarĭum Danĭcum) van Deensche planten.
kyllingaeoides kyllingaeoídes, – zie kyllingoīdes.
Kyllingia Kyllíngia L. f. [C. von Linné (1741-83)], – zie Kyllinga.
kyllingiaeformis kyllingiaefórmis (-is, -e), – zie kyllingiformis.
kyllingiaeoides kyllingiaeoídes, – zie kyllingioīdes.
kyllingiformis kyllingifórmis (-is, -e), – van Kyllinga, plantengesl. (Cyperacĕae); Lat. forma, gedaante, vorm: van de gedaante eener Kyllinga, Kyllinga-achtig.
kyllingioides kyllingioídes, – van Kyllingia, (voormalig) plantengesl. (Cyperacĕae); īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: Kyllingia-achtig.
kyllingoides kyllingoídes, – van Kyllinga, plantengesl. (Cyperacĕae); īdes (Gr. eidês), uitgang, welke gelijkenis uitdrukt: Kyllinga-achtig.
Kyrtandra Kyrtándra J. Fr. Gmel. [Johann Friedrich Gmelin (1748-1804), hoogleeraar, eerst te Tübingen, daarna te Göttingen], -van Gr. kurtos, krom; anêr (andros), man: plant met kromme mann. organen, met kromme helmdraden.
kysoor kýsoor, – Hind. plantennaam (kesúr).
|
|