§. X.
Van de Geaartheid der ingezetenen plag men eertyds meer tot lof te konnen spreeken dan tegenwoordig: de oprechtheid, nedrigheid, eerbaarheid, maatigheid, spaarsaamheid, regtvaardigheid, arbeidsaamheid, en dergelyken, waren de deugden, die hen deeden uitmunten boven veele andere volken. Doch zy zyn, helaas! in veele stukken van de pryswaardige hoedanigheden hunner voorvaderen afgeweken: de toevloed van zoo veele Vreemdelingen naar ons land, die door de groote vryheden, zo in den Godsdienst als in den Burgerstaat, gelyk ook door den Koophandel derwaards gelokt worden, en door den tyd met de eige inboorlingen zig vermengen, heeft den inborst der Nederlanderen merkelyk verbasterd; alzo met deeze ook hunne gebreken ten lande ingeslopen zyn, en door de inwooners aangenomen; zynde het in den aart van alle menschen, die van natuure toch verdorven zyn, dat zy veel eer 't kwaade navolgen, dan 't goede. Men kan egter ook als een oorzaak deezer uitwendige verandering aanmerken de rykdommen, die door den Koophandel naar alle oorden der waereld, vooral sedert de oprigting der Oost- en West-Indische Maatschappyen, herwaards toegevloeid zyn, die zeer veel voedsel geeven aan die trotsheid, overdaad, wellust en diergelyke zonden, die onder ons heerschen; en in weêrwil van veele en lang aanhoudende Goddelyke oordeelen nog dagelyks schynen aantewassen.