en ses sevende duimen, soo dat de helft is negen en ses veertiende duimen, dat dan den Diameter van het rond stuk Kanefas moet zijn, soo dat, als twee van dese stukken aen malkanderen genaeit zijn, het een Bal worden zal, weinigh minder als ses duimen Diameters, maer men moet’er de twee stukken Kanefas niet rondom naeijen, maer een openingh laten, om de Bal daer mede te vullen: hebbende dan soo een Kas gemaekt, soo moet men voort gaen, om die te vullen, dat op dese manier geschied: men moet eerst drie a vier Lepels vol van de Compositie voor Waterballen in de Kas doen: dan neemt men een Stok, die op het einde rond gedraeit is, en set de Compositie met die Stok dight op malkanderen; dan doet men’er drie a vier Lepels vol van in, en set het weder met de Stok aen, als voren; en soo doet men tot dat de Kas gevult is; en als men aen het vullen is, soo moet men de Bal met de hand fatsoeneren dat’er geen builen in zijn: soo ghedaen hebbende, dan naeit men de Bal dight toe, neemt een dun Koordetje, en bind de Bal daer mede heel vast en digt aen malkanderen; en in het binden moet men een oogje maken, of’er een einde van het Koordetje aen laten, om de Bal daer by te hangen of te regeeren in het aensteken; en aen wederzyden van het ooghje maekt men een gat, ontrent een derde duim diep, daer steekt men dan twee houte Pennetjes in, die’er in sluiten; als dan maekt men het doopsel van Hars, Pek, en Smeer, van elks even veel; voorts neemt men de Bal by het ooghje, en doopt z’er eens a twee maelen in: maer tusschen yder indooping moet men de Bal kout laten worden,